<Desc/Clms Page number 1>
Dakbedekkingslaag en werkwijze voor het aanbrengen van een dakbedekking die hiervan gebruik maakt.
Deze uitvinding heeft betrekking op een dakbedekkingslaag, meer speciaal op een bitumineus dakdichtingsmembraan, ook wel dakbaan genoemd.
Om het ontstaan van blazen, die tot vroegtijdige lekken kunnen leiden, uit te sluiten, is het bekend om aan de onderzijde van dergelijke dakbedekkingslaag een dampdrukontspanningslaag in te bouwen. Dergelijke dampdrukontspanningslaag bestaat uit een geprofileerde laag, zodanig dat na het leggen van de dakbedekkingslaag vrije ruimten aan de onderzijde van deze laag blijven bestaan die toelaten dat de damp, die zich eventueel onder de dakbedekkingslaag vormt, zich verdeelt, waardoor het plaatselijk ontstaan van hoge dampdrukken, die de oorzaak zijn van blaasvorming, wordt uitgesloten.
Bij de tot op heden bekende uitvoeringen wordt de dampdrukontspanningslaag gevormd door streepvormige zich in de lengterichting van de dakbedekkingslaag uitstrekkende profielen met een breedte van 2, 5 cm, waartussen smalle dampverdelingskanalen, eveneens met een breedte van 2, 5 cm aanwezig zijn, waarbij slechts op grotere afstanden doorverbindingen zijn gemaakt tussen de naast elkaar gelegen kanalen.
De uitvinding heeft tot doel een dakbedekkingslaag met ingebouwde dampdrukontspanningslaag te verschaffen, die in menig opzicht verbeterd is ten opzichte van de voornoemde bekende uitvoeringsvorm.
<Desc/Clms Page number 2>
Tot dit doel bestaat de uitvinding uit een dakbedekkingslaag, die aan de onderzijde een geprofileerde dampdrukontspanningslaag vertoont, daardoor gekenmerkt dat deze dampdrukontspanningslaag één of een kombinatie van twee of meer van volgende voorzieningen vertoont : - een profilering met vrije ruimten die zich over 55 ä
70% van het totale oppervlak uitstrekken ; - een profilering met vrije ruimten die gevormd zijn uit kanalen met een breedte van minstens 5 cm ; - een profilering met kanalen in de vorm van een rooster ; - een profilering waarbij materiaaldelen in de vorm van een noppenpatroon zijn aangebracht.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm worden al deze voorzieningen gekombineerd.
Door het gebruik van een profilering met vrije ruimten die zich duidelijk over meer dan de helft van het oppervlak uitstrekken, kan de dampverdeling aanzienlijk vlotter geschieden dan bij de voornoemde bekende uitvoering, waarbij deze waarde nauwelijks 50 % bedraagt.
In een optimale uitvoering zal het steunvlak van de profilering circa 40 % bedragen van het totale oppervlak, en zullen de vrije ruimten dus 60 % innemen, daar op deze wijze volgens de uitvinding een optimaal kompromis geboden wordt tussen enerzijds de mogelijkheid van een goede aanhechting aan de ondergrond en anderzijds een goede dampverdeling.
Door gebruik te maken van kanalen van minstens 5 cm breedte wordt het dichtslibben, door overtollig afsmelten van de profileringen, uitgesloten en blijft de dampdoorlaat
<Desc/Clms Page number 3>
verzekerd, dit in tegenstelling tot de voornoemde bekende uitvoeringsvorm waarbij de 2, 5 cm brede kanalen reeds bij de minste onregelmatigheid tijdens het vastbranden dichtslibben.
In een optimale uitvoeringsvorm bedraagt de breedte van de kanalen 7 ä 8 cm.
Door gebruik te maken van kanalen in de vorm van een rooster, kan de damp zich zeer vlot in alle richtingen verdelen, dit in tegenstelling tot de voornoemde bekende uitvoeringsvorm waarbij de damp in hoofdzaak slechts lineair kan worden weggeleid en dus over een grote afstand dient weggedrukt te worden alvorens hetzelfde effekt wordt bereikt.
Door gebruik te maken van een profilering met een noppenpatroon verspreidt de aan de profilering toegevoerde warmte zich minder vlug dan bij een streepvormig doorlopende profilering, en kan bijgevolg een plaatselijke oververhitting er slechts toe leiden dat een geringe hoeveelheid materiaal uitloopt, waardoor de kans op dichtslibben zeer klein is.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van een dakbedekking, waarvan de kenmerken nog uit de verdere beschrijving zullen volgen.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een rol van een dakbedekkingslaag volgens de uitvinding weergeeft ;
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 2 de onderzijde van de dakbedekkingslaag van figuur 1 weergeeft ; figuren 3,4 en 5 op een grotere schaal doorsneden weergeven volgens de lijnen III-III, IV-IV en V-V in figuur 2 ; figuur 6 op een grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 2 met F6 is aangeduidt.
Zoals weergegeven in de figuren heeft de uitvinding betrekking op een dakbedekkingslaag 1 met een aan de onderzijde 2 geïntegreerde geprofileerde dampdrukontspanningslaag 3, die gevormd is door materiaaldelen 4, die plaatselijke verdikkingen met steunvlakken 5 vormen, en tussenliggende ruimten 6 die de verspreiding van damp moeten toelaten wanneer de dakbedekkingslaag 1 op een ondergrond wordt aangebracht.
De dakbedekkingslaag 1 is uitgevoerd als een strook, bijvoorbeeld met een breedte B1 van 1 meter en met een totale lengte van bijvoorbeeld 7, 5 m.
De dakbedekkingslaag 1 vertoont een basislaag 7, met een dikte D1 van bijvoorbeeld 3 ä 5 mm, die bestaat uit of gebaseerd is op bitumen. Bij voorkeur bestaat zij uit een plastomeerbitumen, wat qua eigenschappen merkelijk beter is dan het veel gebruikte elastomeerbitumen. Bijzonder goede eigenschappen worden verkregen bij de aanwending van atactisch polypropyleen (APP). De meest voorkeurdragende samenstelling bevat circa 70% bitumen en 30% atactisch polypropyleen.
Zoals schematisch in figuur 2 is aangeduid, doch duidelijkheidshalve in de figuren 3,4 en 5 niet is aangeduid, is de basislaag 7 bij voorkeur voorzien van een wapening gevormd door een mat 8 van filamenten. Bij
<Desc/Clms Page number 5>
voorkeur bestaat deze mat 8 uit een komposiet van glasdraden in de lengterichting en polyesterdraden in de breedterichting. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een niet-geweven komposiet, bijvoorbeeld van 180g/m2, waarvan de filamenten eerst genadeld zijn en vervolgens verbonden zijn door middel van een chemisch hars.
De dampdrukontspanningslaag 3 is bij voorkeur gevormd uit een supplementaire coatinglaag. Hierbij kunnen de voornoemde materiaaldelen 4 door middel van roterende stempels tegen de onderzijde van de basislaag 7 zijn aangebracht.
De dampdrukontspanningslaag 3 bestaat bij voorkeur uit een zelfklevend licht thermisch aktiveerbaar plastomeerbitumen.
De dikte D2 van de dampdrukontspanningslaag 3 is bij voorkeur minder dan 1 mm, bijvoorbeeld 0, 5 mm.
Het bijzondere van de uitvinding bestaat erin dat de dampdrukontspanningslaag 3 een of meer van de voorzieningen vertoont die in de inleiding werden beschreven. In het weergegeven voorbeeld is een kombinatie van al deze voorzieningen gemaakt.
In eerste instantie houdt dit in dat de dampdrukontspanningslaag 3 een profilering vertoont waarbij de voornoemde ruimten 6 55 ä 70 % van het totale oppervlak bestrijken.
De ruimten 6 zijn hierbij uitgevoerd in de vorm van kanalen, respektievelijk 9 en 10, met een breedte B2 van minstens 5 cm en bij voorkeur 7 ä 8 cm. Deze kanalen 9-10 vormen bij voorkeur een rooster.
<Desc/Clms Page number 6>
Meer speciaal geniet het de voorkeur dat de kanalen 9-10 zich zoals afgebeeld in de figuur 2 in diagonale richting uitstrekken, terwijl de ertussen gelegen materiaaldelen 4 ruitvormige noppen vormen. De ruiten hiervan zijn bij voorkeur vierkant en vertonen zijden met een lengte L1 die 8 ä 12 cm bedraagt.
De dakbedekkingslaag 1 is aan de onderzijde 2 en aan de bovenzijde 11 voorzien van een lasstrip, respektievelijk 12-13, waarbij de lasstrippen aan boven-en onderzijde respektievelijk aan de tegenovereenliggende randen 14-15 zijn gesitueerd.
De lasstrip 12 aan de onderzijde 2 kan bestaan uit een licht thermisch aktiveerbaar plastomeerbitumen, bijvoorbeeld uit hetzelfde materiaal en van dezelfde dikte als de voornoemde materiaaldelen 4.
De onderzijde 2 is ter plaatse van de kanalen 9-10 voorzien van een anti-kleefafwerking, die in het weergegeven voorbeeld is gevormd door een minerale laag 16, bijvoorbeeld uit kwartszand en/of talk.
Tegen de onderzijde kan een doorlopende wegbrandfolie 17 zijn aangebracht, bijvoorbeeld met een dikte D3 van 0, 01 ä 0, 02 mm, die nauwkeurig afgelijnd is op de randen 14-15 van de dakbedekkingslaag 1.
Zoals weergegeven in de figuren 3 tot 5 kan deze wegbrandfolie 17 worden aangebracht door deze tegen het zelfklevend elastomeerbitumen van de materiaaldelen 4 en van de lasstrip 12 vast te hechten. Een goede hechting wordt bekomen door deze laag met een vlakke wals aan te drukken.
<Desc/Clms Page number 7>
De wegbrandfolie 17 heeft tot doel te verhinderen dat de onderzijde 2 zich tijdens het oprollen aan de bovenzijde 11 vasthecht.
Zoals weergegeven in de figuren 3 tot 5 kan de bovenzijde 11 van de dakbedekkingslaag 1 op bekende wijze worden voorzien van ingewalste leislag 19. Zoals zichtbaar in figuur 3 kan deze leislag 19 over een bepaalde breedte B3 langsheen de rand 15 weggelaten worden om zodoende de voornoemde lasstrip 13 te vormen. Deze lasstrip 13 kan hierbij ook afgedekt worden door middel van een wegbrandfolie 20.
De in de figuren weergegeven dakbedekkingslaag 1 wordt op klassieke wijze aangebracht. Bij het aanbrengen wordt de onderzijde met een lichte vlam opgewarmd, waardoor de wegbrandfolie 17 verdwijnt en de dakbedekkingslaag 1 aan de steunvlakken 5 kleefkrachtig wordt. De laag 16 verhindert dat een aanhechting ter plaatse van de kanalen 9-10 ontstaat.
Het is duidelijk dat eventuele damp, die na het aanbrengen van de dakbedekkingslaag onder deze laag mocht ontstaan, zich gemakkelijk doorheen de kanalen 9-10 kan verspreiden, waardoor het plaatselijk ontstaan van hoge dampdrukken wordt uitgesloten.
In tegenstelling tot de bekende uitvoeringsvormen zorgt de brede diagonaalvormige kanaalstruktuur ten alle tijde voor een optimale dampdrukontspanning.
Alhoewel het voorbeeld van de figuren 1 tot 6 betrekking heeft op een toplaag, is het duidelijk dat de uitvinding ook kan worden aangewend bij een dakbedekkingslaag 1 die bedoeld is als een onderlaag te worden aangewend. De
<Desc/Clms Page number 8>
leislag 19 is dan niet aanwezig. De bovenzijde kan dan bestaan uit geoxideerd bitumen, eventueel afgestrooid met talk.
In het geval van een uitvoering als onderlaag kan de bovenzijde eventueel ook worden voorzien met een wegbrandfolie.
Volgens een niet in de figuren weergegeven variante kan de anti-kleefafwerking, die in de figuren 3 tot 5 gevormd is door de laag 16, ook gevormd worden door de dakbedekkingslaag 1 te voorzien van een bewapeningsmat of - vlies dat ter plaatse van de kanalen aan de buitenzijde grenst, met andere woorden de bewapeningsmat slechts aan één zijde met bitumen of dergelijke te bekleden. De naakte bewapeningsmat zorgt dan voor het anti-kleefeffekt.
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm zal de onderzijde worden voorzien van een aftrekfolie in de plaats van een wegbrandfolie. Deze aftrekfolie kan bijvoorbeeld bestaan uit papier of dergelijke dat minstens aan de hechtzijde gesiliconiseerd is.
Deze uitvoeringsvorm is bijzonder geschikt voor dakbedekkingslagen die als onderlaag gedacht zijn. De onderlaag kan hierbij in eerste instantie onverwarmd worden aangebracht, waarbij in een eerste verkleving wordt voorzien door het zelfklevend effekt van de dampdrukontspanningslaag dat bekomen wordt na het verwijderen van de aftrekfolie.
Door gebruik te maken van zulke onderlaag, is het volgens de uitvinding mogelijk een dakbedekking aan te brengen door opeenvolgend het verwijderen van de aftrekbeschermfolie van de voornoemde dakbedekkingslaag ; het als onderlaag
<Desc/Clms Page number 9>
onverwarmd aanbrengen van deze laag, waarbij een eerste hechting en positionering geschiedt door het zelfklevend effekt ; en het hierop branden van een tweede laag, waarbij de onderlaag op de ondergrond tot verkleving wordt gebracht door de thermische transmissie die bij het lassen van de tweede laag ontstaat. Deze werkwijze biedt het voordeel dat slechts één vastbrandcyclus nodig is om de twee lagen vast te verkleven.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke dakbedekking kan volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Roofing layer and method for applying a roofing material using this.
This invention relates to a roofing layer, more particularly to a bituminous roofing membrane, also referred to as a roofing membrane.
In order to exclude the formation of bubbles that can lead to premature leaks, it is known to build in a vapor pressure release layer on the underside of such a roofing layer. Such a vapor pressure release layer consists of a profiled layer, such that after the laying of the roofing layer free spaces remain on the underside of this layer, allowing the vapor, which may form under the roofing layer, to spread, whereby the local formation of high vapor pressures which cause blistering is excluded.
In the hitherto known embodiments, the vapor pressure relief layer is formed by strip-shaped profiles extending in the longitudinal direction of the roofing layer with a width of 2.5 cm, between which there are narrow vapor distribution channels, also with a width of 2.5 cm, whereby only at greater distances interconnections have been made between the adjacent channels.
The object of the invention is to provide a roofing layer with a built-in vapor pressure release layer, which has been improved in many respects compared to the aforementioned known embodiment.
<Desc / Clms Page number 2>
For this purpose, the invention consists of a roofing layer, which has a profiled vapor pressure release layer on the underside, characterized in that this vapor pressure release layer has one or a combination of two or more of the following features: - a profile with free spaces extending over 55 ä
Stretch 70% of the total area; - a profiling with free spaces formed from channels with a width of at least 5 cm; - a profiling with channels in the form of a grid; - a profiling in which material parts are arranged in the shape of a stud pattern.
In the most preferred embodiment, all of these features are combined.
By using a profiling with free spaces that clearly extend over more than half of the surface, the vapor distribution can take place considerably more smoothly than in the aforementioned known embodiment, this value being barely 50%.
In an optimal embodiment, the support surface of the profiling will amount to approximately 40% of the total surface, and the free spaces will thus occupy 60%, since in this way, according to the invention, an optimum compromise is offered between, on the one hand, the possibility of a good adhesion to the substrate and on the other hand good vapor distribution.
By using channels of at least 5 cm width, silting up is prevented, due to excess melting of the profiles and the vapor permeability remains
<Desc / Clms Page number 3>
assured, this in contrast to the aforementioned known embodiment, in which the 2.5 cm wide channels silt up even at the slightest irregularity during firing.
In an optimal embodiment, the width of the channels is 7 to 8 cm.
By making use of channels in the form of a grid, the vapor can spread very smoothly in all directions, in contrast to the aforementioned known embodiment in which the vapor can only be diverted substantially linearly and must therefore be pushed away over a great distance before the same effect is achieved.
By using a stud pattern profiling, the heat applied to the profiling diffuses less quickly than with a stripe continuous profiling, and therefore local overheating can only lead to a small amount of material spreading, so that the chance of silting up is very high. is small.
The invention also relates to a method for applying a roof covering, the characteristics of which will follow from the further description.
With the insight to better demonstrate the features of the invention, a preferred embodiment is described below without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which: figure 1 shows a role of a roofing layer according to the invention;
<Desc / Clms Page number 4>
figure 2 represents the underside of the roofing layer of figure 1; figures 3,4 and 5 show cross-sections on a larger scale according to the lines III-III, IV-IV and V-V in figure 2; figure 6 shows on a larger scale the part indicated by F6 in figure 2.
As shown in the figures, the invention relates to a roofing layer 1 with a profiled vapor pressure release layer 3 integrated at the bottom 2, which is formed by material parts 4, which form local thickenings with supporting surfaces 5, and intermediate spaces 6 which must allow the diffusion of vapor when the roofing layer 1 is applied to a surface.
The roofing layer 1 is designed as a strip, for example with a width B1 of 1 meter and with a total length of, for example, 7.5 m.
The roofing layer 1 has a base layer 7, with a thickness D1 of, for example, 3-5 mm, which consists of or is based on bitumen. It preferably consists of a plastomer bitumen, which in terms of properties is considerably better than the widely used elastomer bitumen. Particularly good properties are obtained when using atactic polypropylene (APP). The most preferred composition contains about 70% bitumen and 30% atactic polypropylene.
As indicated schematically in figure 2, but for the sake of clarity not shown in figures 3,4 and 5, the base layer 7 is preferably provided with a reinforcement formed by a mat 8 of filaments. Bee
<Desc / Clms Page number 5>
this mat 8 preferably consists of a composite of glass threads in the longitudinal direction and polyester threads in the longitudinal direction. Use can be made here of a non-woven composite, for example of 180 g / m2, the filaments of which are first saddled and then connected by means of a chemical resin.
The vapor pressure release layer 3 is preferably formed from a supplementary coating layer. The aforementioned material parts 4 can herein be arranged against the underside of the base layer 7 by means of rotating stamps.
The vapor pressure release layer 3 preferably consists of a self-adhesive light thermally activatable plastomer bitumen.
The thickness D2 of the vapor pressure release layer 3 is preferably less than 1 mm, for example 0.5 mm.
The special feature of the invention consists in that the vapor pressure release layer 3 has one or more of the features described in the introduction. In the example shown, a combination of all these facilities has been made.
In the first instance, this means that the vapor pressure release layer 3 has a profiling in which the aforementioned spaces 6 cover 55 to 70% of the total surface.
The spaces 6 are in the form of channels, 9 and 10 respectively, with a width B2 of at least 5 cm and preferably 7-8 cm. These channels 9-10 preferably form a grid.
<Desc / Clms Page number 6>
More specifically, it is preferred that the channels 9-10 extend in a diagonal direction as shown in Figure 2, while the material parts located therebetween form 4 diamond-shaped studs. The panes thereof are preferably square and have sides with a length L1 of 8 to 12 cm.
The roofing layer 1 is provided on the bottom side 2 and on the top side 11 with a welding strip, respectively 12-13, wherein the welding strips are situated at the top and bottom and at the opposite edges 14-15, respectively.
The welding strip 12 on the bottom side 2 may consist of a slightly thermally activatable plastomer bitumen, for instance of the same material and of the same thickness as the aforementioned material parts 4.
The bottom side 2 is provided at the channels 9-10 with an anti-stick finish, which in the example shown is formed by a mineral layer 16, for instance of quartz sand and / or talc.
A continuous road burn film 17 can be arranged against the underside, for example with a thickness D3 of 0.01 to 0.02 mm, which is precisely aligned on the edges 14-15 of the roofing layer 1.
As shown in Figures 3 to 5, this burn-away film 17 can be applied by adhering it to the self-adhesive elastomer bitumen of the material parts 4 and of the welding strip 12. Good adhesion is obtained by pressing this layer with a flat roller.
<Desc / Clms Page number 7>
The purpose of the burn-away film 17 is to prevent the bottom side 2 from adhering to the top side 11 during rolling up.
As shown in Figs. 3 to 5, the top side 11 of the roofing layer 1 can be provided in a known manner with rolled-in slate 19. As can be seen in Fig. 3, this slate 19 can be omitted along a certain width B3 along the edge 15, in order to thus provide welding strip 13. This welding strip 13 can also be covered by means of a burn-away film 20.
The roofing layer 1 shown in the figures is applied in a classic manner. During application, the underside is heated with a light flame, so that the burn-away foil 17 disappears and the roofing layer 1 becomes adhesive on the supporting surfaces 5. The layer 16 prevents adhesion at the channels 9-10.
It is clear that any vapor which may form under this layer after the roofing layer has been applied can easily spread through channels 9-10, thereby precluding the local occurrence of high vapor pressures.
In contrast to the known embodiments, the wide diagonal channel structure ensures optimal vapor pressure relaxation at all times.
Although the example of Figures 1 to 6 relates to a top layer, it is clear that the invention can also be applied to a roofing layer 1 which is intended to be used as a bottom layer. The
<Desc / Clms Page number 8>
slate 19 is then not present. The top can then consist of oxidized bitumen, optionally sprinkled with talc.
In the case of a design as a bottom layer, the top side may also be provided with a burn-away film.
According to a variant not shown in the figures, the non-stick finish, which is formed by the layer 16 in Figures 3 to 5, can also be formed by providing the roofing layer 1 with a reinforcement mat or fleece which is attached at the location of the channels the outside adjoins, in other words to coat the reinforcement mat on one side with bitumen or the like. The bare reinforcement mat then ensures the non-stick effect.
According to a special embodiment, the bottom side will be provided with a peel-off foil instead of a burn-away foil. This peel-off foil can for instance consist of paper or the like which is siliconised at least on the adhesive side.
This embodiment is particularly suitable for roofing layers that are conceived as a bottom layer. The bottom layer can in this case be applied in an unheated manner in the first instance, whereby an initial adhesion is provided by the self-adhesive effect of the vapor pressure release layer obtained after removing the peel-off foil.
By using such a bottom layer, according to the invention it is possible to apply a roof covering by successively removing the peel-off protective film from the aforementioned roof covering layer; the bottom layer
<Desc / Clms Page number 9>
unheated application of this layer, wherein a first adhesion and positioning takes place by the self-adhesive effect; and burning a second layer thereon, wherein the bottom layer is adhered to the substrate by the thermal transmission that occurs during the welding of the second layer. This method has the advantage that only one firing cycle is required to adhere the two layers.
The present invention is in no way limited to the exemplary embodiments described in the figures, but such roofing can be realized in various variants without departing from the scope of the invention.