<Desc/Clms Page number 1>
"Isolerende dakplaat".
De uitvinding heeft betrekking op een isolerende dakplaat die een laag van harde schuimkunststof bevat en aan de zijde daarvan bestemd om bovenaan gelegen te zijn, hierna bovenzijde genoemd, een bekleding die een geperforeerde laag en een niet-geperforeerde laag bevat, welke twee lagen tegen elkaar gehouden worden door materiaal van een andere laag die aan de ene zijde tegen de geperforeerde laag is gelegen, welk materiaal zieh doorheen de perforaties van de geperforeerde laag uitstrekt en tegen de aan de tegenover liggende zijde van de geperforeerde laag gelegen niet-geperforeerde laag kleeft.
Een isolerende dakplaat van deze soort is bekend uit US-A-4. 136. 223.
De bekleding van de bovenzijde van een kern van schuimkunststof bestaat bij deze dakplaat uit een geperforeerd glasvlies dat tegen de kern kleeft, aan de bovenzijde daarvan een laagje keitjes of kiezels en een bovenste laag van een zogenoemde"roofing"op basis van bitumen.
Alhoewel US-A-4. 136. 223 vermeldt dat via de laag keitjes of kiezels de bovenste laag slechts plaatselijk aan het glasvlies is gehecht door de schuimkunststof van de kern die doorheen de perforaties in het glasvlies dringt, door welke plaatselijke bevestiging blaasvorming vermeden wordt, is de laag keitjes of kiezels niet echt ondoordringbaar voor de bitumen van de bovenlaag in weke of vloeibaar geworden toestand.
De keitjes of kiezels vormen een bekleding van de laag "roofing" en mogen uiteraard niet volledig los zijn. De keitjes zitten elk gedeeltelijk verzonken in de laag "roofing" Dit betekent dat de laag keitjes beperkt is tot de dikte van een keitje of kiezelsteentje
<Desc/Clms Page number 2>
en dus ook tussen de naburige keitjes of kiezels openingen overblijven waardoorheen de bitumen van de laag "roofing" kunnen dringen indien ze voldoende vloeibaar zijn.
Deze bitumen kunnen reeds gemakkelijk voldoende vloeibaar worden tijdens het opschuimen van de schuimkunststof indien deze bij voorbeeld polyurethaan is aangezien dit opschuimen een exotherme reactie is.
Onder invloed van de warmte die vrijkomt bij het eventueel lassen van de bitumineuse toplaag of onder invloed van de zonnewarmte, kunnen de bitumen toch voldoende week en vloeibaar worden om doorheen de laag keitjes te dringen zeker indien bij voorbeeld een druk op de bovenste laag wordt uitgeoefend bij voorbeeld doordat op de dakplaat gelopen wordt.
Bij deze bekende dakplaten kan dus reeds bij de fabricage of na bepaalde tijd onder invloed van zonnewarmte de bovenste laag op basis van bitumen over nagenoeg gans haar oppervlakte aan het geperforeerde glasvlies kleven waardoor dus toch blaasvorming kan optreden.
Hetzelfde nadeel is ook aanwezig bij het isolerende dakelement volgens FR-A-2. 526. 463. Het isolerende dakelement volgens deze publikatie is als het hiervoor genoemde bekende dakelement zelfdragend en bevat een kern van stijve schuimkunststof die aan de onderzijde bekleed is met een stijve laag.
De bekleding aan de bovenzijde van de kern bestaat uit een laagje van vezelachtig materiaal, zoals polyester, dat aan de buitenzijde voorzien is van een laag bitumen.
De diffusie van de gassen gebeurt nu evenwel niet tussen twee laagjes van de bekleding die los van elkaar zijn maar in het laagje vezelachtig materiaal zelf.
Onder invloed van de warmte die vrijkomt bij het lassen van de bitumineuse toplaag of onder invloed van de zonnewarmte kunnen de bitumen geleidelijk in dit laagje vezelachtig materiaal dringen waardoor deze moge-
<Desc/Clms Page number 3>
lijkheid van gasdiffusie in dit laagje sterk verminderd wordt en er dus toch blaasvorming kan optreden.
De uitvinding heeft tot doel deze nadelen te verhelpen en een isolerende dakplaat van het hogergedoelde type te verschaffen waarvan de constructie eenvoudig is maar waarbij toch het vormen van blazen in de bekleding met zekerheid wordt vermeden, ook na een lang verloop van tijd sedert het plaatsen van de dakplaat.
Tot dit doel bevat de bovenste laag van twee hogergenoemde lagen van de bekleding een vlies dat op zichzelf geen bitumen bevat en daarenboven absoluut ondoordringbaar is voor vloeibaar of week geworden vaste bitumen of analoge stoffen voor dakbedekkingen en ook bij temperaturen waarbij de vaste bitumen of analoge stoffen vloeibaar worden, deze eigenschap van ondoorlatendheid voor bitumen of analoge stoffen niet verliest, welke bovenste laag buiten de perforaties volledig los is van de onderste op de laag van schuimkunststof gekleefde laag van de twee lagen van de bekleding.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding is de laag van schuimkunststof ook aan de onderzijde van. een bekleding voorzien die een tegen deze laag van schuimkunststof gelegen vlies bevat dat zieh bij het opschuimen en harden van de laag schuimkunststof en bij vocht- en temperatuursveranderingen op dezelfde manier gedraagt als de eveneens een tegen de laag van schuimkunststof gelegen vlies bevattende onderste laag van de bekleding van de bovenzijde van de laag schuimkunststof.
Hierdoor wordt het kromtrekken van de plaat bij het vervaardigen en nadien onder invloed van vocht- of temperatuursveranderingen vermeden zodat niet alleen blaasvorming wordt vermeden maar ook een grotere stabiliteit van de plaat wordt verkregen.
De kern van schuimkunststof is gevat tussen twee vliezen die zieh gelijkaardig gedragen en dus de kern niet kromtrekken. De andere lagen van de bekleding aan de bovenzijde van de kern beinvloeden deze
<Desc/Clms Page number 4>
stabiliteit niet aangezien de laag die aan de bovenzijde gelegen is van het op de kern gekleefde onderste vlies hoogstens plaatselijk aan dit onderste vlies is bevestigd.
In één uitvoeringsvorm van de uitvinding is de geperforeerde laag aan de bovenzijde van de niet-geperforeerde laag gelegen en is deze niet-geperforeerde laag gasdoorlatend, is de geperforeerde laag ondoordringbaar voor week of vloeibaar geworden vaste bitumen of analoge stoffen tenzij uiteraard ter plaatse van de perforaties en is de laag waarvan het materiaal zieh doorheen de perforaties van de geperforeerde laag uitstrekt een aan de bovenzijde van de geperforeerde laag gelegen laag op basis van vaste bitumen of analoge stoffen waarvan het materiaal doorheen de perforaties aan de niet-geperforeerde laag kleeft.
In een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding is de geperforeerde laag daarentegen de onderste laag van de bekleding van de bovenzijde van de laag van schuimkunststof en is deze geperforeerde laag gasdoorlatend en is de laag waarvan het materiaal zieh doorheen de perforaties van de geperforeerde laag uitstrekt de laag van schuimkunststof waarvan het materiaal doorheen de perforaties tegen de niet-geperforeerde laag kleeft.
De bovenste laag die ondoordringbaar is voor vloeibaar of week geworden vaste bitumen kan een samengestelde laag zijn zoals een alu-glasvliescomplex of kan een enkelvoudige laag zijn, zoals een"gecoat"glasvlies.
In een bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm van de uitvinding nemen de perforaties in de van perforaties voorziene laag tussen 5 en 50 % van het oppervlak van deze laag in.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hier volgende beschrijving van een isolerende dakplaat volgens de uitvinding ; deze
<Desc/Clms Page number 5>
beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet ; de verwijzingscijfers betreffen de hieraan toegevoegde tekeningen.
Figuur l is een zieht in perspectief met gedeeltelijke wegsnijding van een dakplaat volgens de uitvinding.
Figuur 2 stelt een dwarse doorsnede voor van een dakplaat uit figuur 1.
Figuur 3 is een zieht in perspectief van een gedeelte van een isolerende dakplaat analoog aan dit uit figuur 1 maar met betrekking op een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Figuur 4 stelt een dwarse doorsnede voor van een gedeelte van de dakbekleding uit figuur 3 maar op grotere schaal getekend.
Figuur 5 is een schematische voorstelling van een inrichting gebruikt ter vervaardiging van de isolerende dakplaat volgens de figuren 3 en 4.
Figuur 6 is een zicht in perspectief analoog aan dit uit figuren 1 en 3 van een gedeelte van een isolerende dakplaat volgens de uitvinding, maar met betrekking op een nog andere uitvoeringsvorm van deze dakplaat.
Figuur 7 stelt een dwarse doorsnede voor van het gedeelte van de dakplaat uit figuur 6, op grotere schaal getekend.
In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde elementen.
De isolerende dakplaat volgens de figuren 1 en 2 bevat een kern l van hard polyurethaanschuim, aan de bovenzijde daarvan een bekleding bestaande uit een niet-geperforeerd glasvlies 2 dat over gans de oppervlakte tegen de kern 1 kleeft en gasdoorlatend is, uit een"gecoat"glasvlies 3 dat van perforaties 4 is voorzien, zonder kleving aan de bovenzijde van het glasvlies 2 is aangebracht en ondoorlatend is voor vloeibaar of week geworden vaste bitumen of analoge stoffen voor dakbe-
<Desc/Clms Page number 6>
kledingen, tenzij uiteraard ter plaatse van de perforaties 4, en uit een buitenste of bovenste laag 5 op basis van vaste bitumen of analoge stoffen, zoals een elastomeer of een mengsel van een elastomeer en bitumen.
Materiaal van de bovenste laag 5 strekt zieh doorheen de perforaties 4 in het glasvlies 3 uit tot tegen het glasvlies 2 waaraan het kleeft. Door het materiaal van de laag 5 en met name de bitumen of analoge stoffen is de bovenste laag 5 aan de onderste laag 2 en dus aan de laag 1 bevestigd. Dit materiaal houdt dus ter plaatse van de perforaties 4 de middelste, voor bitumen
EMI6.1
ondoordringbare laag"geeoat"glasvlies 3 op haar plaats.
Door"geeoat"glasvlies wordt hier bedoeld een glasvlies dat met klei of een ander geschikt materiaal doordrenkt werd. Door deze behandeling vermindert de doorlaatbaarheid van het glasvlies, zodat het nog doorlaatbaar is voor gas, maar ondoorlaatbaar voor bij voorbeeld vloeibaar of week geworden vaste bitumen. Deze eigenschap van ondoorlatendheid wordt bij de temperaturen waarbij de vaste bitumen vloeibaar worden, behouden.
Deze behandeling verhoogt ook de stabiliteit van het vlies.
Vandaar dat ook het glasvlies 2 "gecoat" kan zijn.
De onderste laag glasvlies 2 kleeft aan de kern 1 van schuimkunststof, hetzij doordat de schuimkunststof rechtstreeks op dit glasvlies 2 werd gespoten en opgeschuimd, hetzij doordat dit vlies 2 door middel van een kleefmiddel, bij voorkeur over gans zijn oppervlakte, aan de laag schuimkunststof werd gekleefd.
De onderzijde van de kern 1 van schuimkunststof is eveneens bekleed maar met een vlies 6 dat bij voorkeur van een materiaal is dat zieh bij het opschuimen en harden van de schuimkunststof en bij vocht-en temperatuursveranderingen op dezelfde manier gedraagt als de door het glasvlies 2 gevormde laag en dus bij voorkeur
<Desc/Clms Page number 7>
ook een glasvlies is.
Doordat de kern schuimkunststof 1 aan weerszijden bekleed is met een laag met eenzelfde gedrag bij het opschuimen en harden van de kern l, namelijk de glasvliezen 2 en 6 en het glasvlies 3 los is van het glasvlies 2 en de bovenste laag 5 slechts plaatselijk ter plaatse van de perforaties aan het glasvlies 2 gekleefd is, bezit de plaat een grote stabiliteit en wordt vooral kromtrekken van de plaat vermeden.
De perforaties 4 van het glasvlies 3 beslaan 5 tot 50 % en bij voorkeur nagenoeg 15 % van het oppervlak van het glasvlies 3. Daardoor blijft er voldoende ruimte over om toe te laten dat eventueel gas zieh tussen de glasvliezen 2 en 3 verspreidt.
Het glasvlies 3 van de bekleding 2, 3 aan de bovenzijde van de laag schuimkunststof 1 is bestand tegen de temperatuur van onder invloed van warmte vloeibaar gemaakte vaste bitumen en verliest zijn eigenschappen van ondoorlaatbaarheid voor vloeibaar geworden vaste bitumen niet bij deze temperatuur. De glasvliezen 2 en 3 hebben geen enkele neiging om bij deze temperatuur aan elkaar te kleven en de bitumen kunnen bij deze temperatuur niet doorheen het glasvlies 3"doorbloeden".
Doordat gas zieh tussen de glasvliezen 2 en 3 kan verspreiden, wordt blaasvorming in de bekleding volkomen vermeden, ook na verloop van tijd na het plaatsen van de dakplaat.
De bovenste laag 5 op basis van vaste bitumen of analoge materialen kan nog afgewerkt worden met een zogenoemde wegbrandfolie 7. Deze folie vermijdt het kleven van de laag 5 aan andere materialen of dakplaten.
Deze wegbrandfolie 7 wordt weggebrand wanneer op de dakplaten die uiteraard met de laag 5 aan de bovenkant worden geplaatst, nog de bovenste laag dakbedekking wordt gebrand.
<Desc/Clms Page number 8>
In een variante van de hiervoor beschreven uit- voeringsvorm is de geperforeerde laag zelf samengesteld uit een glasvlies aan de onderzijde en een aluminium laag aan de bovenzijde, dit is een zogenoemd alu-glasvlies complex. De aluminiumlaag is een vlies dat volstrekt ondoordringbaar voor bitumen is.
De uitvoeringsvorm volgens de figuren 3 en 4 ver- schilt van de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm doordat het geperforeerde glasvlies 3 en het niet-geperforeerde glasvlies 2 omgewisseld zijn en het de schuimkunststof van de kern 1 is die zieh doorheen de perforaties in het glasvlies 3 uitstrekt en plaatselijk tegen het glas- vlies 2 kleeft waarbij dus de glasvliezen 2 en 3 buiten de perforaties volledig los van elkaar zijn.
Er is dus geen extra laag nodig om de vliezen
2 en 3 tegen elkaar te houden en in de uitvoeringsvorm volgens de figuren 3 en 4 is de bovenste laag bitumen dan ook weggelaten.
Aangezien nu het niet-geperforeerde glasvlies
2 volkomen ondoordringbaar moet zijn voor vloeibaar of week geworden vaste bitumen die afkomstig zijn van de bekleding van bitumen die na het plaatsen van de dakplaten als dakbekleding wordt aangebracht, dient dit glasvlies 2"gecoat"te zijn, terwijl het geperforeerde glasvlies 3 in elk geval gasdoorlatend moet zijn maar niet noodzakelijk ondoordringbaar voor bitumen.
Het glasvlies 3 hoeft dus niet noodzakelijk een "gecoat"glasvlies te zijn maar dient zieh wel op dezelfde manier te gedragen tijdens het uitschuimen en harden van de schuimkunststof van de kern 1 en tijdens vocht- en temperatuursveranderingen als de laag 6 die de kern
1 aan de onderzijde bekleed om een grote stabiliteit aan de dakplaat te geven.
Ook bij deze uitvoeringsvorm kan in plaats van het voor bitumen ondoordringbare"gecoat"glasvlies
2 een samengestelde laag gebruikt worden die een vlies bevat dat absoluut ondoordringbaar is voor bitumen.
<Desc/Clms Page number 9>
Zo kan ook hier dus een aluminium-glasvlies complex worden gebruikt.
De dakplaat volgens de laatstgenoemde uitvoerings- vorm kan als dusdanig in de handel gebracht worden.
Dergelijke dakplaten worden dan ter plaatse op het dak voorzien van een of meer lagen van een zogenoemde "roofing" op basis van bitumen.
Het is evenwel mogelijk in een variante van deze uitvoeringsvorm de dakplaat reeds vooraf van een laag
8 op basis van bitumen te voorzien zoals voorgesteld in de figuren 6 en 7 die dan bij voorkeur aan de boven- zijde nog voorzien is van een wegbrandfolie die eenvou- digheidshalve niet voorgesteld is in de figuren 6 en
7.
De uitvoeringsvorm van de dakplaat volgens deze figuren 6 en 7 verschilt daarenboven nog van de uitvoerings- vorm volgens de figuren 3 en 4 doordat het"gecoat" glasvlies 2 vervangen is door een gewoon glasvlies 9 dat ondoordringbaar voor vloeibaar of week geworden vaste bitumen gemaakt is door een film 10 van polyethyleen of polypropyleen aan de zijde van de kern 1.
Deze laag polyethyleen zal bij de temperaturen waarbij bitumen vloeibaar worden niet aan het geperforeerde glasvlies 3 gaan kleven.
De in de figuren 3 en 4 voorgestelde dakplaat kan worden vervaardigd met een inrichting zoals voorgesteld in figuur 5. Het van perforaties 4 voorziene glasvlies
3 wordt van een eerste rol 11 afgerold. Van een daarnaast opgestelde rol 12 wordt het glasvlies 2 afgerold en beide vliezen worden geleid over de onderkant van rollen
13.
Van een zieh onder de rollen 11 en 12 bevindende rol 14 wordt het glasvlies 6 afgerold en geleid over de bovenkant van een stel rollen 15. Door middel van spuitkoppen 16 wordt polyurethaan tussen de zieh in hoofdzaak horizontaal uitstrekkende glasvliezen 3 en
<Desc/Clms Page number 10>
6 gespoten. Het schuim zwelt op tussen de vliezen 3 en 6 en dringt daarbij in de perforaties 4 tot tegen het glasvlies 2. Men laat daarna het schuim harden.
De aldus verkregen continue strook snijdt men in platen van de gewenste lengte.
De dakplaat volgens de figuren 6 en 7 wordt op een analoge manier vervaardigd met dezelfde inrichting waarbij men evenwel het enkelvoudige glasvlies 2 van de rol 12 vervangt door een vooraf vervaardigde samengestelde laag bestaande uit de film 10, het glasvlies 9 en de bovenste laag 8 op basis van bitumen.
Voor het vervaardigen van de dakplaat volgens de figuren l en 2 laat men een polyurethaanschuim opschuimen en harden tussen het vlies 6 en een samengestelde laag bestaande uit het vlies 2, het geperforeerde vlies 3, de laag bitumen 5 en de afbrandlaag 7 die fabrieksmatig op elkaar vastgemaakt werden.
De hiervoor beschreven platen zijn eenvoudig en snel te vervaardigen, vlak en stabiel.
Om een dakbedekking te vervaardigen, plaatst men een laag dergelijke platen op een dragende ondergrond uiteraard met het glasvlies 6 aan de onderzijde en dus de bekleding 2, 3 ; 2, 3, 5, 7 of 3, 10, 9, 8 aan de bovenzijde waarna men op deze laag platen op de gebruikelijke manier, een of meer lagen van zogenoemde "roofing" op basis van bitumen kleeft.
Blaasvormig in de dakbedekking is met dergelijke dakplaten volledig uitgesloten.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen, en binnen het raam van de octrooiaanvrage kunnen aan de beschreven uitvoeringsvormen vele veranderingen worden aangebracht, onder meer wat betreft de vorm, de samenstelling, de schikking en het aantal van de onderdelen die voor het verwezenlijken
<Desc/Clms Page number 11>
van de uitvinding worden gebruikt.
In het bijzonder zijn de materialen van de verschillende laagjes enkel ter illustratie gegeven.
De kern hoeft niet noodzakelijk van polyurethaanschuim te zijn. Andere schuimkunststoffen zoals polyisocyanuraat, kunnen voor de kern worden gebruikt.
In plaats van glasvliezen kunnen vliezen van andere mineralen of zelfs organische vezels worden gebruikt in zoverre aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : het tegen de kern gelegen laagje dient gasdoorlatend te zijn ; het daarop aan de bovenkant aangebracht laagje dient ondoordringbaar te zijn voor vloeibaar of week geworden vaste bitumen en deze twee laagjes dienen bij de temperaturen waarbij het bitumen onder invloed van warmte vloeibaar wordt, niet aan elkaar te kleven.
<Desc / Clms Page number 1>
Insulating roofing sheet.
The invention relates to an insulating roofing sheet containing a layer of rigid foam plastic and on its side intended to be at the top, hereinafter referred to as the top side, a covering containing a perforated layer and a non-perforated layer, which two layers lie against each other are held by material of another layer which is on one side against the perforated layer, which material extends through the perforations of the perforated layer and adheres to the non-perforated layer located on the opposite side of the perforated layer.
An insulating roofing sheet of this kind is known from US-A-4. 136.223.
The covering of the top of a core of foam plastic consists of a perforated glass fleece which adheres to the core, on the top of which a layer of pebbles or pebbles and a top layer of a so-called "roofing" based on bitumen.
Although US-A-4. 136. 223 mentions that via the layer of pebbles or pebbles the top layer is only locally adhered to the glass fiber by the foam plastic of the core penetrating through the perforations in the glass fiber, through which local attachment is avoided blistering, the layer of pebbles or pebbles not really impermeable to the bitumen of the top layer in a soft or liquefied state.
The pebbles or pebbles form a covering of the layer "roofing" and must of course not be completely loose. The pebbles are each partially recessed in the layer "roofing". This means that the pebble layer is limited to the thickness of a pebble or pebble
<Desc / Clms Page number 2>
and thus also gaps remain between the neighboring pebbles or pebbles through which the bitumen of the layer "roofing" can penetrate if they are sufficiently liquid.
These bitumen can already easily become sufficiently liquid during the foaming of the foamed plastic if it is, for example, polyurethane, since this foaming is an exothermic reaction.
Under the influence of the heat released during the possible welding of the bituminous top layer or under the influence of the solar heat, the bitumen can still become sufficiently soft and liquid to penetrate through the layer of pebbles, especially if, for example, a pressure is exerted on the top layer for example by walking on the roof plate.
In the case of these known roofing sheets, the bitumen-based top layer can already adhere to the perforated glass fleece over almost its entire surface already during manufacture or after a certain period under the influence of solar heat, so that blistering can nevertheless occur.
The same drawback is also present with the insulating roof element according to FR-A-2. 526, 463. The insulating roof element according to this publication is self-supporting as the aforementioned known roof element and comprises a core of rigid foam plastic which is coated on the underside with a rigid layer.
The coating on the top of the core consists of a layer of fibrous material, such as polyester, which is provided on the outside with a layer of bitumen.
However, the diffusion of the gases does not now occur between two layers of the coating which are separate from each other, but in the layer of fibrous material itself.
Under the influence of the heat released during the welding of the bituminous top layer or under the influence of the solar heat, the bitumen can gradually penetrate into this layer of fibrous material, so that it
<Desc / Clms Page number 3>
similarity of gas diffusion in this layer is greatly reduced and therefore blistering can still occur.
The object of the invention is to overcome these drawbacks and to provide an insulating roofing sheet of the above-mentioned type, the construction of which is simple but which nevertheless avoids the formation of bubbles in the lining, even after a long time since the installation of the roof panel.
For this purpose, the top layer of two aforementioned layers of the coating contains a non-bitumen-based non-woven material and is furthermore absolutely impermeable to liquefied or softened solid bitumen or analogous roofing materials and also at temperatures at which the solid bitumen or analogous material liquefaction does not lose this property of impermeability to bitumen or analogous substances, which top layer outside the perforations is completely detached from the bottom layer of the two layers of the coating, which is adhered to the layer of foam plastic.
In a special embodiment of the invention, the layer of foam plastic is also on the underside of. provide a coating which contains a nonwoven layer against this layer of foam plastic which behaves in the same way when the foam plastic layer is foamed and hardened and with moisture and temperature changes as does the bottom layer of the nonwoven layer which is also placed against the foam plastic layer. covering the top of the layer of foam plastic.
This prevents the warping of the plate during manufacture and subsequently under the influence of moisture or temperature changes, so that not only blistering is avoided but also a greater stability of the plate is obtained.
The foam plastic core is sandwiched between two webs that behave similarly and do not warp the core. The other layers of the coating on the top of the core affect it
<Desc / Clms Page number 4>
stability, since the layer located on the top side of the core-glued bottom web is at most locally attached to this bottom web.
In one embodiment of the invention, the perforated layer is located at the top of the non-perforated layer and this non-perforated layer is gas permeable, the perforated layer is impermeable to softened or liquefied solid bitumen or analogous substances unless of course at the location of the perforations and the layer of which the material extends through the perforations of the perforated layer is a layer located on the top of the perforated layer on the basis of solid bitumen or analogous substances, the material of which adheres to the non-perforated layer through the perforations.
In another embodiment of the invention, the perforated layer, on the other hand, is the bottom layer of the coating of the top side of the foamed plastic layer and this perforated layer is gas permeable and the layer whose material extends through the perforations of the perforated layer made of foamed plastic, the material of which adheres to the non-perforated layer through the perforations.
The top layer impervious to liquid or softened solid bitumen may be a composite layer such as an aluminum glass fiber complex or may be a single layer such as a "coated" glass fiber.
In a preferred embodiment of the invention, the perforations in the perforated layer occupy between 5 and 50% of the surface of this layer.
Other particularities and advantages of the invention will become apparent from the following description of an insulating roofing sheet according to the invention; this one
<Desc / Clms Page number 5>
description is given by way of example only and does not limit the invention; the reference numbers refer to the accompanying drawings.
Figure 1 is a perspective view with partial cutaway of a roof sheet according to the invention.
Figure 2 represents a transverse section of a roofing sheet from Figure 1.
Figure 3 is a perspective view of a portion of an insulating roof sheet analogous to that of Figure 1 but with respect to another embodiment of the invention.
Figure 4 represents a cross section of a portion of the roof covering of Figure 3 but drawn to a larger scale.
Figure 5 is a schematic representation of a device used to manufacture the insulating roof sheet of Figures 3 and 4.
Figure 6 is a perspective view analogous to that of Figures 1 and 3 of a part of an insulating roof sheet according to the invention, but with reference to yet another embodiment of this roof sheet.
Figure 7 represents a cross section of the portion of the roof sheet of Figure 6, drawn to a larger scale.
In the different figures, like reference numerals refer to like elements.
The insulating roof panel according to figures 1 and 2 contains a core 1 of rigid polyurethane foam, on the top of which a coating consisting of a non-perforated glass fleece 2 which adheres to the core 1 over the entire surface and is gas-permeable, of a "coated" glass fleece 3 provided with perforations 4, applied without adhesion to the top of glass fleece 2 and impermeable to liquid or softened solid bitumen or analogous materials for roofing
<Desc / Clms Page number 6>
clothing, unless of course at the perforations 4, and from an outer or top layer 5 based on solid bitumen or analogous substances, such as an elastomer or a mixture of an elastomer and bitumen.
Material of the top layer 5 extends through the perforations 4 in the glass web 3 against the glass web 2 to which it adheres. Due to the material of the layer 5 and in particular the bitumen or analogous substances, the top layer 5 is attached to the bottom layer 2 and thus to the layer 1. This material thus holds the middle at the location of the perforations 4 for bitumen
EMI6.1
impermeable layer of "geeoat" glass fleece 3 in place.
By "geeoat" glass fiber is meant here a glass fiber which has been impregnated with clay or another suitable material. This treatment reduces the permeability of the glass fiber, so that it is still permeable to gas, but impermeable to, for example, solid or softened solid bitumen. This impermeability property is maintained at the temperatures at which the solid bitumen liquefies.
This treatment also increases the stability of the membrane.
That is why the glass fleece 2 can also be "coated".
The bottom layer of glass web 2 adheres to the core 1 of foamed plastic, either by spraying and foaming the foamed plastic directly on this glass web 2 or by foaming this web 2 onto the layer of foamed plastic by means of an adhesive, preferably over its entire surface. pasted.
The underside of the core 1 of foam plastic is also coated, but with a fleece 6 which is preferably of a material which behaves in the same way when foaming and curing the foam plastic and with moisture and temperature changes as the glass web 2 forms. low and therefore preferably
<Desc / Clms Page number 7>
is also a glass fiber.
Because the core foam plastic 1 is coated on both sides with a layer with the same behavior when foaming and hardening the core 1, namely the glass fleeces 2 and 6 and the glass fleece 3 is separate from the glass fleece 2 and the top layer 5 only locally of the perforations adhered to the glass web 2, the plate has a high stability and, in particular, warping of the plate is avoided.
The perforations 4 of the glass fleece 3 cover 5 to 50% and preferably almost 15% of the surface of the glass fleece 3. This leaves sufficient space to allow any gas to spread between the glass fleeces 2 and 3.
The glass web 3 of the coating 2, 3 at the top of the layer of foamed plastic 1 withstands the temperature of heat-liquefied solid bitumen and does not lose its impermeability properties for liquefied solid bitumen at this temperature. The glass fleeces 2 and 3 have no tendency to stick together at this temperature and the bitumen cannot "bleed through" through the glass fleece 3 at this temperature.
Because gas can spread between the glass membranes 2 and 3, blistering in the cladding is completely avoided, even over time after the roof plate has been placed.
The top layer 5 based on solid bitumen or analogous materials can still be finished with a so-called road burn film 7. This film avoids the adhesion of the layer 5 to other materials or roof plates.
This road burn film 7 is burned away when the top layer of roof covering is still burned on the roof plates which are of course placed with the layer 5 on top.
<Desc / Clms Page number 8>
In a variant of the above-described embodiment, the perforated layer itself is composed of a glass fleece on the bottom and an aluminum layer on the top, this is a so-called aluminum glass fleece complex. The aluminum layer is a fleece that is completely impermeable to bitumen.
The embodiment according to Figures 3 and 4 differs from the embodiment described above in that the perforated glass web 3 and the non-perforated glass web 2 are exchanged and it is the foam plastic of the core 1 which extends through the perforations in the glass web 3 and locally adheres to the glass web 2, so that the glass webs 2 and 3 outside the perforations are completely separate from each other.
So no extra layer is needed around the membranes
2 and 3 against each other and in the embodiment according to figures 3 and 4 the top layer of bitumen is therefore omitted.
Since now the non-perforated glass fleece
2 must be completely impermeable to liquefied or softened solid bitumen from the bitumen coating which is applied as a roof covering after the installation of the roofing sheets, this glass fleece 2 must be "coated", while in any case the perforated glass fleece 3 must be gas permeable but not necessarily impermeable to bitumen.
Thus, the glass web 3 need not necessarily be a "coated" glass web, but should behave in the same manner during foaming and curing of the foam plastic of the core 1 and during moisture and temperature changes as the layer 6 covering the core
1 lined at the bottom to give great stability to the roof panel.
Also in this embodiment, instead of the bitumen impermeable "coated" glass fleece
2, use a composite layer containing a fleece that is absolutely impermeable to bitumen.
<Desc / Clms Page number 9>
For example, an aluminum-glass fleece complex can also be used here.
The roofing sheet according to the latter embodiment can be marketed as such.
Such roof plates are then provided on the roof with one or more layers of a so-called "roofing" based on bitumen.
However, it is possible in a variant of this embodiment to already pre-coat the roofing sheet
8 based on bitumen as represented in Figures 6 and 7, which is then preferably still provided with a burn-away film on the top which, for the sake of simplicity, is not shown in Figures 6 and
7.
In addition, the embodiment of the roofing sheet according to these figures 6 and 7 differs from the embodiment according to figures 3 and 4 in that the "coated" glass fleece 2 has been replaced by an ordinary glass fleece 9 which has been made impermeable to solid or softened solid bitumen. through a film 10 of polyethylene or polypropylene on the side of the core 1.
This layer of polyethylene will not stick to the perforated glass web 3 at the temperatures at which bitumen liquefies.
The roofing sheet shown in Figures 3 and 4 can be manufactured with a device as shown in Figure 5. The glass fleece provided with perforations 4
3 is unrolled from a first roll 11. The glass fleece 2 is unrolled from a roll 12 arranged next to it and both fleeces are guided over the bottom of rolls
13.
From a roller 14 located below the rollers 11 and 12, the glass fleece 6 is unrolled and guided over the top of a set of rollers 15. By means of nozzles 16, polyurethane between the glass extends substantially horizontally 3.
<Desc / Clms Page number 10>
6 sprayed. The foam swells up between the webs 3 and 6 and thereby penetrates the perforations 4 against the glass web 2. The foam is then allowed to set.
The continuous strip thus obtained is cut into plates of the desired length.
The roof sheet according to Figures 6 and 7 is manufactured in an analogous manner with the same device, however, the single glass web 2 of the roller 12 is replaced by a pre-manufactured composite layer consisting of the film 10, the glass web 9 and the top layer 8 on base of bitumen.
For the manufacture of the roofing sheet according to figures 1 and 2, a polyurethane foam is foamed and hardened between the fleece 6 and a composite layer consisting of the fleece 2, the perforated fleece 3, the layer of bitumen 5 and the burn-off layer 7 which are factory-coated attached.
The plates described above are simple and quick to manufacture, flat and stable.
In order to produce a roof covering, a layer of such plates is of course placed on a load-bearing substrate with the glass fleece 6 at the bottom and thus the covering 2, 3; 2, 3, 5, 7 or 3, 10, 9, 8 at the top, after which one or more layers of so-called "roofing" based on bitumen are glued to this layer of plates in the usual way.
Blow-shaped in the roof covering is completely excluded with such roof plates.
The invention is by no means limited to the above-described embodiments, and many changes can be made to the described embodiments within the scope of the patent application, including as regards the shape, composition, arrangement and number of the parts used to realize
<Desc / Clms Page number 11>
of the invention.
In particular, the materials of the different layers are given for illustrative purposes only.
The core does not necessarily have to be made of polyurethane foam. Other foam plastics, such as polyisocyanurate, can be used for the core.
Instead of glass fleeces, fleeces of other minerals or even organic fibers can be used if the following conditions are met: the layer against the core must be gas permeable; the top layer applied thereon should be impermeable to liquid or softened solid bitumen and these two layers should not stick together at the temperatures at which the bitumen liquefies under the influence of heat.