<Desc/Clms Page number 1>
Latbevestiging voor een lattenbodem.
De uitvinding heeft betrekking op een latbevestiging voor een lattenbodem met tenminste een kader, waarbij de latbevestiging een houder voor een uiteinde van de lat bevat en daaronder een elastische voet voor het bevestigen aan dit kader.
De voet is meestal van rubber of kunststof vervaardigd en aan de binnenzijde van het kader bevestigd via uitsteeksels of pennen.
Bij de klassieke latbevestigingen vormt de houder een platte op de buitenkant van de lattenbodem gesloten koker.
Deze koker beperkt de mogelijke bewegingen van het einde van de lat.
De uitvinding heeft als doel een latbevestiging te verschaffen die een grotere bewegingsvrijheid aan de latten geeft.
Dit doel wordt volgens de uitvinding verwezenlijkt doordat de houder een latsteun bevat en twee op een afstand van elkaar daarop gemonteerde elastische tappen waartussen een latuiteinde klembaar is.
In een doelmatige uitvoeringsvorm van de uitvinding bezit de voet tussen zijn uiteinden een gedeelte dat in alle dwarsrichtingen versmald is.
Vooral in deze uitvoeringsvorm is de bewegingsvrijheid van de lat ten opzichte van het kader van de lattenbodem zeer groot aangezien de voet in alle richtingen gemakkelijk kan worden gebogen.
<Desc/Clms Page number 2>
De voet kan daarbij rond zijn en over een gedeelte van zijn hoogte een diameter bezitten die afnemend-toenemend
EMI2.1
is. In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uivinding is het midden van het onderste uiteinde van de voet op een afstand gelegen van een theoretisch vlak dat zieh in de hoogterichting dwars door het midden van de tappen uitstrekt.
De latbevestigingen kunnen aan het kader van de lattenbodem worden bevestigd zowel met de voet aan de binnenkant als met de voet aan de buitenkant ten opzichte van de tappen.
Dit biedt het grote voordeel dat met dezelfde latbevestigingen even lange latten kunnen gemonteerd worden zowel op een vast kader van de lattenbodem als op een daarin verstelbaar gemonteerd en dus iets kleiner hulpkader. In het eerste geval worden de voeten aan de buitenkant geplaatst en in het andere geval aan de binnenkant ten opzichte van de tappen. In beide gevallen kan de afstand tussen de paren op beide uiteinden van een lat gelegen tappen dezelfde zijn.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een latbevestiging voor een lattenbodem volgens de uitvinding beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een bovenaanzicht weergeeft van een gedeelte van een lattenbodem waarvan de latten gemonteerd zijn door middel van latbevestigingen volgens de uitvinding ;
<Desc/Clms Page number 3>
figuur 2 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 met F2 is aangeduid ; figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn 111-111 in figuur 2, op nog grotere schaal ; figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 2, op dezelfde schaal als figuur 3.
De lattenbodem zoals weergegeven in figuur 1 bevat een vast kader 1 waarin, bijvoorbeeld aan het hoofdeinde een kleiner hulpkader 2 scharnierend en dus in helling instelbaar is bevestigd. De zieh in de langsrichting van het vaste kader 1 uitstrekkende zijden van het hulpkader 2 zijn juist aan de binnenzijde van de langse zijden van het vast kader 1 gelegen. Het scharnieren en instellen van het hulpkader geschiedt op een bekende manier manueel of door elektrische vijzels of dergelijke.
Zowel op het hulpkader 2 als op het vaste kader 1, daar waar geen hulpkader 2 is, zijn even lange latten 3 met hun uiteinden bevestigd door middel van latbevestigingen 4 volgens de uitvinding. Deze latbevestigingen zijn gemonteerd op bijvoorbeeld vertikale pinnen 5 die uitsteken boven steunen 6 die op de binnenzijde van de langse zijden van het vaste kader 1 of van het hulpkader 2 zijn gelegen. Deze pinnen en steunen kunnen bijvoorbeeld deel uitmaken van een systeem zoals beschreven in EP-A-481. 157.
Zoals weergegeven in de figuren 2 tot 4, bevat elke latbevestiging 4 een houder bestaande uit een latsteun 7 en twee op een afstand van elkaar daarop gemonteerde elastische tappen 8 waartussen een latuiteinde klembaar is, en een voet 9 voor het bevestigen op een pin 5.
<Desc/Clms Page number 4>
De volledige latbevestiging 4 is van rubber vervaardigd zodat ze elastisch vervormbaar is.
De tappen 8 zijn rond en op hun naar elkaar gekeerde zijde en tegen de latsteun 7 van een groef 10 voorzien waarin een lat 3 met haar rand kan worden geklemd.
De tappen 8 zijn aan de bovenkant van de latsteun 7 gelegen en de voet 9 sluit aan op de onderzijde van deze latsteun.
Deze voet 9 is rond met een diameter die over een groot gedeelte van de hoogte afnemend-toenemend is. Het middelste gedeelte van de voet 9 heeft aldus de vorm van een diabolo.
De doorsnede is tussenin minimaal, hetgeen betekent dat de voet 9 in alle richtingen gemakkelijk plooibaar is.
Het onderste uiteinde van de voet 9 is in het midden van een holte 11 voorzien voor een pin 5.
De latsteun 7 bevat twee vanaf de voet 9 V-vormig uit elkaar gerichte vleugels die elk op een uiteinde aan de bovenkant een tap 8 dragen. Op deze manier is het bevestigingspunt van de voet 9 aan de pin 5, dit is de centrale holte 11 of het midden van het onderste uiteinde van de voet 9, op een afstand gelegen van het theoretische vlak 12 in de hoogterichting door het midden van de twee tappen 8.
Dit betekent dat, wanneer een lat 3 tussen de twee tappen 8 is gevat, het midden van de voet 9 zowel aan de binnenkant, dit is aan de zijde van het midden van de lat, als aan de buitenkant ten opzichte van de tappen 8 kan gelegen zijn, naargelang de richting waarin de vleugels van de latsteun 7 zijn gericht. In het laatste geval is de latbevestiging 4 over 1800 verdraaid ten opzichte van de latbevestiging 4 in het eerste geval.
<Desc/Clms Page number 5>
De afstand tussen het midden van de voet 9 in de ene stand en het midden van de voet 9 in de over 180 verdraaide stand, komt overeen met de afstand tussen de binnenzijden van naast elkaar gelegen gedeelten van het vaste kader 1 en van het hulpkader 2.
Zoals duidelijk zichtbaar is in figuur 2 liggen de tappen 8 van de latbevestigingen 4 die via een pen 5 op het vaste kader 1 zijn bevestigd en de tappen 8 die over 1800 verdraaid zijn en via een pen 5 aan de overeenstemmende kant aan het hulpkader 2 zijn vastgemaakt, op een zelfde lijn in de langsrichting van de lattenbodem, zodat zowel bij het vaste kader 1 als bij het hulpkader 2 even lange latten 3 kunnen worden gebruikt.
Eenmaal de latbevestigingen 4 in de gewenste stand op pennen 5 op de kaders 1 of 2 zijn gemonteerd kunnen de latten 3 met hun uiteinden tussen de tappen 8 van deze bevestigingen klemmend worden gestoken.
Met de hiervoor beschreven latbevestigingen 4 kunnen dus latten van gelijke lengte worden gebruikt. De bevestigingen zijn zeer elastisch en laten eengrote bewegingsvrijheid van de latten 3 toe.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke latbevestiging kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.