<Desc/Clms Page number 1>
"Kabjlorintatiemiddelen"
Deze uitvinding heeft betrekking op kabeloriëntatiemidde1en voorzien om ten minste één kabel langs ten minste een voorafbepaald pad te leiden, welke kabeloriëntatiemiddelen een behuizing bevatten waarop ter ondersteuning van de kabel (s) een verend element is aangebracht.
Dergelijke kabeloriëntatiemiddelen zijn bekend uit het octrooischrift US 4 900 265. Het verend element bevat twee vleugels die zieh elk om een deel van de kabelmantel slaan. Verder zijn deze bekende kabeloriëntatiemiddelen per genoemd pad voorzien van een kabelgeleidingselement voor het geleiden van de kabel (s) langs een voorafbepaald pad.
Het nadeel van deze kabeloriëntatiemiddelen is dat het kabelgeleidingselement een welbepaalde dimensie heeft, zodat het voorzien is voor kabels waarvan de diameter binnen een zeer beperkt bereik gelegen is.
Indien een kabel met een te kleine diameter voor het betreffende bereik gebruikt wordt, dan ontstaat er een speling tussen de kabel en het geleidingselement.
Het doel van de uitvinding is een oplossing te bieden aan genoemd nadeel, door ervoor te zorgen dat de kabeloriëntatiemiddelen voorzien zijn voor het geleiden van kabels, binnen een ruimer bereik van diameters, meer bepaald tot een maximum diameterwaarde, en dit zonder speling.
Dit doel wordt bereikt doordat genoemde behuizing per genoemde pad voorzien is van een kabelterughoudelement, dat een langs genoemd pad
<Desc/Clms Page number 2>
opgesteld kopgedeelte bevat, zodanig dat een tussenruimte aanwezig is tussen genoemd kopgedeelte en genoemd verend element, waarvan de dimensie bepaald is door het verend element, welk kopgedeelte voorzien is om de kabel te overbruggen.
Doordat de dimensie van de tussenruimte tussen genoemd kopgedeelte en genoemd verend element bepaald is door het verend element, wordt de kabel, dankzij de daarop door het verend element uitgeoefende kracht, zonder speling geleid. Aangezien de uitwijking van de veer zich aanpast aan de kabeldiameter, passen de kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding voor kabels met een uiteenlopend bereik aan diameters. Wanneer het verend element in zijn rustpositie nagenoeg ter hoogte van genoemd kopgedeelte gelegen is, dan komt de maximale uitwijking van het verend element overeen met de maximale diameter van de kabel die geleid kan worden met de kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding.
Volgens een eerste voorkeursuitvoeringsvorm is genoemd kabelterughoudelement voorzien om genoemde kabel door wegbuigen verwijderbaar te monteren. Dit laat toe de kabel, wanneer hij bijvoorbeeld dient te worden vervangen of versleten is, op een eenvoudige manier te verwijderen. Bovendien wordt de montage van de kabel vereenvoudigd.
Volgens een tweede voorkeursuitvoeringsvorm is genoemd verend element in hoofdzaak kuipvormig en is genoemd kabelterughoudelement telkens in het verlengde gelegen van een rand van het verend element parallel met genoemde pad. Deze verende elementen zijn gemakkelijk te fabriceren en eenvoudig te bedienen.
Volgens een derde voorkeursuitvoeringsvorm vormt genoemd kabelterughoudelement een inham voorzien om er een doorheen kruisende kabel in te weerhouden. Op
<Desc/Clms Page number 3>
die manier blijft de kabel in zijn pad eenmaal gemonteerd.
Volgens een vierde voorkeursuitvoeringsvorm bevatten de kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding een deksel voorzien van ten minste een laag geleidend materiaal, voorzien om op genoemd kabelterughoudelement te rusten en om de kabels af te schermen. Op die manier wordt rond het gedeelte van de kabel dat langs het voorafbepaald pad passeert een kooi van Faraday gevormd.
Volgens een vijfde voorkeursuitvoeringsvorm bevatten de kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding een deksel, voorzien om op genoemd kabelterughoudelement te rusten en om op de kabels te drukken. Op die manier blijft de kabel nauwkeurig langs het pad gemonteerd en wordt aldus vermeden dat de kabel vervormd wordt.
Volgens een zesde voorkeursuitvoeringsvorm bevat genoemde deksel een groef in zijn longitudinale richting, voorzien om een contact te maken tussen genoemde kabel (s) en het verend element of om genoemde kabel (s) tegen het verend element te drukken. Een contact met het verend element zorgt ervoor dat een aardcontact tussen het omhulsel van de kabel via het verend element mogelijk wordt.
Volgens een zevende voorkeursuitvoeringsvorm is genoemd verend element door op de behuizing naast elkaar aangebrachte elementen gevormd. Hierdoor dient de gebruiker een kleinere kracht uit te oefenen op de veer bij het monteren of demonteren van de kabel.
Volgens een achtste voorkeursuitvoeringsvorm wordt genoemd verend element gevormd door een gemeenschappelijke ziel en naast elkaar opgestelde vleugels. Dit laat een eenvoudige montage toe van het verend element op de behuizing.
<Desc/Clms Page number 4>
Volgens een negende voorkeursuitvoeringsvorm bevat de behuizing ten minste een rail, voorzien om verende elementen en kabelterughoudelementen losneembaar te monteren. Dit levert een modulaire uitvoeringsvorm voor kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding.
Volgens een tiende voorkeursuitvoeringsvorm bevat ten minste een der onderdelen deksel, verend element en kabelterughoudelement, een laag metaal op zijn omhulsel. Via dit onderdeel kan dan een aardingscontact gerealiseerd worden met het omhulsel van de kabel bij het vormen van genoemde kooi van Faraday.
De uitvinding zal nu in detail beschreven worden met behulp van de volgende figuren, die voorkeursuitvoeringsvormen weergeven van kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding, waarin : figuur 1 een perspectief zicht weergeeft van een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van de kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding ; figuur 2 een detail weergeeft van figuur 1, met een daarin aangebrachte kabel ; figuur 3 een perspectief zieht met uiteengenomen onderdelen weergeeft van kabeloriëntatiemiddelen in combinatie met connectoren ; figuur 4 een perspectief zieht zoals figuur 3 weergeeft van kabeloriëntatiemiddelen, in combinatie met een deksel ; en figuur 5 een modulaire uitvoeringsvorm weergeeft van kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding.
De kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding worden gebruikt om ten minste een kabel te leiden, telkens langs een voorafbepaald pad. Deze kabels zijn bijvoorbeeld transmissiekabels voor het doorsturen van gegevenssignalen. De kabeloriëntatie- middelen volgens de uitvinding zijn ook te gebruiken
<Desc/Clms Page number 5>
voor het leiden van elektriciteitskabels, of zelfs PVC of PE buizen, waarin kabels zijn aangebracht.
De in figuur 1 weergegeven kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding bevatten een behuizing 1, waarop een verend element 2 gemonteerd is. Dit verend element 2 wordt bijvoorbeeld vastgeschroefd op de behuizing 1, maar kan ook bijvoorbeeld hierop gelast worden of met klink- of popnagels bevestigd worden.
Volgens een andere uitvoeringsvorm is het verend element en de behuizing uit een deel vervaardigd, bijvoorbeeld door gebruik te maken van spuit- of giettechnieken en hiermee kunststof of metaal te spuiten of te gieten.
Aan weerskanten in de langsrichting van het verend element is de behuizing 1 voorzien van kabelterughoudelementen 3. Deze kabelterughoudelementen 3 strekken zieh in hoofdzaak loodrecht t. o. v. het bovenvlak van de behuizing 1 uit.
Figuur 2 laat een detail zien van figuur 1 waarbij een kabel 5 langs een pad 14 gemonteerd is en door twee kabelterughoudelementen 3 opgesteld langs het pad 14 wordt geleid. De kabel wordt verder ondersteund door het verend element 2. Voor het monteren van een kabel 5 op de kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding, plaatst de gebruiker de kabel 5 eerst nagenoeg parallel met het pad 14 in de ruimte tussen twee naast elkaar gelegen kabelterughoudelementen 3 en de twee aan de overzijde van het verend element i gelegen kabelterughoudelementen 3. Vervolgens drukt hij op de kabel 5 tegen de veerkracht van het verend element 2 in, zodanig dat het verend element 2 ingedrukt wordt. Hierdoor ontstaat een toegang naar de ruimte gelegen onder het horizontaal kopgedeelte van de twee kabelterughoudelementen 3.
De gebruiker duwt dan de kabel 5 doorheen deze toegang naar zijn pad 14. Nadien laat de gebruiker de kabel 5 los waardoor het verend element 2 zieh ontspant en de kabel 5 tegen het
<Desc/Clms Page number 6>
horizontaal kopgedeelte van de kabelterughoudelementen 3 duwt.
Voor het demonteren van de kabel 5, dient de gebruiker op de kabel te drukken tegen de veerkracht van het verend element 2 in, zodanig dat het verend element 2 ingedrukt wordt. Vervolgens wordt de kabel 5 van het pad 14 weggebogen tot hij nagenoeg parallel met het pad 14 naast de terughoudelementen 3 gelegen is. De kabel 5 wordt dan uit de kabeloriëntatiemiddelen verwijderd.
De kabelterughoudelementen 3 zijn bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld in hoofdzaak T-vormig, maar kunnen eveneens een omgekeerde L-vorm bevatten. De kabelterughoudelelementen 3 volgens figuren 1 en 2 bevatten een inham 4, zodanig dat de kabel 5, éénmaal gemonteerd, in de inham geklemd zit.
Doordat de kabel 5 ondersteund wordt door een verend element 2, zal een bepaalde afmeting van kabeloriëntatiemiddelen voorzien zijn voor een reeks kabeldiameters. Het bereik binnen hetwelk de kabeldiameters voor een bepaalde afmeting van kabeloriëntatiemiddelen mogen variëren, is nagenoeg gelijk aan de maximale verplaatsing van het verend element, voor zover de ruimte gelegen onder het horizontaal kopgedeelte van de kabeloriëntatiemiddelen groot genoeg is voor die kabeldiameter.
Het verend element 2 bevat bij voorkeur een gemeenschappelijke ziel 6 en aan weerskanten daarvan naast elkaar opgestelde vleugels 7 die onderdeel zijn van het verend element. Volgens een andere uitvoeringsvorm zijn de vleugels door op de behuizing naast elkaar aangebrachte elementen gevormd.
Het verend element 2 is bij voorkeur zodanig gedimensioneerd dat de nagenoeg parallel met de kabelterughoudelementen 3 opgestelde randen 8 zo dicht mogelijk nabij de kabelterughoudelementen 3 gelegen zijn, zonder dat zij de kabelterughoudelementen 3 raken.
<Desc/Clms Page number 7>
In de rusttoestand van het verend element 2 zijn deze randen 8 nagenoeg ter hoogte van de onderste rand van het horizontaal deel van de kabelterughoudelementen 3 gelegen. Dit verzekert een goede klemming van de kabel 5 tussen het kopgedeelte van de kabelterughoudelementen 3 en het verend element 2. Bovendien gaat de kabel 5 hierdoor slechts in geringe mate doorbuigen.
De nagenoeg loodrecht met de kabelterughoudelementen 3 gelegen randen 9 van de vleugels 7 van het verend element 2 (met uitzondering van diegene gelegen aan de uiteinden van de behuizing 1) zijn bij voorkeur telkens ter hoogte van het verticale opstaande deel van de kabelterughoudelementen gelegen.
Hierdoor vermijdt men dat de kabel 5, bij zijn montage, in contact zou komen met die randen 9, waardoor de kabel 5 beschadigd zou kunnen worden.
In doorsnede heeft het verend element 2 de vorm van een open kuip, nl. een horizontale ziel 6 en aan weerskanten daarvan twee schuin opgestelde vleugels 7. Deze vorm is door eenvoudig plooien te produceren.
Bovendien vereist zulk een verend element 2 een niet al te grote kracht om ingedrukt te worden, zodat de gebruiker de kabel 5 gemakkelijk kan monteren en verwijderen, zonder een grote kracht te moeten uitoefenen.
Elke vleugel 7 vormt drie vlakken, waarbij een eerste vlak 7. 1 t. o. v. de ziel een hoek a gelegen tussen 60 en 850 vormt. Een tweede vlak 7. 2, dat aansluit bij het vlak 7. 1, vormt een hoek ss t. o. v. de ziel gelegen tussen 20 en 450. Een derde vlak 7. 3, dat t. o. v. het vlak 7. 2 een hoek-y vormt gelegen tussen 5 en 300. Bij het monteren van de kabel wordt op de vlakken 7. 2 een neerwaartse kracht uitgeoefend, waardoor de vlakken 7. 1 van elkaar wegbuigen. Het volstaat dus om een geringe kracht op het verend element 2 uit te oefenen en zodoende een ruime toegang te krijgen tot genoemde inham
<Desc/Clms Page number 8>
4 van het terughoudelement 3.
Bij het loslaten van de kabel 5, gaan de vlakken 7. 1 weer naar hun rustpositie terugkeren en zodoende de vlakken 7. 2 opwaarts laten bewegen. Doordat de kabel 5 op de vlakken 7. 2 rust, wordt de kabel 5 hierdoor in de inham 4 geklemd. Het feit dat vlak 7. 3 t. o. v. vlak 7. 2 weggebogen is, heeft tot gevolg dat de rand van het verend element 2 niet in contact komt met de kabel 5 en zodoende deze niet kan beschadigen. Doordat de kabel 5 op de vlakken 7. 2 rust, wordt hij op een ruim gedeelte over zijn pad 14 binnen de kabeloriëntatiemiddelen ondersteund.
Figuur 3 geeft een perspectief voorstelling weer met uiteengenomen delen van de kabeloriëntatie- middelen volgens figuren 1 en 2 in combinatie met connectorenelementen 10, die op een plaat 11 bevestigd worden. De connectoren 10 zijn onmiddellijk na de kabelterughoudelementen 3 opgesteld zodat de kabel 5 die het kabelterughoudelement 3 verlaat nagenoeg aansluitbaar is op de connector 10. Doordat de kabel door de kabeloriëntatiemiddelen nauwkeurig georiënteerd werd, kan hij nauwkeurig op de connector worden aangesloten. Connectoren die voor deze toepassing bijvoorbeeld gebruikt worden zijn IDC ("Insulation Displacement Connector") connectoren 21, die elk verbonden zijn met een RJ-45 aansluitconnector 22. Op deze RJ-45 aansluitconnectoren 22 kunnen dan toestellen aangesloten worden.
Figuur 4 geeft een perspectief voorstelling weer, zoals figuur 3, in combinatie met een deksel 12.
Het deksel 12 is voorzien om op de kabels 5 te drukken, en zodoende de kabel tussen het deksel 12 en het verend element 2 vast te houden, een en ander zodanig dat elke kabel 5 nauwkeurig langs zijn pad blijft. Het deksel 12 kan ook voorzien zijn om kabels 5, in het bijzonder kabels 5 met een metalen omhulsel, af te schermen, waarbij het deksel 12 samen met de behuizing 1 en/of de
<Desc/Clms Page number 9>
plaat 11 dan een kooi van Faraday zal vormen. Hiervoor bevatten het deksel 12 en de behuizing 1 en/of de plaat 11 een laag geleidend materiaal.
Bij voorkeur is het deksel 12 voorzien van een groef 13 in zijn longitudinale richting, zodanig dat een goed contact gerealiseerd kan worden tussen de kabels en het verend element 2.
Het materiaal waarmee de kabeloriëntatiemiddelen volgens de uitvinding gemaakt zijn kan zowel metaal, een synthetisch materiaal als een combinatie van die twee materialen zijn. Ten minste een van de onderdelen deksel 12, verend element 2 en terughoudelement 3 bevat bij voorkeur een laag metaal op zijn omhulsel, zodat men via dit onderdeel een aardingscontact kan realiseren met kabels voorzien van een metalen omhulsel.
De in figuur 5 weergegeven kabeloriëntatie- middelen geven een modulaire uitvoeringsvorm volgens de uitvinding weer. Op een voetstuk 15 zijn ten minste een, maar bij voorkeur twee rails of groeven 20 aangebracht, waarop kabelterughoudelementen 17 te monteren zijn. De kabelterughoudelementen 17 zijn hetzij verschuifbaar hetzij middels inklikken te monteren. De kabelterughoudelementen 17 bevatten elk een basis 18 en aan weerszijden twee omgekeerde L-vormen 19 die zieh nagenoeg loodrecht t. o. v. de basis 18 uitstrekken 11. Op elk kabelterughoudelement 17 is een verend element 16 voorzien. Het verend element 16 is qua opbouw analoog aan het verend element 2 weergegeven in figuur 2 en is opgesteld, in rusttoestand van het verend element, binnen de ruimte begrensd door de kabelterughoudelementen 17.
Volgens een andere uitvoeringsvorm steekt het verend element 16 uit langs een kant van de basis 18 en dus uit de ruimte begrensd door de kabelterughoudelementen 17 zodanig dat de rand van het verend element 16 parallel met het pad niet in
<Desc/Clms Page number 10>
contact komt met de kabel 5 en zodoende deze niet kan beschadigen. Het bovenoppervlak van het verend element is als het ware verschoven, waardoor aan de ene kant een uitsteeksel ontstaat en aan de andere kant een uitsparing, een en ander zodanig dat de opeenvolgende elementen sluitend naast elkaar op te stellen zijn.
De montage van een kabel 5 in de kabeloriëntatiemiddelen geschiedt op analoge wijze zoals reeds beschreven. Door modulair de verschillende kabelterughoudelementen 17 tegen elkaar aan te schuiven, zoals weergegeven in figuur 5 is het mogelijk om de kabels dichter tegen elkaar op te stellen.
In de weergegeven figuren hebben de kabelterughoudelementen een inham zodat de kabel nauwkeurig langs zijn pad blijft. In plaats van de inham zou het verend element ter hoogte van het pad een speciale vorm kunnen aannemen, bijvoorbeeld een kleine groef waarin de kabel past, zodat de kabel nauwkeurig langs zijn pad blijft.
De terughoudelementen zijn aan weerskanten in de langsrichting van het verend element opgesteld. Het zou ook mogelijk zijn slechts aan een kant van het verend element kabelterughoudelementen te voorzien.
Het verend element kan eventueel uit een gemeenschappelijke ziel en aan weerskanten daarvan twee doorlopende vleugels vervaardigd zijn in plaats van uit een gemeenschappelijke ziel en naast elkaar opgestelde individuele vleugels.
Verder kan het verend element een boogvorm vertonen in plaats van vleugels met drie vlakken zoals weergegeven in de figuren.
Het verend element duwt elke kabel tegen twee tegenover elkaar gelegen terughoudelementen. Volgens een andere uitvoeringsvorm duwt het verend element slechts tegen een terughoudelement.