<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het minstens gedeeltelijk verwijderen van afvaldeeltjes uit vezelmateriaal.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het minstens gedeeltelijk verwijderen van afvaldeeltjes uit vezelmateriaal, in het bijzonder bastdeeltjes of lemen uit bastvezelmateriaal zoals vlas, hennep, rami, kenaf enz.
Dergelijke bastvezels bezitten een houtachtige stengel waarop zieh aan de buitenkant vezels bevinden die door lijmstof verbonden zijn met de kern.
Door het oplossen van de lijmstof worden deze vezels losgemaakt. Bij vlas kan dit geschieden door roten, bijvoorbeeld dauwroten op het veld.
Door zwingelen, wordt de kern gebroken tot lernen die gedeeltelijk van de vezels gescheiden worden. De lemen die reeds voor het zwingelen, bijvoorbeeld bij het transport en het losmaken van de balen ruw vezelmateriaal, gevormd worden en de overige lemen die na elke zwingelbewerking overblijven worden meestal verwijderd door een inrichting voor het minstens gedeeltelijk verwijderen van afvaldeeltjes die de lemen doorlaat maar niet de vezels.
Dergelijke bekende inrichtingen zijn schudtafels, dit zijn geperforeerde tafels waarop een mat van vezelmateriaal wordt aangebracht. Deze mat wordt geschud zodat de losse lemen er door hun eigen gewicht door vallen. Door dit schudden worden de vezels ook gelijkmatig over het tapijt verdeeld vooraleer ze aan een volgende zwingelbewerking toegevoerd worden.
<Desc/Clms Page number 2>
Dergelijke schudtafels worden onder meer gebruikt in zogenoemde zwingellijnen waarin repelafval en klodden van de behandeling in een zogenoemde turbine van lang ruw vezelmateriaal en/of kort ruw vezelmateriaal, in het bijzonder olievlas, strovlas en minderwaardig textielvlas, worden behandeld. Na dergelijke zwingellijn worden de vezels gekapt en gebruikt in menggarens en technische garens.
Deze bekende zwingellijnen bevatten een aantal eenheden met achtereenvolgens een schudtafel en een zwingeltrommel.
De constructie van deze bekende schudtafels is evenwel relatief ingewikkeld en duur, terwijl de afscheiding van de lemen beperkt is. Daarenboven is er veel vezelverlies. De slijtage van de schudtafels is relatief groot en er ontstaat veel tijdsverlies door onderhouds- en reinigingswerken.
Deze uitvinding heeft een inrichting voor het minstens gedeeltelijk verwijderen van afvaldeeltjes uit vezelmateriaal als doel die deze en andere nadelen vermijdt en relatief eenvoudig van constructie is, een relatief lange levensduur bezit en vooral een goede afscheiding van de afvaldeeltjes met zieh meebrengt.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat de inrichting voor het verwijderen van afvaldeeltjes minstens één kamrol bevat die op haar omtrek van vingers voorzien is, middelen om de kamrol te wentelen, een wand die tegenover de kamrol is opgesteld en een invoermechanisme om een mat van te reinigen vezels tussen de kamrol en de wand in te voeren in dezelfde zin als de beweging van het
<Desc/Clms Page number 3>
oppervlak van de roterende kamrol maar met een snelheid die lager is dan de omtreksnelheid van deze roterende kamrol.
Bij voorkeur zijn de vingers van de kamrol ten opzichte van de radiale schuin in tegengestelde zin van de rotatiezin van de kamrol gericht.
De afstand tussen de wand, die bijvoorbeeld een kap vormt boven de kamrol, en de kamrol kan instelbaar zijn.
Het invoermechanisme kan twee invoerrollen bevatten en middelen om minstens één van deze invoerrollen te drijven.
De inrichting kan meerdere kamrollen met vingers en een kap ertegenover bevatten, waarbij in een uitvoeringsvorm elke kamrol voorafgegaan wordt door een invoermechanisme en in een andere uitvoeringsvorm de kamrollen onmiddellijk na elkaar gelegen zijn zonder tussenin een invoermechanisme.
De inrichting kan op het afvoeruiteinde een zwingeltrommel bezitten waarbij deze zwingeltrommel bij voorkeur van de bekende verschilt doordat ze op haar omtrek benevens zwingelmessen ook minstens één kam bezit.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen van een inrichting voor het minstens gedeeltelijk verwijderen van afvaldeeltjes uit vezelmateriaal volgens de uitvinding beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een doorsnede weergeeft van een inrichting volgens de uitvinding ;
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 2 een bovenaanzicht weergeeft van de inrichting van figuur 1 ; figuur 3 een gedeelte weergeeft van de doorsnede van
EMI4.1
figuur maar op grotere schaal en met het materiaaltransport doorheen de inrichting figuur 4 een schematische doorsnede weergeeft analoog aan deze van figuur 1, maar met betrekking tot een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding.
De inrichting weergegeven in de figuren 1 tot 3 is een inrichting voor het verwijderen van lemen uit ruwe vlasvezels of andere bastvezels, klodden of repelafval en bestaat uit twee hoofddelen, namelijk een afscheider 1 die dezelfde functie vervult als de bekende schudtafels en een deel van de lemen verwijdert en een zwingelgroep 2.
De afscheider 1 bestaat uit een onderstel 3 waarop een aantal, in het weergegeven voorbeeld twee, eenheden opgesteld zijn. Elk van deze eenheden bevat een invoermechanisme 4, een kamrol 5 met vingers 6, en een tegenover de kamrol 5 gelegen wand 7 die door middel van een draagconstructie 8-9 op het onderstel 3 gemonteerd zijn.
Deze draagconstructie 8-9 bestaat uit twee aan de uiteinden van de kamrol 5 en het invoermechanisme 4 gelegen opstaande wanden 8 die aan het onderstel 3 vastgemaakt zijn, bijvoorbeeld met bouten, en uit twee beugels 9-10 die in de dwarsrichting dit invoermechanisme 4 en de kamrol 5 overbruggen en met hun benen aan de opstaande wanden 8 vastgemaakt, bijvoorbeeld vastgeschroefd, zijn.
Het invoermechanisme 4 bevat twee boven elkaar gelegen geribde rollen 11 en 12 die met hun as in de dwarsrichting van de inrichting zijn gericht.
<Desc/Clms Page number 5>
De onderste rol 11 is met haar uiteinden gelagerd in de wanden 8 en wordt via een kettingoverbrenging 13 aangedreven door een motor 14 die op het onderstel 3 is aangebracht.
De bovenste rol 12 is los draaibaar maar met haar uiteinden gelagerd in lagerblokken 15 die in de hoogterichting verschuifbaar zijn in geleidingen 16 die op de naar elkaar gekeerde zijden van de wanden 8 aangebracht zijn.
Beide lagerblokken 15 zijn door middel van zuigermechanismen 17 opgehangen aan de voorste beugel 9. De zuigerstangen van deze zuigermechanismen 17 zijn met vorkvormige uiteinden scharnierend aan deze lagerblokken 15 vastgemaakt.
De kamrol 5 is met haar uiteinden gelagerd in de opstaande wanden 8. Ze bevat een cilindrisch lichaam 18 waarop gelijkmatig verspreid over haar oppervlak de vingers 6 vastgemaakt zijn.
Deze vingers 6 bezitten een puntig uiteinde en steken met hun basis in assen of buizen 19 die in de axiale richting op het cilindrisch lichaam 18 vastgeschroefd zijn. Deze vingers 6 zijn op deze manier in evenwijdige rijen opgesteld.
De vingers 6 zijn evenwel niet radiaal gericht maar schuin achterwaarts ten opzichte van de rotatiezin van de kamrol 5. Ze zijn zodanig gericht dat de lemen loskomen wanneer ze door de vezels verplaatst worden. Ze maken bijvoorbeeld een hoek met de radiale die ongeveer gelijk is aan 450.
<Desc/Clms Page number 6>
Deze rotatiezin, die in de figuren 1 en 3 met de pijl 20 aangeduid is, is dezelfde als die van de rol 11 en namelijk zo dat het bovenste gedeelte van de kamrol 5 zieh van het invoermechanisme 4 weg verplaatst.
Deze kamrol 5 wordt eveneens aangedreven door voornoemde motor 14, maar onder tussenkomst van een andere kettingoverbrenging 21, met zulkdanige overbrengingsverhouding dat de omtreksnelheid van de kamrol 5 beduidend groter is dan de omtreksnelheid van de rol 11.
De wand 7 is een geplooide plaat die een kap boven de kamrol 5 vormt. Deze wand 7 is op analoge manier als de rollen 12 onder tussenkomst van twee zuigermechanismen 22 vastgemaakt aan de beugel 10 en is dus in hoogte instelbaar. De wand 7 is hiertoe op zijn uiteinden van uitsteeksels voorzien die verschuifbaar zijn in op de wanden 8 bevestigde geleidingen en die scharnierend verbonden zijn met vorkvormige uiteinden van de zuigerstangen van de zuigermechanismen 22.
De twee eenheden zijn direct na elkaar op het onderstel 3 gemonteerd.
De aangedreven rollen 11 van de twee eenheden worden via hun kettingoverbrenging 13 door dezelfde motor 14 gedreven.
De zuigermechanismen 22 van de twee eenheden zijn ook aangesloten op een zelfde, niet in de figuren weergegeven bron van lucht onder druk, maar zijn wel afzonderlijk bestuurbaar.
De twee eenheden zijn nog gevolgd door een afvoermechanisme 23 dat constructief gelijkaardig is aan een invoer-
<Desc/Clms Page number 7>
mechanisme 4 en dus een aangedreven onderste geribde rol 11 en een los draaibaar maar door zuigermechanismen 17 in hoogte instelbare bovenste geribde rol 12 bevat.
Deze rollen 11 en 12 zijn aangebracht tussen twee wanden 24 die aan het onderstel 3 zijn bevestigd.
De zuigermechanismen 17 zijn opgehangen aan een brug 25 die tussen de wanden 24 is opgesteld.
De aangedreven rol 11 wordt via een kettingoverbrenging 13 door voornoemde motor 14 aangedreven met dezelfde rotatiezin als de rollen 11 van de invoermechanismen 4.
Bij elk paar zuigermechanismen 17 kan een niveaudetector gelegen zijn die de hoogtestand meet van de rollen 12 of de wand 7. Deze niveaudetector kan gekoppeld zijn aan een besturing die onder meer de motor 14 bestuurt. Indien de hoogtestand afwijkt van de ingestelde kan dit betekenen dat er een opstopping is in de inrichting en de besturing kan de inrichting dan stoppen zodra de afwijking in hoogtestand een bepaalde waarde overschrijdt. Een opstopping kan ook vastgesteld worden door toerentaldetektie.
De zwingelgroep 2 bestaat in hoofdzaak uit een invoermechanisme 26 en een zwingeltrommel 27.
Het invoermechanisme 26 bestaat uit een mes 28 dat zieh in de dwarsrichting uitstrekt en met zijn uiteinden aan de wanden 24 vastgemaakt is en uit een daarboven opgestelde getande rol 29.
Deze rol 29 is met haar uiteinden gelagerd in de twee wanden 24 en is even groot als de rollen 11 en 12, maar van
<Desc/Clms Page number 8>
tanden voorzien in plaats van ribben. Deze tanden die zieh over de volledige lengte van de rol 29 uitstrekken zijn scherp in de rotatiezin bij gebruik, welke rotatiezin dezelfde is als deze van de rollen 12.
Deze rol 29 wordt onder tussenkomst van een kettingoverbrenging 30 aangedreven door een afzonderlijke motor 31 die bovenop de wanden 24 is aangebracht, met dezelfde rotatiezin als de rollen 12.
De zwingeltrommel 27 is door middel van assen 32 eveneens in de wanden 24 gelagerd en wordt aangedreven via een riemoverbrenging 33 door een afzonderlijke motor 34.
Deze zwingeltrommel 27 bevat een cilindrisch lichaam 35 waarvan de diameter merkelijk groter is dan de diameter van de kamrol 5, en bevat, gelijkmatig verdeeld over zijn omtrek, een aantal, in het weergegeven voorbeeld vier, zwingelkammen 36, dit zijn stroken die aan de buitenkant van radiaal uitstekende pinnetjes zijn voorzien.
Tussen elk paar naburige zwingelkammen 36 zijn op de omtrek van het lichaam 35 zwingelmessen 37 gelegen. Deze zwingelmessen 37 zijn gevormd door L-ijzers die zieh evenwijdig aan de zwingelkammen 36 uitstrekken en met een been aan het lichaam 35 zijn vastgemaakt, bijvoorbeeld vastgeschroefd.
Onder het onderste gedeelte van de zwingeltrommel 27 zijn tussen de wanden 24 een aantal stangen 38 aangebracht die op kleine afstanden van elkaar gelegen zijn en een rooster vormen dat iets meer dan een vierde van de omtrek van de zwingeltrommel 27 omgeeft.
<Desc/Clms Page number 9>
Meerdere combinaties van een afscheider 1 en een zwingelgroep 2 kunnen na elkaar geplaatst zijn.
Voor de eerste combinatie of de enige zoals in het weergegeven voorbeeld is een toevoertrechter 39 opgesteld die op het invoermechanisme 4 van de eerste eenheid uitgeeft. Deze toevoertrechter 39 sluit aan op een lucht-vezelmateriaalscheider 40 waarop enerzijds een transportleiding 41 uitgeeft en een luchtafvoerleiding 42 aansluit.
De lucht-vezelmateriaalscheider 40 vormt een soort sas met roterende schotten en scheidt het vezelmateriaal en de lucht gebruikt voor het transport.
In de toevoertrechter 39 kan eventueel een volumeregelaar, bijvoorbeeld een niveaudetector, opgesteld zijn die gekoppeld is aan voornoemde besturing om, wanneer niet genoeg materiaal aangevoerd wordt en in de toevoertrechter 39 aanwezig is, de inrichting te stoppen en, wanneer er zieh voldoende materiaal in de toevoertrechter 39 bevindt, de inrichting in gang te zetten.
Op de laatste combinatie of de enige combinatie zoals in het weergegeven voorbeeld sluit een afzuigleiding 43 aan.
De werking van de inrichting is eenvoudig en als volgt.
De te behandelen ruwe vezels worden met een luchtstroom doorheen de transportleiding 41 aangevoerd. In de lucht-vezelmateriaalscheider 40 worden ze gescheiden van de lucht die via de luchtafvoerleiding 42 ontsnapt, waarna ze door de zwaartekracht in de toevoertrechter 39 vallen en
<Desc/Clms Page number 10>
als een mat 44 toegevoerd worden aan het eerste invoermechanisme 4.
Wanneer er voldoende vezelmateriaal in de toevoertrechter 39 aanwezig is, wordt de afscheider 1 in werking gesteld.
In het eerste invoermechanisme 4 wordt de mat vezelmateriaal 44 samengedrukt en naar de kamrol 5 gevoerd zoals weergegeven in figuur 3.
Doordat de omtreksnelheid van deze kamrol 5 beduidend groter is dan de omtreksnelheid van de rol 11 en dus de verplaatsingssnelheid van de mat vezelmateriaal 44, wordt deze mat 44 uitgerokken en in dikte verminderd, waardoor de lemen loskomen en mede door het kammen van de kamrol 5 uit de mat 44 en doorheen het onderstel 3 vallen.
Door het neerdrukken van de wand 7 boven de kamrol 5 kan de uitrekking van de mat 44 vergroot worden.
Door de richting van de vingers 6 kan de mat 44 gemakkelijk loskomen van de kamrol 5 wanneer ze overgenomen wordt door het volgende invoermechanisme 4 die ze toevoert aan de kamrol 5 van de tweede eenheid.
Door het afvoermechanisme 23 en het invoermechanisme 26 wordt de mat 44 nog verder uitgerokken en verdund en toegevoerd aan de zwingeltrommel 27.
De riemoverbrenging 33 en de motor 34 drijven de zwingeltrommel 27 aan zodanig dat voor elke cm vezelmateriaaltoevoer of mat 44 eraan ongeveer zes tot acht zwingelmessen 37 deze cm toevoer voorbijkomen.
<Desc/Clms Page number 11>
Door deze zwingelmessen 37 worden de lemen losgeslagen en door de zwingelkammen 36 worden ze uit het vezelmateriaal van de mat 44 gekamd.
Wanneer de overblijvende vezels van tussen het mes 28 en de rol 29 van het invoermechanisme 26 loskomen, worden ze door de zwingeltrommel 27 mee verplaatst naar onder, over de stangen 38 tussen dewelke de losgeslagen en uitgekamde lemen en korte stukjes vezel vallen.
De van de losse lemen en andere losse afval ontdane vezels worden dan aan een volgende inrichting toegevoerd voor een volgend verwijderen van lemen en dergelijke en zwingelen of, zoals weergegeven in de figuren, afgezogen door de afzuigleiding 43.
Door de aanvoer van de mat 44 als een relatief dunne uitgerokken laag wordt een snellere aanvoer aan de zwingeltrommel 27 en een beter scheidingseffect lemen/vezels verkregen.
De uitvoeringsvorm weergegeven in figuur 4 verschilt van de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm enkel doordat de afscheider 1 slechts een eenheid bezit maar een eenheid die meerdere, in het weergegeven voorbeeld drie kamrollen 5 bezit die onmiddellijk, dit is zonder tussenin gelegen invoermechanismen 4, na elkaar opgesteld zijn.
Ze zijn opgesteld onder afzonderlijke wanden 7 die door zuigermechanismen 22 in hoogte instelbaar zijn.
In een variante kunnen ze onder een gemeenschappelijke wand 8 opgesteld zijn.
<Desc/Clms Page number 12>
Ze kunnen via kettingoverbrengingen 21 met dezelfde of met verschillende snelheden aangedreven worden.
In al de uitvoeringsvormen kan een zeer doelmatige scheiding van de vezels en de lemen of andere afvaldeeltjes worden verkregen. De constructie van de inrichting is relatief eenvoudig.
Deze uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting voor het verwijderen van afvaldeeltjes uit vezelmateriaal kan in verschillende uitvoeringsvormen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Device for at least partially removing waste particles from fiber material.
This invention relates to a device for at least partially removing waste particles from fiber material, in particular bark particles or loams from bast fiber material, such as flax, hemp, rami, kenaf, etc.
Such bast fibers have a woody stem, on the outside of which there are fibers bonded to the core by adhesive.
These fibers are loosened by dissolving the adhesive. In flax this can be done by retting, for example dew-retting on the field.
By swirling, the core is broken into pieces that are partially separated from the fibers. The loams that are formed before the scrambling, for example during the transport and loosening of the bales of raw fiber material, and the remaining loams that remain after each scouring operation are usually removed by a device for at least partially removing waste particles that passes through the loam but not the fiber.
Such known devices are shaking tables, which are perforated tables on which a mat of fiber material is applied. This mat is shaken so that the loose loam falls through its own weight. This shaking also distributes the fibers evenly over the carpet before they are added to the next scalding operation.
<Desc / Clms Page number 2>
Such shaking tables are used, inter alia, in so-called scalding lines in which repellant waste and treatment lumps are treated in a so-called turbine of long raw fiber material and / or short raw fiber material, in particular oil flax, straw flax and inferior textile flax. After such scalding line, the fibers are cut and used in blending and technical yarns.
These known scalding lines comprise a number of units with successively a shaking table and a scaling drum.
However, the construction of these known shaking tables is relatively complicated and expensive, while the separation of the clay is limited. In addition, there is a lot of fiber loss. The wear of the shaking tables is relatively large and a lot of time is lost due to maintenance and cleaning work.
The object of the present invention is a device for at least partially removing waste particles from fiber material which avoids these and other disadvantages and is relatively simple in construction, has a relatively long service life and, above all, involves good separation of the waste particles.
According to the invention, this object is achieved in that the waste particle removal device comprises at least one comb roller provided with fingers on its circumference, means for revolving the comb roller, a wall arranged opposite the comb roller and an insertion mechanism around a mat of introduce fibers to be cleaned between the comb roller and the wall in the same sense as the movement of the
<Desc / Clms Page number 3>
surface of the rotary cam roller but at a speed lower than the peripheral speed of this rotary cam roller.
Preferably, the fingers of the cam roller are oriented obliquely to the radial sense of rotation of the cam roller relative to the radial direction.
The distance between the wall, which for example forms a cap above the comb roller, and the comb roller can be adjustable.
The feed mechanism can include two feed rolls and means to drive at least one of these feed rolls.
The device may include a plurality of cam rollers with fingers and a cap opposite, wherein in one embodiment each cam roll is preceded by an insertion mechanism and in another embodiment the cam rollers are located immediately one after the other without an insertion mechanism in between.
The device can have a scrambling drum on the discharge end, this scrambling drum preferably differing from the known one in that it also has at least one comb on its circumference in addition to scaling knives.
With the insight to better demonstrate the features of the invention, hereinafter, as an example without any limitation, some preferred embodiments of an apparatus for at least partial removal of waste particles from fiber material according to the invention are described with reference to the accompanying drawings, in which: figure 1 schematically represents a cross-section of a device according to the invention;
<Desc / Clms Page number 4>
figure 2 represents a top view of the device of figure 1; figure 3 represents a part of the cross-section of
EMI4.1
figure but on a larger scale and with the material transport through the device figure 4 represents a schematic cross-section analogous to that of figure 1, but with regard to another embodiment of the invention.
The device shown in Figures 1 to 3 is a device for removing loam from raw flax fiber or other bast fibers, lumps or repel waste and consists of two main parts, namely a separator 1 that performs the same function as the known shaking tables and part of the loam and a scalding group 2.
The separator 1 consists of an underframe 3 on which a number of units, in the example shown two, are arranged. Each of these units contains an insertion mechanism 4, a comb roller 5 with fingers 6, and a wall 7 situated opposite the comb roller 5, which are mounted on the frame 3 by means of a supporting construction 8-9.
This support structure 8-9 consists of two upright walls 8 located at the ends of the cam roller 5 and the feed mechanism 4, which are fastened to the frame 3, for example with bolts, and of two brackets 9-10 which transverse this feed mechanism 4 and bridge the cam roller 5 and are secured with their legs to the upright walls 8, for example screwed.
The insertion mechanism 4 contains two ribbed rollers 11 and 12 superposed with their axis oriented in the transverse direction of the device.
<Desc / Clms Page number 5>
The lower roller 11 has its ends mounted in the walls 8 and is driven via a chain transmission 13 by a motor 14 mounted on the chassis 3.
The upper roller 12 can be rotated loosely, but with its ends supported in bearing blocks 15 which are displaceable in the height direction in guides 16 which are arranged on the opposite sides of the walls 8.
Both bearing blocks 15 are suspended from the front bracket 9 by means of piston mechanisms 17. The piston rods of these piston mechanisms 17 are hinged to these bearing blocks 15 with fork-shaped ends.
The cam roller 5 is supported with its ends in the upright walls 8. It comprises a cylindrical body 18 on which the fingers 6 are evenly spread over its surface.
These fingers 6 have a pointed end and with their base insert into shafts or tubes 19 which are screwed onto the cylindrical body 18 in the axial direction. These fingers 6 are arranged in parallel rows in this way.
However, the fingers 6 are not oriented radially but obliquely rearwardly with respect to the sense of rotation of the cam roller 5. They are oriented such that the loosen loosen when they are moved through the fibers. For example, they make an angle with the radial that is approximately equal to 450.
<Desc / Clms Page number 6>
This sense of rotation, which is indicated by the arrow 20 in Figures 1 and 3, is the same as that of the roller 11, namely such that the upper part of the comb roller 5 moves away from the feeding mechanism 4.
This cam roller 5 is also driven by said motor 14, but through another chain transmission 21, with a transmission ratio such that the peripheral speed of the cam roller 5 is significantly higher than the peripheral speed of the roller 11.
The wall 7 is a pleated plate that forms a cap above the cam roller 5. This wall 7 is attached to the bracket 10 in an analogous manner as the rollers 12 through two piston mechanisms 22 and is thus adjustable in height. To this end, the wall 7 is provided with projections on its ends which are slidable in guides fixed on the walls 8 and which are hingedly connected to fork-shaped ends of the piston rods of the piston mechanisms 22.
The two units are mounted on the frame 3 one after the other.
The driven rollers 11 of the two units are driven by the same motor 14 via their chain transmission 13.
The piston mechanisms 22 of the two units are also connected to the same source of pressurized air, not shown in the figures, but are separately controllable.
The two units are followed by a discharge mechanism 23 which is structurally similar to an input
<Desc / Clms Page number 7>
mechanism 4 and thus a driven lower ribbed roller 11 and a loosely rotatable but height-adjustable upper ribbed roller 12 adjustable by piston mechanisms 17.
These rollers 11 and 12 are arranged between two walls 24 which are attached to the chassis 3.
The piston mechanisms 17 are suspended from a bridge 25 arranged between the walls 24.
The driven roller 11 is driven via a chain transmission 13 by said motor 14 with the same rotational sense as the rollers 11 of the feed mechanisms 4.
Each pair of piston mechanisms 17 may have a level detector which measures the height position of the rollers 12 or the wall 7. This level detector may be coupled to a controller which controls, inter alia, the motor 14. If the height position deviates from the set, this can mean that there is a jam in the device and the control can then stop the device as soon as the deviation in height position exceeds a certain value. A congestion can also be determined by speed detection.
The scrambling group 2 mainly consists of an insertion mechanism 26 and a scrambling drum 27.
The insertion mechanism 26 consists of a knife 28 which extends transversely and is fastened with its ends to the walls 24 and from a toothed roller 29 arranged above it.
This roller 29 has its ends mounted in the two walls 24 and is the same size as the rollers 11 and 12, but of
<Desc / Clms Page number 8>
provide teeth instead of ribs. These teeth extending the full length of the roller 29 are sharp in the sense of rotation when in use, which sense of rotation is the same as that of the rollers 12.
This roller 29 is driven, via a chain transmission 30, by a separate motor 31 mounted on top of the walls 24, with the same sense of rotation as the rollers 12.
The swing drum 27 is also mounted in the walls 24 by means of shafts 32 and is driven via a belt transmission 33 by a separate motor 34.
This scalding drum 27 includes a cylindrical body 35 whose diameter is noticeably greater than the diameter of the cam roller 5, and, evenly distributed around its circumference, it contains a number of scallop combs 36, in the example shown, which are strips which are on the outside provided with radially protruding pins.
Between each pair of adjacent scalding combs 36, scalping blades 37 are located on the periphery of the body 35. These scalding knives 37 are formed by L irons which extend parallel to the scalding combs 36 and are attached to the body 35 with one leg, for example screwed.
Beneath the lower portion of the scramble drum 27, a plurality of rods 38 are spaced between the walls 24 and are spaced a little apart from each other and form a grid surrounding slightly more than a quarter of the circumference of the scramble drum 27.
<Desc / Clms Page number 9>
Several combinations of a separator 1 and a scalding group 2 can be placed one after the other.
For the first combination or the only one as in the example shown, a feed funnel 39 is arranged which opens onto the feed mechanism 4 of the first unit. This feed funnel 39 connects to an air-fiber material separator 40 to which, on the one hand, a transport pipe 41 and an air discharge pipe 42 connect.
The air fiber material separator 40 forms a kind of rotary baffle seal and separates the fiber material and air used for transportation.
Optionally, a volume control, for example a level detector, can be arranged in the feed funnel 39, which is coupled to the above-mentioned control to stop the device and, if there is not enough material in the feed funnel 39, and if there is not enough material in the feed funnel. feed hopper 39 is located to start the device.
An extraction line 43 connects to the last combination or the only combination as in the example shown.
The operation of the device is simple and as follows.
The raw fibers to be treated are supplied with an air flow through the transport pipe 41. In the air-fiber material separator 40 they are separated from the air that escapes via the air exhaust pipe 42, after which they fall into the feed funnel 39 by gravity and
<Desc / Clms Page number 10>
supplied as a mat 44 to the first feed mechanism 4.
When sufficient fiber material is present in the feed funnel 39, the separator 1 is activated.
In the first feed mechanism 4, the mat fiber material 44 is compressed and fed to the comb roller 5 as shown in Figure 3.
Because the peripheral speed of this comb roller 5 is significantly greater than the peripheral speed of the roller 11 and thus the displacement speed of the mat of fiber material 44, this mat 44 is stretched and reduced in thickness, so that the loam loosens and partly by combing the comb roller 5. from the mat 44 and through the frame 3.
By stretching down the wall 7 above the comb roller 5, the extension of the mat 44 can be increased.
Due to the direction of the fingers 6, the mat 44 can easily detach from the cam roller 5 when it is taken over by the next feeding mechanism 4 which feeds it to the cam roller 5 of the second unit.
Due to the discharge mechanism 23 and the insertion mechanism 26, the mat 44 is stretched even further and thinned and supplied to the swivel drum 27.
The belt transmission 33 and the motor 34 drive the crank drum 27 such that for every cm of fiber material feed or mat 44 thereto, about six to eight crank blades 37 pass this cm of feed.
<Desc / Clms Page number 11>
The loam is loosened by these scalding knives 37 and by the scalding combs 36 they are combed out of the fiber material of the mat 44.
When the remaining fibers come off from between the blade 28 and the roller 29 of the feed mechanism 26, they are moved down the scramble drum 27 over the rods 38 between which the loosened and combed loam and short pieces of fiber fall.
The fibers stripped of the loose loam and other loose waste are then fed to a next device for a subsequent removal of loam and the like and scramble or, as shown in the figures, suctioned through the suction pipe 43.
Due to the supply of the mat 44 as a relatively thin stretched layer, a faster supply to the swivel drum 27 and a better separation effect of loam / fiber are obtained.
The embodiment shown in Figure 4 differs from the above-described embodiment only in that the separator 1 only has one unit, but a unit which has several cam rollers 5, in the example shown, which are arranged one after the other, i.e. without intermediate feeding mechanisms 4 .
They are arranged under separate walls 7 which are adjustable in height by piston mechanisms 22.
In a variant, they can be arranged under a common wall 8.
<Desc / Clms Page number 12>
They can be driven via chain gears 21 at the same or different speeds.
In all the embodiments, a very efficient separation of the fibers and the loam or other waste particles can be obtained. The construction of the device is relatively simple.
The present invention is by no means limited to the embodiments described above and shown in the figures, but such a device for removing waste particles from fiber material can be realized in various embodiments without departing from the scope of the invention.