<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het geleiden van planten.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het geleiden van planten, in het bijzonder voor het geleiden van tomatenplanten in serres of dergelijke.
Het is bekend dat bij de tomatenteelt in serres het gebruikelijk is om de tomatenplanten langs een opgehangen touw te geleiden, waarbij de beschikbare lengte van dit touw naarmate de betreffende plant groeit, wordt verlengd en het ophangingspunt van dit touw daarbij opzij verplaatst wordt.
De tomatenplanten bereiken hierbij in een groeiseizoen lengtes van 10 tot 12 meter.
Het is bekend dat in de meeste gevallen gebruik wordt gemaakt van zogenaamde tomatenhaken die bestaan uit een uit een metalen draad geplooide structuur. Deze haken vertonen het voordeel dat zij vrij goedkoop zijn, doch hebben het nadeel dat zij in hun gebruik ongemakkelijk zijn, daar de wikkelingen die op deze tomatenhaken zijn aangebracht met de hand dienen te worden afgewikkeld, waartoe een vrij grote kracht noodzakelijk is daar bij het afwikkelen het volledige gewicht van de plant dient te worden opgetild.
Er zijn ook inrichtingen bekend die gebruik maken van een roteerbare spoel, doch tot op heden worden deze weinig aangewend omwille van de specifieke nadelen die ieder van de hiervan bekende uitvoeringen vertoont.
De eerste bekende uitvoering hiervan bestaat uit een massieve houder uit kunststof waarop een spoel uit kunststof is bevestigd, waarbij de spoel omhoog dient
<Desc/Clms Page number 2>
gedrukt te worden om te kunnen roteren en zodoende een hoeveelheid touw vrij te geven.
De tweede bekende uitvoering hiervan wordt"de tojo"ge- noemd. Deze uitvoering is bekend uit een publicatie daterende van juni 1995 van een Nederlands onderzoeksinstituut, namelijk de PTG, waarin een vergelijkende studie werd gemaakt tussen verschillende bestaande inrichtingen. Deze tweede uitvoering is vergelijkbaar met de voornoemde eerste, doch het touw wordt niet geblokkeerd door middel van de spoel, doch door dit rond de houder van de spoel te wikkelen.
Een derde bekende uitvoering, die eveneens uit de voornoemde publicatie bekend is, wordt TARAP genoemd. Bij deze uitvoering wordt een opgewikkelde hoeveelheid touw in een behuizing gestoken en het touw verlaat deze behuizing via een opening die in de bodem is aangebracht. De behuizing wordt hierbij aan een ophangdraad opgehangen. Onderaan aan de behuizing is een rechthoekig element aanwezig met gaten en gleuven die toelaten om het touw te blokkeren door dit doorheen de gaten te leiden en rond het rechthoekig element te wikkelen.
De voornoemde drie uitvoeringen vertonen het nadeel dat zij onhandig zijn in het gebruik omdat bij het verlengen van de lengte vrijgegeven touw, het nog steeds noodzakelijk is om het volledige gewicht van de plant op te tillen. Ook vertonen een aantal van deze uitvoeringsvormen het nadeel dat zij vrij massief zijn en zodoende relatief veel licht wegnemen, wat nadelig is voor de groei van de planten. Bij de uitvoering waarbij gebruik is gemaakt van een houder uit kunststof, ontstaat ook het nadeel dat dergelijke houder gemakkelijk kan breken en de levensduur beperkt is.
<Desc/Clms Page number 3>
De huidige uitvinding beoogt een inrichting voor het geleiden van planten die de voornoemde nadelen niet vertoont.
Meer speciaal beoogt de uitvinding een inrichting die tevens de volgende voordelen in zieh verenigt : - het vlug vrijgeven van touw ; - het vrijgeven van touw met een minimum van inspanning door de bedienaar ; - het gemakkelijk verplaatsen van de inrichting langs een ophangdraad ; - bij het vrijgeven van het touw een gemakkelijke controle op de vrijgegeven lengte ; - de mogelijkheid tot het gebruik van de inrichting gedurende verschillende groeiseizoenen zonder dat de inrichting dient herwikkeld te worden.
Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het geleiden van planten, met als kenmerk dat zij hoofdzakelijk bestaat uit een geraamte hoofdzakelijk gevormd uit draad, bij voorkeur gevouwen metaaldraad ; een spoel waarop een hoeveelheid touw is of kan worden aangebracht, die roteerbaar in het geraamte is bevestigd ; en vergrendelingsmiddelen waarmee de spoel tegen verdraaiing kan worden vergrendeld, waarbij deze vergrendelingsmiddelen mede door middel van de draad zijn gevormd waaruit het voornoemde geraamte is opgebouwd.
Door de kombinatie van een geraamte uit draad en een spoel, waarbij de vergrendeling van de spoel minstens gedeeltelijk geschiedt met behulp van een uit de draad gevormd gedeelte, wordt een geheel verkregen dat bijzonder stevig is, weinig invallend licht wegneemt en economisch op een voordelige wijze kan worden gerealiseerd.
<Desc/Clms Page number 4>
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een inrichting volgens de uitvinding weer- geeft, waarbij deze inrichting is voorzien van een hoeveelheid touw ; figuur 2 de inrichting van figuur 1 in perspectief en in uiteengenomen toestand weergeeft, zonder het voor- noemde touw ;
figuur 3 een zieht weergeeft volgens pijl F3 in figuur 1 ; figuur 4 een zieht weergeeft volgens pijl F4 in figuur
3, zonder dat de ophangdraad is weergegeven ; figuur 5 een gelijkaardig zieht weergeeft als figuur 1, doch in een andere gebruikstoestand ; figuur 6 een doorsnede weergeeft volgens lijn VI-VI in figuur 5.
Zoals weergegeven in de figuren heeft de uitvinding betrekking op een inrichting 1 voor het geleiden van planten, meer speciaal een inrichting 1 die enerzijds aan een houder zoals een ophangdraad 2 of dergelijke kan worden opgehangen en, anderzijds, de mogelijkheid biedt om een touw 3 daarvan af te wikkelen, een en ander zodanig dat dit touw 3 op de wijze zoals beschreven in de inleiding kan worden aangewend voor het geleiden van een plant, hetzij een tomatenplant of een andere plant.
Het bijzondere van de uitvinding bestaat erin dat de inrichting 1 hoofdzakelijk bestaat uit de combinatie van een geraamte 4 uit draad, bij voorkeur gevouwen metaaldraad ; een spoel 5 waarop een hoeveelheid touw 3 is of kan worden
<Desc/Clms Page number 5>
aangebracht, waarbij deze spoel 5 roteerbaar in het geraamte 4 is bevestigd ; en vergrendelingsmiddelen 6 waarmee de spoel 5 tegen verdraaiing kan worden vergrendeld, waarbij deze vergrendelingsmiddelen 6 mede door middel van de draad zijn gevormd waaruit het voornoemde geraamte 4 is opgebouwd.
De spoel 5 bestaat bij voorkeur uit kunststof en is bij voorkeur ééndelig. Zij vertoont twee hoofdzakelijk ronde flenzen 7-8 die onderling verbonden zijn via een wikkelkern 9, bij voorbeeld met een doorsnede in de vorm van een kruis, zoals duidelijk zichtbaar is in figuur 6.
Deze spoel 5 is bij voorkeur voorzien van een middel voor het daaraan vastmaken van één uiteinde van het touw 3. Dit middel wordt in de weergegeven uitvoeringsvorm gevormd door een gleuf 10 waarin het touw 3 kan worden vastgeklemd.
De spoel 5 wordt volgens de uitvinding bij voorkeur voorzien van een touw 3 met een lengte van 20 ä 30 meter. Het is echter duidelijk dat het gebruik van een touw 3 met een kleinere of grotere lengte niet is uitgesloten. Een lengte van 20 ä 30 meter geniet echter de voorkeur daar, enerzijds, de inrichting dan geschikt is voor 2 ä 3 groeiseizoenen zonder dat de spoel 5 dient herwikkeld te worden, doch, anderzijds, de spoel 5 toch nog relatief klein kan gehouden worden en dus weinig licht wegneemt en bovendien gemakkelijk hanteerbaar blijft.
De spoel 5 heeft twee uitwendige aseinden 11-12 die zoals hierna beschreven, toelaten om de spoel 5 roteerbaar in het geraamte 4 te bevestigen. Deze aseinden 11-12 zijn voorzien van kragen 13-14, bij voorkeur in de vorm van afgeschuinde of afgeronde koppen.
<Desc/Clms Page number 6>
Het geraamte 4 is voorzien van oogvormige delen 15-16 die zittingen vormen voor de aseinden 11-12.
De spoel 5 is zoals weergegeven bij voorkeur uitneembaar uit het geraamte 4. In het weergegeven voorbeeld zijn de oogvormige delen 15-16 hiertoe zodanig uitgevoerd dat de hierdoor omsloten openingen 17-18 naar onderen vernauwen, één en ander zodanig dat de aseinden 11-12 met de kragen 13-14 bovenaan vrij doorheen de openingen 17-18 passen, doch onderaan met de kragen 13-14 achter de oogvormige delen 15-16 komen te zitten.
Zoals weergegeven in de figuren 1, 2 en 5 is het geraamte 4 bij voorkeur voorzien van een middel dat er voor zorgt dat de spoel 5 naar onderen wordt gedrukt en zodoende met de kragen 13-14 achter het geraamte 4 vastgehaakt blijft. In het weergegeven voorbeeld bestaat dit middel uit een verbuigbaar deel 19 dat zich ofwel precies boven de rand 20 van de flens 7 bevindt, ofwel een drukkracht op deze flens 7 uitoefent.
De vergrendelingsmiddelen 6 bestaan in het weergegeven voorbeeld ook uit een verbuigbaar deel, in dit geval hetzelfde deel als het voornoemde deel 19, dat hiertoe met minstens één aanslagvormend gedeelte, in dit geval een uitsteeksel 21, aan de omtrek van de spoel 5, in dit geval aan de rand 20 van de flens 7, samenwerkt.
Het uitsteeksel 21 vertoont bij voorkeur de vorm van een zaagtand, met andere woorden vertoont een steile, hoofdzakelijk radiale flank 22 en een geleidelijk oplopende flank 23. Het deel 19 situeert zich in onbelaste toestand onmiddellijk boven de rand 20, één en ander zodanig dat door de samenwerking van dit deel 19 en het uitsteeksel 21
<Desc/Clms Page number 7>
uitsluitend een verdraaiing in opwikkelzin mogelijk is, terwijl het afwikkelen wordt uitgesloten.
Het deel 19 vormt bij voorkeur de voortzetting van het oogvormige deel 16. Aansluitend aan het deel 19 is bij voorkeur een bedieningsgedeelte 24 gevormd dat zodanig is uitgevoerd dat het deel 19 kan worden verplaatst en in een ontgrendelde toestand worden gebracht, door zoals weergegeven in figuur 5 in een laterale samendrukking met een kracht P te voorzien, met andere woorden door het bedieningsgedeelte 24 en de rest van het geraamte 4 samen te knijpen.
Het deel 19 bevindt zich bij voorkeur op een zodanige plaats dat dit zich tijdens het vergrendelen van de spoel 5 tussen het voornoemde aanslagvormende gedeelte, meer speciaal het uitsteeksel 21, en een gedeelte 25 van het geraamte 4 bevindt, zodanig dat dit deel 19 bij het uitoefenen van een grote trekkracht op touw 3 hoogstens tot tegen het gedeelte 25 kan worden verbogen, waardoor wordt uitgesloten dat de vergrendeling zich kan verbreken onder toedoen van zulke trekkracht.
Verder bevat het geraamte 4 een haakvormig deel 26 waarmee het aan de ophangdraad 2 kan worden opgehangen. Zoals weergegeven in de figuren kan dit haakvormig deel 26 worden voorzien van een vergrendeling 27 die toelaat dat het geraamte 4 vrij achter de ophangdraad 2 kan worden vastgehaakt, doch uitsluitend kan worden losgekoppeld door de vergrendeling 27 manueel te ontgrendelen, zodat een accidenteel loskomen niet mogelijk is. Zoals weergegeven in de figuren bestaat deze vergrendeling 27 bij voorkeur uit een elastisch beweegbaar deel 28 dat met het omgebogen gedeelte 29 van het haakvormig deel 26 samenwerkt. Dit deel
<Desc/Clms Page number 8>
28 wordt bij voorkeur gevormd door één van de vrije uiteinden van de draad waaruit het geraamte 4 is gevormd.
Het geraamte 4 is bij voorkeur eendelig uit een metalen draad geplooid, bij voorkeur staaldraad met een diameter in de orde van grootte van 2 nun. Deze staaldraad bestaat bij voorkeur uit veerstaal en kan gegalvaniseerd zijn of op een andere wijze van een bekleding zijn voorzien.
De draad is hierbij bij voorkeur geplooid op de wijze zoals is afgebeeld in figuur 2, waarbij deze min of meer de vorm
EMI8.1
vertoont van de Hebreeuwse letter"n". Hierbij is, uitgaande van één vrij uiteinde 30, de draad zodanig geplooid dat eerst het oogvormige deel 15 hieruit is gevormd, aansluitend een zieh in de hoogte uitstrekkend deel 25, dan het haakvormige deel 26, een zieh terug naar beneden richtend deel 31 om dan het tweede oogvormige deel 16 te vormen, waarbij het haakvormige deel 26 voorziet in een overgang die ervoor zorgt dat de delen 25 en 31 zieh parallel op een afstand van elkaar bevinden die iets groter is dan de afstand tussen de flenzen 7 en 8. Vanaf het oogvormige deel 16 loopt de draad terug omhoog, om vervolgens met een kleine horizontale helling naar opzij te worden bewogen, zodanig dat het deel 19 wordt gevormd.
Uiteindelijk gaat de draad over in het voornoemde bedieningsgedeelte 24 alsmede in het daarop aansluitende deel 28.
De werking en het gebruik van de inrichting 1 kan eenvoudig uit de bijgaande figuren worden afgeleid.
Vooreerst wordt de spoel 5 voorzien van bijvoorbeeld 20 ä 30 meter touw 3. Dit touw 3 wordt eerst met één uiteinde in de gleuf 10 ingeklemd en vervolgens opgewikkeld, hetgeen kan worden gerealiseerd in een wikkelinrichting.
<Desc/Clms Page number 9>
Vervolgens wordt de spoel 5 met het daarop gewikkelde touw 3 in het geraamte 4 aangebracht, door deze met de aseinden 11-12 doorheen de openingen 17-18 te brengen.
Bij de aanwending wordt de inrichting 1 met het haakvormige deel 26 achter de ophangdraad 2 vastgehaakt. Het touw 3 hangt met een welbepaalde lengte naar beneden, zodanig dat de betreffende plant hierrond kan worden omhooggeleid.
Naarmate de plant verder groeit, wordt de inrichting zijdelings over de ophangdraad 2 verschoven en wordt meer touw 3 vrijgegeven. Dit kan eenvoudig door, zoals weergegeven in figuur 5, een kracht P op het geheel uit te oefenen, waardoor het deel 19 zieh van de rand 20 verwijdert en de spoel 5 met de flens 7 en het daarop aangebrachte uitsteeksel 21 vrij onderdoor het deel 19 kan draaien, waardoor de spoel 5 kan worden afgewikkeld. Van zodra het bedieningsgedeelte 24 niet meer verder wordt ingedrukt, buigt het deel 19 zieh naar beneden, waardoor het terug plaats neemt voor het uitsteeksel 21, en waardoor het verder afrollen van het touw 3 wordt verhinderd doordat het deel 19 een aanslag vormt voor de flank 22.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting voor het geleiden van planten kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
Zo bijvoorbeeld hoeven, volgens een variante, niet alle nevenkenmerken gecombineerd voor te komen. Het is dan ook niet noodzakelijk dat iedere uitvoeringsvorm is voorzien van een vergrendeling 27. Het is bijvoorbeeld ook duidelijk
<Desc/Clms Page number 10>
dat volgens een niet weergegeven uitvoeringsvorm de spoel 5 ook niet demonteerbaar kan zijn, waarbij het herwikkelen dan dient te gebeuren terwijl de spoel 5 in het geraamte 4 aanwezig blijft.
In de plaats van een uitsteeksel 21 kan voor het aanslagvormend gedeelte ook gebruik worden gemaakt van een of meer radiale gleuven die in de rand 20 zijn aangebracht, waarin het deel 19 kan indringen onder toedoen van de eigen veerkracht.
<Desc / Clms Page number 1>
Device for guiding plants.
This invention relates to a device for guiding plants, in particular for guiding tomato plants in greenhouses or the like.
It is known that in tomato cultivation in greenhouses it is customary to guide the tomato plants along a suspended rope, whereby the available length of this rope is extended as the plant in question grows and the suspension point of this rope is moved aside.
The tomato plants reach lengths of 10 to 12 meters in a growing season.
It is known that in most cases use is made of so-called tomato hooks, which consist of a structure folded from a metal wire. These hooks have the advantage that they are quite cheap, but have the disadvantage that they are uncomfortable in their use, since the windings applied to these tomato hooks have to be unwound by hand, which requires a rather great force when unwinding the full weight of the plant should be lifted.
Devices using a rotatable spool are also known, but they have hitherto been little used because of the specific drawbacks of each of the known embodiments.
The first known embodiment consists of a solid plastic container on which a plastic coil is mounted, the coil serving upwards
<Desc / Clms Page number 2>
pressed to rotate to release some rope.
The second known embodiment of this is called "the tojo". This implementation is known from a publication dated June 1995 by a Dutch research institute, the PTG, in which a comparative study was made between different existing establishments. This second embodiment is comparable to the aforementioned first, but the rope is not blocked by means of the coil, but by wrapping it around the holder of the coil.
A third known embodiment, which is also known from the aforementioned publication, is called TARAP. In this embodiment, a wrapped amount of rope is inserted into a housing and the rope exits this housing through an opening provided in the bottom. The housing is suspended from a suspension wire. At the bottom of the housing there is a rectangular element with holes and slots that allow the rope to be blocked by passing it through the holes and wrapping around the rectangular element.
The aforementioned three embodiments have the disadvantage that they are inconvenient to use because when extending the length of released rope, it is still necessary to lift the full weight of the plant. Also, some of these embodiments have the drawback that they are quite massive and thus take up relatively much light, which is detrimental to the growth of the plants. In the embodiment in which use is made of a container made of plastic, the disadvantage also arises that such a container can easily break and the service life is limited.
<Desc / Clms Page number 3>
The present invention contemplates an apparatus for guiding plants which does not exhibit the aforementioned drawbacks.
More specifically, the invention contemplates an apparatus which also unites the following advantages: - the rapid release of rope; - release of rope with a minimum of effort by the operator; - easy movement of the device along a suspension wire; - easy release control of the released length when the rope is released; - the possibility of using the device during different growing seasons without the device having to be rewound.
To this end, the invention relates to a device for guiding plants, characterized in that it mainly consists of a frame mainly formed of wire, preferably folded metal wire; a coil to which an amount of rope has been or can be mounted, which is rotatably mounted in the frame; and locking means with which the coil can be locked against twisting, these locking means also being formed by means of the wire from which the above-mentioned frame is built up.
The combination of a wire frame and a coil, whereby the locking of the coil takes place at least partly by means of a part formed from the wire, results in a unit which is particularly sturdy, removes little incident light and is economically advantageous. can be realized.
<Desc / Clms Page number 4>
With the insight to better demonstrate the features of the invention, a preferred embodiment is described below without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which: figure 1 shows a device according to the invention, wherein this device is provided with an amount of rope; figure 2 shows the device of figure 1 in perspective and in disassembled condition, without the aforementioned rope;
figure 3 represents a view according to arrow F3 in figure 1; figure 4 represents a view according to arrow F4 in figure
3, without the suspension wire being shown; figure 5 represents a similar view as figure 1, but in a different state of use; figure 6 represents a section according to line VI-VI in figure 5.
As shown in the figures, the invention relates to a device 1 for guiding plants, more particularly a device 1 which, on the one hand, can be hung on a holder such as a suspension wire 2 or the like and, on the other hand, offers the possibility of a rope 3 thereof unwinding, such that this rope 3 can be used for guiding a plant, either a tomato plant or another plant, in the manner as described in the introduction.
The special feature of the invention consists in that the device 1 mainly consists of the combination of a frame 4 of wire, preferably folded metal wire; a reel 5 on which an amount of rope 3 is or can be
<Desc / Clms Page number 5>
arranged, said coil 5 being rotatably mounted in the frame 4; and locking means 6 with which the coil 5 can be locked against rotation, said locking means 6 also being formed by means of the wire from which the above-mentioned frame 4 is built up.
The coil 5 preferably consists of plastic and is preferably one-piece. It has two mainly round flanges 7-8 which are interconnected via a winding core 9, for example with a cross-section, as is clearly visible in figure 6.
This coil 5 is preferably provided with a means for attaching one end of the rope 3 to it. In the shown embodiment this means is formed by a slot 10 in which the rope 3 can be clamped.
According to the invention the coil 5 is preferably provided with a rope 3 with a length of 20 to 30 meters. It is clear, however, that the use of a rope 3 of a shorter or greater length is not excluded. However, a length of 20 to 30 meters is preferred because, on the one hand, the device is then suitable for 2 to 3 growing seasons without the coil 5 having to be rewound, but, on the other hand, the coil 5 can still be kept relatively small and thus takes away little light and remains easy to handle.
The coil 5 has two external shaft ends 11-12 which, as described below, allow the coil 5 to be rotatably mounted in the frame 4. These shaft ends 11-12 are provided with collars 13-14, preferably in the form of beveled or rounded heads.
<Desc / Clms Page number 6>
The frame 4 is provided with eye-shaped parts 15-16 which form seats for the shaft ends 11-12.
As shown, the coil 5 is preferably removable from the frame 4. In the example shown, the eye-shaped parts 15-16 are designed for this purpose such that the openings 17-18 enclosed by them constrict downwards, all this so that the shaft ends 11-12 with the collars 13-14 at the top fit freely through the openings 17-18, but at the bottom with the collars 13-14 behind the eye-shaped parts 15-16.
As shown in Figures 1, 2 and 5, the frame 4 is preferably provided with a means for causing the spool 5 to be pressed down and thus to be hooked with the collars 13-14 behind the frame 4. In the example shown, this means consists of a bendable part 19 which is either exactly above the edge 20 of the flange 7 or exerts a compressive force on this flange 7.
In the example shown, the locking means 6 also consist of a bendable part, in this case the same part as the aforementioned part 19, which for this purpose has at least one stop-forming part, in this case a projection 21, on the circumference of the coil 5, in this case. case at the edge 20 of the flange 7 cooperates.
The projection 21 preferably has the shape of a sawtooth, in other words it has a steep, mainly radial flank 22 and a gradually ascending flank 23. The part 19 is in an unloaded condition immediately above the edge 20, such that by the cooperation of this part 19 and the projection 21
<Desc / Clms Page number 7>
only a twist in the winding sense is possible, while unwinding is excluded.
The part 19 preferably forms the continuation of the eye-shaped part 16. Adjacent to the part 19, an operating part 24 is preferably formed, which is designed such that the part 19 can be moved and brought into an unlocked position, as shown in figure 5 to provide a lateral compression with a force P, in other words by squeezing the operating portion 24 and the rest of the frame 4.
The part 19 is preferably located in such a way that during the locking of the coil 5 between the aforementioned stop-forming part, more particularly the protrusion 21, and that it is part of the frame 4, such that this part 19 is exerting a great pulling force on rope 3 can be bent at most against the part 25, thereby preventing the lock from breaking under the action of such pulling force.
The frame 4 further comprises a hook-shaped part 26 with which it can be suspended from the suspension wire 2. As shown in the figures, this hook-shaped part 26 can be provided with a lock 27 which allows the frame 4 to be hooked freely behind the suspension wire 2, but can only be released by manually unlocking the lock 27, so that an accidental release is not possible is. As shown in the figures, this lock 27 preferably consists of an elastically movable part 28 which cooperates with the bent part 29 of the hook-shaped part 26. This part
<Desc / Clms Page number 8>
28 is preferably formed by one of the free ends of the wire from which the frame 4 is formed.
The frame 4 is preferably folded in one piece from a metal wire, preferably steel wire with a diameter of the order of 2 nun. This steel wire preferably consists of spring steel and may be galvanized or otherwise provided with a coating.
The wire is preferably crimped in the manner as shown in Figure 2, more or less the shape
EMI8.1
shows the Hebrew letter "n". Starting from one free end 30, the wire is folded in such a way that the eye-shaped part 15 is first formed therefrom, followed by a part 25 extending in height, then the hook-shaped part 26, a part 31 pointing backwards, then form the second eye-shaped part 16, the hook-shaped part 26 providing a transition which ensures that the parts 25 and 31 are parallel to each other at a distance slightly greater than the distance between the flanges 7 and 8. From the eye-shaped part 16, the thread runs back upwards, and is subsequently moved to the side with a slight horizontal inclination, so that the part 19 is formed.
Finally, the thread passes into the aforementioned operating section 24 as well as into the connecting section 28 thereto.
The operation and use of the device 1 can be easily deduced from the accompanying figures.
First, the coil 5 is provided with, for example, 20 to 30 meters of rope 3. This rope 3 is first clamped with one end in the slot 10 and then wound up, which can be realized in a winding device.
<Desc / Clms Page number 9>
Then the bobbin 5 with the rope 3 wound thereon is placed in the frame 4 by inserting it with the shaft ends 11-12 through the openings 17-18.
During use, the device 1 with the hook-shaped part 26 is hooked behind the suspension wire 2. The rope 3 hangs down with a specific length, such that the plant concerned can be led up around it.
As the plant continues to grow, the device is slid laterally over the suspension wire 2 and more rope 3 is released. This can be done simply by, as shown in figure 5, exerting a force P on the whole, whereby the part 19 removes itself from the edge 20 and the coil 5 with the flange 7 and the projection 21 applied thereto is free underneath the part 19. can rotate, so that the reel 5 can be unwound. As soon as the operating part 24 is no longer pressed further, the part 19 bends downwards, so that it takes place again for the projection 21, and so that the rope 3 does not unroll further because the part 19 forms a stop for the flank 22.
The present invention is in no way limited to the exemplary embodiments described in the figures, but such plant guiding apparatus can be realized in various shapes and sizes without departing from the scope of the invention.
For example, according to a variant, not all secondary characteristics need to occur in combination. It is therefore not necessary that every embodiment is provided with a lock 27. It is, for example, also clear
<Desc / Clms Page number 10>
that according to an embodiment not shown, the coil 5 can also not be disassembled, the rewinding then having to take place while the coil 5 remains in the frame 4.
Instead of a projection 21, for the stop-forming part, use can also be made of one or more radial slots which are provided in the edge 20, into which the part 19 can penetrate under the effect of its own resilience.