<Desc/Clms Page number 1>
Zelfregelend verluchtingsrooster.
Deze uitvinding heeft betrekking op een zelfregelend verluchtingsrooster dat in een opstaande wand aangebracht is en een behuizing bevat waardoor zieh een luchtkanaal uitstrekt, en minstens een klep die kantelbaar in dit kanaal opgesteld is.
Gewone verluchtingsroosters laten meer of minder lucht door naargelang het drukverschil tussen buiten en binnen stijgt of daalt. Het debiet varieert logaritmisch met dit drukverschil zodat de debietschommelingen vrij groot kunnen zijn, hetgeen hinderlijk kan overkomen en bijvoorbeeld een tochtgevoel geven.
Zelfregelende verluchtingsroosters daarentegen proberen het debiet zo te regelen dat er een uniforme stroming van inkomende verse lucht is.
Ideaal zou zijn wanneer het debiet bij om het even welke druk constant zou blijven of slechts in beperkte mate verandert ten opzichte van het nominale debiet bij 2 Pa. Vooral bij lage drukverschillen tot 25 Pa zou het debiet niet mogen varieren ten opzichte van het nominale debiet. Bij hogere drukverschillen mag het debiet verkleinen of zelfs in een bepaalde mate stijgen.
Om dit na te streven, bevatten de bekende zelfregelende verluchtingsroosters twee kleppen, namelijk één afsluitklep en één regelklep.
Hierdoor zijn deze verluchtingsroosters relatief ingewikkeld van constructie en relatief duur.
<Desc/Clms Page number 2>
De uitvinding heeft een zelfregelend verluchtingsrooster als doel die voornoemde nadelen niet vertoont en relatief eenvoudig van constructie is.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat het verluchtingsrooster slechts één klep bezit die in de behuizing opgehangen is met een scharnieras die verschillende standen inneemt naargelang de stand van de klep, waarbij deze scharnieras op grotere afstand van de verticale door het zwaartepunt komt te liggen naarmate de klep het luchtkanaal meer afsluit.
Deze ophanging van de klep kan zo zijn dat vanuit maximaal open stand de gevoeligheid van de klep aan het drukverschil tussen beide uiteinden van het verluchtingskanaal groot is maar vanaf een bepaalde wenteling deze gevoeligheid vermindert.
Bij voorkeur bevat de klep aan de zijde van de inlaat van het verluchtingskanaal een uitstekende rand die een scharnierdeel vormt waarmee ze opgehangen is aan een scharnierdeel dat binnenin de behuizing gelegen is.
Het scharnierdeel van de klep kan aan de onderzijde minstens één ribbe bevatten, terwijl ook het scharnierdeel op de bovenzijde van het gedeelte waarop het scharnierdeel van de behuizing hangt minstens één ribbe bevat die naast voornoemde gelegen is, waarbij naargelang haar stand de klep met haar scharnierdeel op de ribbe van het andere scharnierdeel hangt, respectievelijk met haar ribbe op het scharnierdeel van de behuizing rust, zodat de scharnieras op de top van de ene ribbe of op de top van de andere ribbe kan gelegen zijn.
<Desc/Clms Page number 3>
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een zelfregelend verluchtingsrooster volgens de uitvinding beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur l een verticale doorsnede weergeeft van een zelfregelend verluchtingsrooster volgens de uitvinding ; figuur 2 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 met F2 is aangeduid ; figuren 3 tot 5 het gedeelte van figuur 2 weergeven maar voor verschillende standen van de klep van het verluchtingsrooster ; figuur 6 een zicht weergeeft analoog aan dit van figuur 1, maar met de manuele bediening van de klep.
Het zelfregelende verluchtingsrooster weergegeven in figuur 1 bestaat uit een zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekkende behuizing 1 waardoorheen zich een luchtkanaal 2 uitstrekt en waarin een klep 3 rond een horizontale as wentelbaar opgesteld is om dit luchtkanaal 2 geheel of gedeeltelijk af te sluiten.
De behuizing 1 is in hoofdzaak gevormd uit een onderste samengesteld profiel 4 met thermische onderbreking 5 dat een naar onder gerichte goot 6 vormt voor een glaspaneel 7, een bovenste samengesteld profiel 8 met thermische onderbreking 9, een wand 10 die aan de zijde van de te verluchten ruimte 11 de twee profielen 4 en 8 met elkaar verbindt en van verticale gleuven 12 is voorzien, en een kap 13 die bovenaan en aan de buitenzijde op het bovenste profiel 8 aansluit en onderaan tegenover het onderste
<Desc/Clms Page number 4>
profiel 4 eindigt zodat tussen dit profiel 4 en de onderste rand van de kap 13 een luchtinlaatopening 14 open blijft.
Het glaspaneel 7 maakt deel uit van de opstaande wand waarin het verluchtingsrooster is aangebracht.
Op beide uiteinden bezit de behuizing 1 eindwanden 15 die het luchtkanaal 2 op deze uiteinden afsluit en die aan de profielen 4 en 8, de wand 10 en de kap 13 vastgemaakt zijn.
Op de aansluiting van de kap 13 op het profiel 8 sluit ook een naar onder gerichte wand 16 aan die eindigt op een tegenover de bovenkant van de gleuven 12 gootvormig scharnierdeel 17 die met haar opening naar de wand 10 gericht is.
Op de thermische onderbrekingen 5 en 9 na is de behuizing 1 uit aluminium vervaardigd.
De klep 3 is zeer licht uitgevoerd uit aluminium en heeft de vorm van een gebogen plaat die met de holle zijde naar de wand 10 is gericht en die op haar bolle rugzijde een in voornoemd scharnierdeel 17 gelegen scharnierdeel 18 bezit in de vorm van een haakrand, en daaronder een ribbe 19 die een aanslag vormt die met het scharnierdeel 17 kan samenwerken.
De dikte van de klep 3 boven het scharnierdeel 18 is groter dan eronder zodanig dat het zwaartepunt 20, ter hoogte van de aansluiting van de ribbe 19 en dus dicht bij het scharnierdeel 18 is gelegen.
Doordat de doorsnede van de klep 3 constant is in haar lengterichting is dit zwaartepunt 20 in halverwege de
<Desc/Clms Page number 5>
lengte van de klep 3 gericht. De doorsnede weergegeven in figuur 1 is door dit zwaartepunt 20 genomen.
De klep 3 haakt met haar scharnierdeel 18 over het onderste been van het scharnierdeel 17. De scharnierdelen 17 en 18 vormen aldus samen een scharnierende ophanging van de klep 3 die niet enkel weinig wrijving bij het kantelen teweeg brengt maar daarenboven een verplaatsing toelaat van de meetkundige scharnieras ten opzichte van het zwaartepunt 20.
Hiertoe is het onderste been van het gootvormige scharnierdeel 17 aan de bovenzijde van twee ribben 21 en 22 voorzien, waarvan de ribbe 21 op de uiterste rand van voornoemd been is gelegen, terwijl het scharnierdeel 18, dat aan de bovenzijde afgerond is, aan de onderzijde eveneens twee ribben 23 en 24 vertoont waarvan de ene ribbe 23 op de rand van dit scharnierdeel 18 is gelegen en de andere ribbe 24 tegenover de holte tussen de twee ribben 21 en 22 van het scharnierdeel 17.
De onderste rand van de klep 3 sluit in sluitstand aan tegen een elastisch bekledingselement 25 dat op de binnenzijde van het onderste profiel 4 en de onderkant van de wand 10 vastgemaakt is en tot juist voor de onderkant van de gleuven 12 reikt.
Om deze klep 3 in deze sluitstand te brengen, bezit het verluchtingsrooster een bedieningsknop 26 die in een van de eindwanden 15 draaibaar rond een horizontale as 27 aangebracht is en, zoals weergegeven in figuur 6 enerzijds, een uitsteeksel 28 bezit dat doorheen een spleet in de wand 10 naar buiten steekt en, anderzijds, excentrisch een zijwaarts gerichte pen 29 draagt die door een gleuf in de
<Desc/Clms Page number 6>
binnenzijde van de eindwand 15 tot aan de achterzijde van de klep 3 reikt.
De werking van het hiervoor beschreven verluchtingsrooster is als volgt.
Wanneer de ruimte 11 moet verlucht worden, bevindt de bedieningsknop 26 zieh in de stand waarbij het uitsteeksel 28 naar omlaag gericht is en dus de pen 29 zieh bovenaan achter de klep 3 bevindt zonder de beweging van deze laatste te hinderen.
Wanneer er geen drukverschil is tussen binnen, dit is de ruimte 11, en buiten, zal onder invloed van de zwaartekracht de klep 3 de stand innemen waarin ze in figuur 2 en in punt-streeplijn in figuur 1 is weergegeven.
In deze stand hangt de klep 3 met haar scharnierdeel 18 op de top van de ribbe 21 van het scharnierdeel 17, zodat deze top de scharnieras vormt. De ribbe 21 is in de holte gelegen tussen de ribbe 24 en het hoofdgedeelte van de klep 3.
In deze stand is de ribbe 19 tegen of nagenoeg tegen de onderzijde van het gootvormige scharnierdeel 17 gelegen.
De klep 3 bevindt zieh dan in volledig open stand en het luchtkanaal 2 is maximaal open.
In voornoemde stand is het zwaartepunt 20 verticaal onder de door de top van de ribbe 21 gevormde scharnieras gelegen. Hierdoor is de klep 3 uiterst gemakkelijk te wentelen en is ze dus zeer gevoelig voor het minste drukverschil.
<Desc/Clms Page number 7>
Als er een drukverschil is tussen buiten en binnen, dit is in de ruimte 11, ontstaat er een luchtstroom van buiten naar binnen.
Een deel van de luchtstroom gaat bij open klep 3 rechtstreeks door de gleuven 12 naar binnen, zoals weergegeven in figuur 1 door de pijl Pl, en een deel zorgt voor een druk op de achterkant van de klep 3, zoals weergegeven in figuur 1 door de pijl P2.
De grootte van het eerste deel hangt af van de stand van de klep 3 die op haar beurt afhangt van voornoemd drukverschil. Door de druk op de klep 3 zal deze immers gaan wentelen zodat de doorgang tussen de onderste rand van deze klep 3 en het onderste profiel 4 kleiner wordt en dus het debiet vermindert.
Zodra er een kleine windkracht is en dus een klein drukverschil aanwezig is, zal de klep 3 naar de sluitstand toe kantelen, waardoor de afstand tussen de scharnieras en de verticale doorheen het zwaartepunt 20 toeneemt, bijvoorbeeld tot de waarde Dl zoals in figuur 3 is weergegeven.
Hoe groter deze afstand, hoe groter het moment wordt en dus hoe meer de kracht stijgt die nodig is om de klep 3 verder te verdraaien.
Bij toename van deze afstand zal zeer vlug de kracht van de winddruk de gevoeligheid van de klep 3 overtreffen, zodat met een vaste scharnieras op de top van de ribbe 21 de klep 3 zeer vlug de sluitstand zou bereiken en het luchtkanaal 2 zou afslaan.
<Desc/Clms Page number 8>
De vorm en de grootte van de ribbe 24 van het scharnierdeel 18 is evenwel zodanig dat, wanneer voornoemde afstand gestegen is tot de waarde D2 zoals aangegeven in figuur 4, deze ribbe 24 met haar top tegen de bodem komt van de holte tussen de ribben 21 en 22 van het scharnierdeel 17.
Op dat ogenblik wordt de top van de ribbe 24 de scharnieras die nu dus op enkele millimeter afstand gelegen is van de oorspronkelijke scharnieras.
De klep 3 is in figuur 4 in dezelfde stand als in volle lijn in figuur 1 weergegeven, en de maximale opening tussen de rand van de klep 3 in voornoemde open stand en het elastische bekledingselement 25 is gehalveerd, of met andere woorden het luchtkanaal 2 is gedeeltelijk gesloten.
Bij nog grotere drukverschillen zal de klep 3 nog meer dichtgewenteld worden. Hierbij zal vanaf een bepaalde wenteling het scharnierdeel 18 niet meer met zijn ribbe 24 in de holte tussen de ribben 21 en 22 van het scharnierdeel 17 steunen maar enkel nog op de top van de ribbe 22 hangen, welke ribbe 22 in de holte tussen de ribben 23 en 24 van het scharnierdeel 18 gelegen is. De scharnieras komt dus nog verder van het zwaartepunt te liggen en voornoemde afstand is dus nog groter, waardoor de kracht nodig om de klep 3 te wentelen nog groter is.
Vanaf een drukverschil van 50 Pa mag de klep 3 zelf volledig dichtslaan of praktisch volledig dichtgaan met nog een klein debiet dat mogelijk is.
In figuur 5, en in streeplijn in figuur 1, is de klep 3 in deze gesloten stand weergegeven, waarbij de ribbe 23 of het uiteinde van het scharnierdeel 18 tegen het onderste been
<Desc/Clms Page number 9>
van het scharnierdeel 17 aansluit en de scharnieras dus op deze ribbe 23 gelegen is.
De afstand tussen deze scharnieras en de verticale door het zwaartepunt 20, die in figuur 5 door D3 is weergegeven, is maximaal.
Het boven het scharnierdeel 18 gelegen gedeelte van de klep 3 is in deze stand ook tegen het bovenste been van het gootvormige scharnierdeel 17 gelegen. De onderste rand van de klep 3 duwt tegen het elastisch bekledingselement 25.
Normaal zal ook bij zeer grote winddruk de klep 3 niet tot in deze volledig gesloten stand wentelen. De klep 3 kan wel in deze sluitstand gebracht worden door middel van de pen 29 door het uitsteeksel 28 in de ruimte 11 manueel naar boven te duwen.
Door het uitsteeksel 28 terug naar onder te brengen, zal de pen 29 de klep 3 loslaten en zal deze klep 3 haar evenwichtspositie zoeken die afhankelijk is van de winddruk.
Het hiervoor beschreven verluchtingsrooster is zelfregelend maar met slechts een klep en is dus eenvoudig van constructie.
De schommelingen in het debiet tijdens de zelfregelende werking zijn beperkt aangezien vanaf een bepaald drukverschil tussen binnen en buiten de gevoeligheid van de klep 3 drastisch wordt verminderd naarmate dit drukverschil verder stijgt.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm,
<Desc/Clms Page number 10>
doch dergelijk zelfregelend verluchtingsrooster kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Self-regulating ventilation grille.
This invention relates to a self-regulating ventilation grille which is arranged in an upright wall and contains a housing through which an air channel extends, and at least one valve arranged tiltably in this channel.
Conventional ventilation grilles allow more or less air to pass as the pressure difference between outside and inside increases or decreases. The flow rate varies logarithmically with this pressure difference, so that the flow fluctuations can be quite large, which can be annoying and, for example, give a feeling of draft.
Self-regulating ventilation grids, on the other hand, try to regulate the flow so that there is a uniform flow of incoming fresh air.
Ideally, the flow rate should remain constant at any pressure or only slightly change from the nominal flow rate at 2 Pa. Especially at low differential pressures up to 25 Pa, the flow rate should not vary from the nominal flow rate. At higher pressure differences, the flow may decrease or even increase to a certain extent.
To achieve this, the known self-regulating ventilation grids contain two valves, namely one shut-off valve and one control valve.
As a result, these ventilation grids are relatively complicated in construction and relatively expensive.
<Desc / Clms Page number 2>
The object of the invention is a self-regulating ventilation grille which does not have the above-mentioned drawbacks and is relatively simple in construction.
This object is achieved according to the invention in that the ventilation grille has only one valve suspended in the housing with a pivot axis that takes different positions according to the position of the valve, this pivot axis being more distant from the vertical through the center of gravity the valve closes the air duct more.
This suspension of the valve can be such that from a maximum open position the sensitivity of the valve to the pressure difference between the two ends of the ventilation channel is large, but this sensitivity decreases after a certain rotation.
Preferably, the valve on the inlet side of the ventilation duct has a protruding edge which forms a hinge part with which it is suspended from a hinge part located inside the housing.
The hinge part of the flap can contain at least one rib at the bottom, while the hinge part on the top of the part on which the hinge part of the housing hangs also contains at least one rib located next to the above, whereby depending on its position the flap with its hinge part hangs on the rib of the other hinge part, or rests with its rib on the hinge part of the housing, so that the hinge shaft can be located on top of one rib or on top of the other rib.
<Desc / Clms Page number 3>
With the insight to better demonstrate the characteristics of the invention, a preferred embodiment of a self-regulating ventilation grille according to the invention is described below, by way of example without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which: figure 1 shows a vertical section of a self-regulating ventilation grille according to the invention; figure 2 shows on a larger scale the part indicated by F2 in figure 1; Figures 3 to 5 show the part of Figure 2 but for different positions of the vent of the ventilation grille; figure 6 represents a view analogous to that of figure 1, but with the manual operation of the valve.
The self-regulating ventilation grille shown in figure 1 consists of a substantially horizontally extending housing 1 through which an air channel 2 extends and in which a valve 3 is arranged rotatably about a horizontal axis in order to completely or partially close this air channel 2.
The housing 1 is mainly formed of a lower composite profile 4 with thermal break 5 which forms a downwardly directed trough 6 for a glass panel 7, an upper composite profile 8 with thermal break 9, a wall 10 which is on the side of the ventilation space 11 connects the two profiles 4 and 8 to each other and is provided with vertical slots 12, and a hood 13 which connects to the top profile 8 at the top and the outside and at the bottom opposite the bottom
<Desc / Clms Page number 4>
profile 4 ends so that an air inlet opening 14 remains open between this profile 4 and the bottom edge of the hood 13.
The glass panel 7 forms part of the upright wall in which the ventilation grid is arranged.
At both ends, the housing 1 has end walls 15 which close the air duct 2 at these ends and which are attached to the profiles 4 and 8, the wall 10 and the cap 13.
Also connected to the connection of the cap 13 to the profile 8 is a downwardly directed wall 16, which ends on a gutter-shaped hinge part 17 opposite the top of the slots 12, which opening is directed towards the wall 10.
Apart from the thermal interruptions 5 and 9, the housing 1 is made of aluminum.
The flap 3 is very lightly made of aluminum and has the shape of a curved plate which is directed with the hollow side towards the wall 10 and which has on its convex back side a hinge part 18 situated in the above hinge part 17 in the form of a hook edge, and underneath a rib 19 which forms a stop which can cooperate with the hinge part 17.
The thickness of the flap 3 above the hinge part 18 is greater than under it, such that the center of gravity 20, at the connection of the rib 19 and thus close to the hinge part 18, is situated.
Since the cross-section of the valve 3 is constant in its longitudinal direction, this center of gravity 20 is at the mid-point
<Desc / Clms Page number 5>
length of the flap 3. The cross section shown in figure 1 has been taken through this center of gravity 20.
The flap 3 hooks with its hinge part 18 over the bottom leg of the hinge part 17. The hinge parts 17 and 18 thus form together a hinged suspension of the flap 3 which not only causes little friction during tilting but also allows displacement of the geometric pivot axis relative to the center of gravity 20.
For this purpose, the lower leg of the gutter-shaped hinge part 17 is provided at the top with two ribs 21 and 22, the rib 21 of which is located on the extreme edge of said leg, while the hinge part 18, which is rounded at the top, is at the bottom also has two ribs 23 and 24, one rib 23 lying on the edge of this hinge part 18 and the other rib 24 opposite the cavity between the two ribs 21 and 22 of the hinge part 17.
The bottom edge of the flap 3, in the closed position, connects to an elastic covering element 25 which is fastened to the inside of the bottom profile 4 and the bottom of the wall 10 and extends just before the bottom of the slots 12.
In order to bring this valve 3 into this closed position, the ventilation grating has an operating knob 26 which is rotatably mounted in one of the end walls 15 about a horizontal axis 27 and, as shown in figure 6 on the one hand, has a projection 28 which passes through a slit in the wall 10 protrudes outwardly, and, on the other hand, eccentrically carries a laterally directed pin 29 passing through a slot in the
<Desc / Clms Page number 6>
inside of the end wall 15 extends to the rear of the flap 3.
The ventilation grid described above works as follows.
When the space 11 is to be ventilated, the control knob 26 is in the position where the protrusion 28 is pointing downwards and thus the pin 29 is located at the top behind the valve 3 without hindering the movement of the latter.
When there is no pressure difference between inside, this is the space 11, and outside, under the influence of gravity the valve 3 will assume the position in which it is shown in figure 2 and in the dashed line in figure 1.
In this position the flap 3 with its hinge part 18 hangs on top of the rib 21 of the hinge part 17, so that this top forms the hinge axis. The rib 21 is located in the cavity between the rib 24 and the main part of the valve 3.
In this position the rib 19 lies against or almost against the underside of the gutter-shaped hinge part 17.
The valve 3 is then in fully open position and the air channel 2 is fully open.
In said position, the center of gravity 20 is situated vertically below the hinge axis formed by the top of the rib 21. This makes the valve 3 extremely easy to rotate and is therefore very sensitive to the slightest pressure difference.
<Desc / Clms Page number 7>
If there is a pressure difference between outside and inside, this is in room 11, an air flow from outside to inside is created.
Part of the airflow, with open valve 3, enters directly through the slots 12, as shown in Figure 1 by the arrow P1, and part creates a pressure on the back of valve 3, as shown in Figure 1 by the arrow P2.
The size of the first part depends on the position of the valve 3, which in turn depends on the aforementioned pressure difference. After all, the pressure on the valve 3 will cause it to rotate so that the passage between the lower edge of this valve 3 and the lower profile 4 becomes smaller and thus the flow rate is reduced.
As soon as there is a small wind force and therefore a small pressure difference is present, the valve 3 will tilt towards the closed position, increasing the distance between the pivot axis and the vertical through the center of gravity 20, for example to the value D1 as shown in figure 3 .
The greater this distance, the greater the moment becomes and thus the more the force required to further rotate the valve 3 increases.
As this distance increases, the force of the wind pressure will very quickly exceed the sensitivity of the valve 3, so that with a fixed pivot axis on the top of the rib 21 the valve 3 would very quickly reach the closed position and the air duct 2 would cut off.
<Desc / Clms Page number 8>
However, the shape and size of the rib 24 of the hinge part 18 is such that, when said distance has increased to the value D2 as indicated in figure 4, this rib 24 with its top touches the bottom of the cavity between the ribs 21 and 22 of the hinge part 17.
At that moment, the top of the rib 24 becomes the pivot axis, which is now a few millimeters away from the original pivot axis.
The valve 3 is shown in figure 4 in the same position as in full line in figure 1, and the maximum opening between the edge of the valve 3 in said open position and the elastic covering element 25 is halved, or in other words the air channel 2 partially closed.
At even greater pressure differences, valve 3 will be closed even more. From a certain rotation, the hinge part 18 will no longer rest with its rib 24 in the cavity between the ribs 21 and 22 of the hinge part 17, but will only hang on the top of the rib 22, which rib 22 in the cavity between the ribs 23 and 24 of the hinge part 18. The pivot axis thus moves further away from the center of gravity and the aforementioned distance is thus even greater, so that the force required to rotate the valve 3 is even greater.
From a pressure difference of 50 Pa, the valve 3 itself may close completely or close practically completely with a small flow rate which is still possible.
In figure 5, and in dashed line in figure 1, the valve 3 is shown in this closed position, with the rib 23 or the end of the hinge part 18 against the lower leg
<Desc / Clms Page number 9>
of the hinge part 17 and the hinge axis is thus located on this rib 23.
The distance between this pivot axis and the vertical through the center of gravity 20, which is shown by D3 in Figure 5, is maximum.
In this position, the part of the flap 3 located above the hinge part 18 is also situated against the upper leg of the gutter-shaped hinge part 17. The bottom edge of the flap 3 pushes against the elastic covering element 25.
Normally, even with very high wind pressure, the valve 3 will not rotate to this fully closed position. The valve 3 can be brought into this closed position by means of the pin 29 by manually pushing the projection 28 upwards in the space 11.
By bringing the protrusion 28 back down, the pin 29 will release the valve 3 and this valve 3 will find its equilibrium position depending on the wind pressure.
The ventilation grid described above is self-regulating but with only one valve and is therefore simple in construction.
The fluctuations in the flow rate during the self-regulating operation are limited since from a certain pressure difference between inside and outside the sensitivity of the valve 3 is drastically reduced as this pressure difference increases further.
The invention is in no way limited to the embodiment described above and shown in the figures,
<Desc / Clms Page number 10>
however, such a self-regulating ventilation grid can be realized in different variants without departing from the scope of the invention.