<Desc/Clms Page number 1>
"Beveiligende inrichting voor het snel verbinden van harnaskoorden met hefkoorden op een weefmachine". onderhavige uitvinding heeft betrekking tot een inrichting voor het verbinden van enerzijds een hefkoord van een inrichting voor het heffen van een of meerdere kettingdraden, op een weefmachine, en anderzijds minstens een harnaskoord, dat voorzien is om een kettingdraad te heffen, omvattende een eerste en een tweede koppelelement, die respectievelijk met het hefkoord en met het genoemde harnaskoord verbonden zijn, en die kunnen gekoppeld en ontkoppeld worden.
Een weefsel bestaat hoofdzakelijk uit kettingdraden en inslagdraden, en wordt op een weefmachine gevormd door telkens tussen de verschillende kettingdraden een gaap te vormen en een inslagdraad door deze gaap te brengen. Voor elke inbreng van de inslagdraad worden bepaalde kettingdraden-op de plaats waar de inslagdraad zal ingebracht worden-door een inrichting voor het heffen van de kettingdraden, tot op een welbepaalde hoogte geheven, om de gewenste gaap te vormen. De posities van de verschillende kettingdraden, ten opzichte van de opeenvolgende inslagdraden worden bepaald in functie van een te vervaardigen weefsel.
Het positioneren van de kettingdraden gebeurt veelal door middel van hefkoorden, dewelke door middel van een losneembare verbindingsinrichting verbonden zijn met harnaskoorden, terwijl elk harnaskoord voorzien is om een kettingdraad te heffen (bijvoorbeeld door middel van een met het harnaskoord verbonden hevel met een heveloog, waardoor de kettingdraad zieh uitstrekt). Meerdere harnaskoorden kunnen met eenzelfde hefkoord verbonden worden, als elk van de met deze harnaskoorden verbonden kettingdraden, bij het weven, telkens eenzelfde positie moet innemen.
Inrichtingen, zoals omschreven in de eerste
<Desc/Clms Page number 2>
paragraaf van deze beschrijving, zijn gekend uit de Europese octrooiaanvraag nr. 0 546 967 en uit het Duits octrooi nr. 4 213 958.
De inrichting die in deze Europese octrooiaanvraag werd omschreven omvat een eerste koppelelement-verbonden met het hefkoord-, dat uit twee flankstukken bestaat, die door middel van een dwarsstuk met elkaar verbonden zijn. Een tweede koppelelement verbonden met meerdere harnaskoorden-is uitgevoerd als een knijper, waarvan de twee naarboven gerichte armen haakvormig eindigen. De haakvormige delen zijn naar elkaar toe gericht, en de armen zijn elastisch vervormbaar. Door het van elkaar wegduwen van de armen kan het dwarsstuk in de ruimte tussen de armen, onder de haakvormige delen geplaatst worden. Als de armen in hun oorspronkelijke posities teruggeveerd zijn omsluiten ze het dwarsstuk, waarbij de haakvormige delen op het bovenoppervlak van het dwarsstuk rusten.
De twee koppelelementen zijn op die manier met elkaar verbonden, en kunnen tengevolge van een axiale trekkracht niet meer ontkoppeld worden. Voor het ontkoppelen van de koppelelementen moeten immers twee met de armen verbonden flanken van het tweede koppelelement naar elkaar toe gedrukt worden om de armen van elkaar weg te bewegen tot het dwarsstuk tussen de haakvormige delen kan passeren om de ruimte tussen de armen te verlaten.
Bij de inrichting die in het hierboven aangeduide Duitse octrooi werd omschreven omvat het eerste koppelelement een huls, en omvat het tweede koppelelement twee naar boven gerichte tegenover elkaar staande armen die elastisch vervormbaar zijn. De armen zijn zo gevormd dat ze elk een steunrand vormen aan de van elkaar weg gerichte zijde. Bij het koppelen van beide koppelelementen worden de armen via een opening in de huls gebracht. De armen worden door de binnenwanden van de huls naar elkaar toe gedrukt. Binnenin de huls is verder een verbreding
<Desc/Clms Page number 3>
voorzien, waardoor een inwendige rand gevormd wordt in de huls. De armen kunnen in deze verbreding terug van elkaar wegveren, waardoor hun steunranden boven de inwendige rand van de huls komen te staan.
Doordat de steunranden van de armen tegen de inwendige rand van de huls stoten, kan het tweede koppelelement de huls niet meer verlaten tengevolge van een axiale trekkracht.
Voor het ontkoppelen ervan moeten de armen immers in radiale richting naar elkaar toe gedrukt worden, om te bekomen dat deze de huls kunnen verlaten via de opening.
Bij de hierboven omschreven inrichtingen van de stand van de techniek kunnen de koppelelementen nietzonder beschadiging-van elkaar loskomen onder invloed van een erop uitgeoefende trekkracht.
Bij het weven kan het voorkomen dat een kettingdraad door het vasthaken van een knoop of door het in de war geraken van meerdere kettingdraden, zodanig gaat spannen dat een normale heffing van de kettingdraad onmogelijk wordt.
De inrichting voor het heffen van de kettingdraden werkt echter verder om de kettingdraad te heffen. Dit heeft als gevolg dat hetzij de kettingdraad, hetzij een onderdeel van de inrichting voor het heffen van de kettingdraad, hetzij eL.-ussenliggend onderdeel dat voorzien is om de hefbeweging over te brengen op de kettingdraad, gaat breken.
Bij een Jacquardmachine, die samenwerkt met takelelementen voor het realiseren van de heffing zal ofwel de kettingdraad ofwel het zwakste onderdeel van de volgende onderdelen breken : de Jacquardmachinehaak, het takelelement, het takelkoord, de harnashaak, het harnaskoord of de Jacquardhevel. Vooral wanneer men weeft met relatief sterke kettingdraden zullen onderdelen beschadigd worden als een kettingdraad vasthaakt.
Bij elektronisch gestuurde Jacquardmachines kan
<Desc/Clms Page number 4>
een van de volgende onderdelen breken ; het ophangelement van de haak, de haak zelf, het takelelement, het takelkoord of de Jacquardhaak van het takelkoord.
In elk geval moeten dure onderdelen vervangen worden. Deze vervangingen zijn bovendien erg tijdrovend.
Het doel van deze uitvinding is om aan dit nadeel te verhelpen. Dit doel wordt bereikt door te voorzien in een inrichting voor het verbinden van enerzijds een hefkoord van een inrichting voor het heffen van een of meerdere kettingdraden, op een weefmachine, en anderzijds minstens een harnaskoord, dat voorzien is om een kettingdraad te heffen ;
omvattende een eerste en een tweede koppelelement, die respectievelijk met het hefkoord en met het genoemde harnaskoord verbonden zijn, en die kunnen gekoppeld en ontkoppeld worden, terwijl de inrichting een tussenelement omvat, hetwelk met de respectievelijke koppelelementen kan verbonden worden om de koppelelementen te koppelen, en terwijl de verbinding van minstens een koppelelement met het tussenelement voorzien is om verbroken te worden tengevolge van een erop uitgeoefende trekkracht, om beschadigingen door overbelasting te voorkomen.
Bij het bereiken van een bepaalde trekkracht (die op een overbelasting duidt) in het harnaskoord en het hefkoord zullen de koppelelementen ontkoppelen, en zal de verbinding verbroken worden vooraleer de kettingdraad of een van de ermee verbonden onderdelen breekt.
De inrichting volgens deze uitvinding is een mechanisch beveiligingselement. Bij de vervaardiging van de koppelelementen en het tussenelement worden de vorm en de afmetingen met grote nauwkeurigheid zo bepaald, dat de koppelelementen bij een vooropgestelde trekkracht ontkoppelen. Deze kracht is daarbij voldoende groot om een normale werking van de weefmachine te verzekeren, en is kleiner dan de kracht, waarbij een van de hoger genoemde
<Desc/Clms Page number 5>
onderdelen of een kettingdraad zou breken.
Na het wegnemen van de oorzaak van de overbelastende trekkracht kunnen de koppelelementen terug gekoppeld worden.
Het koppelen kan bovendien zeer gemakkelijk en vlug gebeuren, hetgeen onder andere een grote tijdsbesparing oplevert bij het verbinden van een groot aantal hefkoorden en harnaskoorden, bij het gebruiksklaar maken van een weefmachine.
Door gebruik te maken van een tussenelement bekomt men het voordeel dat men een of beide koppelelementen kan uitvoeren met beperkte dwarsafmetingen, zodat ze gemakkelijk door openingen of tussen onderdelen van de weefmachine kunnen doorgehaald worden.
De dwarsafmetingen van het eerste koppelelement zijn bij voorkeur relatief klein omdat het dit element is dat meestal door smalle openingen (bvb. een boring in een rooster van de weefmachine en een sleuf in een takelelement) moet kunnen doorgehaald worden bij de plaatsing of vervanging van het hefkoord (Een takelkoord is, door het voortdurend heen en weer rollen over een rolelement van een takelelement, onderhevig aan vrij grote slijtage, waardoor het regelmatig moet vervangen worden).
Daarbij worden bij voorkeur het tussenelement en het tweede koppelelement voorzien om tengevolge van een erop uitgeoefende bepaalde trekkracht te ontkoppelen, teneinde beschadigingen door overbelasting te voorkomen, terwijl het tussenelement en het eerste koppelelement voorzien worden om gekoppeld te blijven onder invloed van de genoemde trekkracht.
Door de beperkte dwarsafmetingen van het eerste koppelelement is deze uitvoeringsvorm het best realiseerbaar.
De inrichting volgens de uitvinding is bijzonder gebruiksvriendelijk als de koppelelementen met de hand
<Desc/Clms Page number 6>
kunnen gekoppeld en ontkoppeld worden. Bovendien kan de koppeling of ontkoppeling hierdoor erg snel gebeuren.
Op bijzonder voordelige wijze worden de koppelelementen zo voorzien dat ze in gekoppelde toestand, ten opzichte van elkaar verdraaibaar zijn om een as die nagenoeg volgens de richting loopt waarin het hefkoord en het harnaskoord zieh uitstrekken bij de opstelling op een weefmachine.
Het harnaskoord kan hierdoor geen enkel rotatieeffekt uitoefenen op het hefkoord (bvb. takelkoord) of de ermee verbonden onderdelen (bvb. Jacquardselectiehaak).
Het harnaskoord en het hefkoord zullen dus, na hun ophanging op een weefmachine, hun vrije lengte aannemen, zonder wringing in de respectievelijke koorden.
Bij het realiseren van de verbindingen tussen hefkoorden en harnaskoorden op een weefmachine, moeten de hefkoorden en de harnaskoorden door openingen in een bodemplank en/of rooster doorgehaald worden.
Door het eerste en/of het tweede koppelelement- volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van deze uitvinding-zo uit te voeren dat het (ze) door een opening in een bodemplank en/of rooster kan (kunnen) geschoven worden kan de verbinding tussen hefkoorden en harnaskoorden gemakkelijk en vlug zonder enige demontage van onderdelen gebeuren.
Wanneer een takelelement voorzien is voor het realiseren van de heffing van een met het harnaskoord verbonden kettingdraad is het ook bijzonder voordelig als het met het takelkoord verbonden eerste koppelelement door de sleuf van het takelelement kan geschoven worden.
Het realiseren van de verbinding tussen hefkoord en harnaskoord (en) kan dan gebeuren zonder demontage van het takelelement.
Volgens een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens deze uitvinding,
<Desc/Clms Page number 7>
zijn het eerste en/of het tweede koppelelement voorzien van een dwarse opening in het lichaam.
Hierdoor is het mogelijk de verschillende eerste koppelelementen op een eerste draagelement te voorzien, en/of de verschillende tweede koppelelementen op een tweede draagelement te voorzien. De draagelementen strekken zich uit of zijn voorzien van delen die zieh uitstrekken door de genoemde dwarse openingen van de erop voorziene koppelelementen.
Door de verschillende koppelelementen op een draagelement te voorzien kunnen ze - op hun draagelement - gezamenlijk aangeboden worden voor hun verbinding met tussenelementen en/of met de andere, al dan niet op een draagelement voorziene koppelelementen.
De hierboven omschreven werkwijze voor het realiseren van een verbinding tussen meerdere hefkoorden en harnaskoorden op een weefmachine, vormt een ander voorwerp van deze uitvinding.
Bij de gekende werkwijzen voor het realiseren van de genoemde meerdere verbindingen zijn alle verbindingen, een'voor een manueel uit te voeren. Dit werk is dus erg tijdrovend, vooral aangezien op een weefmachine meestal een groot aantal verbindingen moet tot stand gebracht worden.
Bij de werkwijze volgens deze uitvinding gaat het realiseren van de meerdere verbindingen veel vlugger door de betere aanbieding van meerdere koppelelementen terzelfdertijd.
Bovendien kunnen de koppelelementen voorzien worden op hun draagelement, om (bijvoorbeeld gedurende het transport van de weefmachine) te verhinderen dat de ermee verbonden hefkoorden en harnaskoorden in de war raken, en om hun volgorde te bewaren. Dit laatste resulteert opnieuw in een tijdsbesparing bij het realiseren van de meerdere verbindingen tussen hefkoorden en harnaskoorden.
Bovendien is deze werkwijze geschikt voor automatisering.
<Desc/Clms Page number 8>
Bij een bijzonder voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens deze uitvinding omvat het eerste en het tweede koppelelement respectievelijk een pen met een radiaal uitstekende kop, en een tap, terwijl het tussenelement een lichaam omvat dat een eerste en een tweede kanaal omsluit, dewelke via respectievelijke openingen, naar buiten toe uitmonden. De pen met kop kan zieh via de opening in het eerste kanaal uitstrekken, terwijl dit kanaal terughoudmiddelen omvat om een axiale verplaatsing van de kop naar de opening toe, te verhinderen. Het lichaam van het tussenelement is voorzien van een uitsparing waarlangs de pen met kop in radiale richting in het kanaal kan geplaatst worden of er terug kan uitgenomen worden.
De tap kan in axiale richting in het tweede kanaal geplaatst worden, terwijl de tap en het tweede kanaal zo voorzien zijn dat de tap in het tweede kanaal vastgehouden wordt, en tengevolge van een bepaalde erop uitgeoefende trekkracht in axiale richting uit dit tweede kanaal kan getrokken worden.
Volgens een meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het lichaam van het tussenelement elastisch vervormbaar, en is de pen voorzien van een radiaal uitspringende kraag. Het gedeelte van de pen tussen de kraag en de kop heeft dezelfde vorm en afmetingen als het gedeelte van het eerste kanaal tussen de opening en de terughoudmiddelen, terwijl het gedeelte van de uitsparing, waarlangs de kop in het eerste kanaal kan geplaatst worden zieh voorbij de terughoudmiddelen bevindt, over een afstand die kleiner is of gelijk is aan de lengte van de kraag.
De kenmerken van de inrichting volgens deze uitvinding worden verder verduidelijkt aan de hand van een gedetailleerde beschrijving van een niet-beperkend voorbeeld van een uitvoeringsvorm ervan. In deze beschrijving wordt naar de hierbijgevoegde tekeningen
<Desc/Clms Page number 9>
verwezen :
Figuur 1 is een perspektieftekening van de koppelelementen en het tussenelement in niet-gekoppelde toestand.
Figuur 2 is een perspektieftekening van het uiteinde van het eerste koppelelement en het tussenelement in niet-gekoppelde toestand.
Figuur 3 is een perspektieftekening van de uiteinden van beide koppelelementen en het tussenelement in gekoppelde toestand, waarbij het lichaam van het tussenelement over een vierde van de omtrek is weggenomen.
Figuur 4 is een perspektieftekening van de beide koppelelementen en het tussenelement in gekoppelde toestand, waarbij het lichaam van het tussenelement over een vierde van de omtrek is weggenomen.
Figuur 5 is een doorsnede in langsrichting van het tussenelement.
Figuur 6 is een perspektieftekening van een inrichting, die voorzien is om via een stel jacquardmachinehaken, een takelelement en een inrichting volgens de uitvinding een kettingdraad te heffen op een weefmachine.
Figuur 7 is een dey ''tekening in perspektief van een gedeelte van figuur 6.
Figuur 8 is een perspektieftekening van een als een kam uitgevoerd draagelement voor koppelelementen van de inrichting volgens de uitvinding.
Het eerste koppelelement (2) is aan het ene uiteinde verbonden met een onderste takelkoord (1) dat over het onderste rolelement van een takelelement (16) van een jacquardmachine geleid is (zie figuren 6 en 7).
Het onderste takelkoord (1) strekt zieh naar boven toe uit door een boring (23) in een rooster (18) en is met het andere uiteinde verbonden met dat rooster (18), hetwelk hetzij vast opgesteld is, hetzij in de hoogte
<Desc/Clms Page number 10>
verplaatsbaar is. Een bovenste takelkoord (17) is met elk uiteinde verbonden met een van twee complementaire Jacquardhaken (14). Elke jacquardhaak (14) wordt door middel van een op en neer bewegend mes (15) meegenomen.
Beide messen (15) bewegen in tegenfase ten opzichte van elkaar.
Door de haken (14) met de messen (15) te laten meebewegen, of door een of beide haken (14) in een bovenste (of onderste) stand te selecteren (vast te houden) wordt via het bovenste harnaskoord (17), het takelelement (16), het onderste takelkoord (1), het harnaskoord (5), en de jacquardhevel (20) een welbepaalde heffing van een zieh door het heveloog van de jacquardhevel (20) uitstrekkende kettingdraad (21) teweeggebracht. Het harnaskoord (5) strekt zieh uit door een boring in een bodemplank (19).
Het takelelement (16) omvat twee flankplaten (16') waartussen de rolelementen verdraaibaar zijn opgesteld.
Tussen beide rolelementen is een sleuf (22) voorzien, tussen de flankplaten (16'), voor het doorhalen van de takelkoorden (17), (1).
Het eerste koppelelement (2) is cylindrisch uitgevoerd (zie figuren 1 t/m 4) met een relatief kleine diameter (bijvoorbeeld 3, 5mm) zodat dit element (2) door de boring van de bodemplank (19) of rooster (18), en door de sleuf (22) van het takelelement (16) kan geschoven worden hierdoor is een gemakkelijke vervanging van het takelkoord (1), zonder demontage van onderdelen, mogelijk. Het ander uiteinde van het eerste koppelelement (2) is voorzien van een, volgens de aslijn van het lichaam, uitstekende cylindrische pen (2"), die op het vrij uiteinde een radiaal uitstekende cylindrische kop (2') draagt.
De pen (2'') omvat aan de basis, tegen het lichaam van het koppelelement (2), een radiaal uitspringende kraag (2" I), waarvan de lengte met (a) aangeduid is op de figuren 2 en 3.
<Desc/Clms Page number 11>
Het eerste koppelelement (2) is voorzien van een langwerpige opening (6) die het lichaam dwarst.
Het tweede koppelelement (4) heeft eveneens een langwerpig lichaam dat cylindrisch uitgevoerd is, maar kan een grotere diameter hebben dan het eerste koppelelement (2), aangezien het niet door boringen of gleuven met kleine afmetingen moet kunnen geschoven worden. Door deze grotere diameter kunnen bovendien twee of meer harnaskoorden (5) met het tweede koppelelement (2) verbonden worden.
De een of meerdere harnaskoorden (5) zijn aan het ene uiteinde van het lichaam verbonden, terwijl het andere uiteinde voorzien is van een, volgens de aslijn van het lichaam uitstekende cylindrische tap (4').
Ook het tweede koppelelement (4) is voorzien van een langwerpige opening (7) die het lichaam dwarst.
Het tussenelement (3) omvat een lichaam (3') met een cylindrische buitenvorm en omsluit een inwendige ruimte (10,13) die naar buiten toe uitmondt langs twee openingen (8), (9) die respectievelijk tegenover elkaar voorzien zijn in de uiteinden van het lichaam (3').
Deze inwendige ruimte bepaalt vanaf de twee openingen (8), (9) respectievelijk een eerste (10) en een tweede kanaal (13), die respectievelijk voor de pen (2") met kop (2') en voor de tap (4') voorzien zijn (zie figuur 5).
Her eerste kanaal (10) heeft vanaf de opening (8) een cylindrisch uitgevoerd gedeelte met nagenoeg konstante diameter. De diameter en de lengte van dit gedeelte komen overeen met de diameter en de lengte van de pen (2") van het eerste koppelelement (2).
Verder gaat dit gedeelte over in een cylindrisch gedeelte met grotere konstante diameter zodat een ringvormige rand (11) gevormd wordt in dit eerste kanaal (10).
De diameter van dit gedeelte met grotere konstante diameter komt overeen met de diameter van de kop
<Desc/Clms Page number 12>
(2'). Ter hoogte van dit eerste kanaal (10) is in het lichaam (3') van het tussenelement (3) een uitsparing (12) voorzien, waarlangs de pen (2'') met kop (2') in het eerste kanaal (10) kan geduwd worden of er terug kan uitgenomen worden. Deze uitsparing (12) is voorzien vanaf het uiteinde van het lichaam (3'), langs de kant van de opening (8) van het eerste kanaal (10). Vanaf dat uiteinde, tot een afstand (b) voorbij de ringvormige rand (11) in het eerste kanaal (10), is de uitsparing gleufvormig met een breedte die een weinig kleiner is dan de diameter van de pen (2'').
Verder vormt de uitsparing (12) een op het gleufvormig gedeelte aansluitend venster (12') met een breedte en een lengte die minstens overeenkomt met de diameter en de lengte van de kop (2').
De afstand (b) is kleiner dan of gelijk aan de lengte (a) van de kraag (2'*').
Het tweede kanaal (13) heeft vanaf de opening (9) een cylindrisch uitgevoerd gedeelte met nagenoeg konstante diameter.
Verder gaat dit gedeelte via een schuine rand, over in een cylindrisch gedeelte met grotere konstante diameter. Dit laatstgenoemde gedeelte gaat verder over in een cylindrisch gedeelte met geleidelijk kleiner wordende diameter.
Het lichaam (3') van het tussenelement (3) is elastisch vervormbaar.
De pen (2") met kop (2') kan met duim en wijsvinger via de uitsparing (12) in het eerste kanaal (10) gedrukt worden, waarbij de kop (2') langs het venster (12') in dit kanaal (10) geplaatst wordt. De wanden van het lichaam (3') buigen daarbij van elkaar weg, aangezien de breedte van het gleufvormig gedeelte van de uitsparing (12) kleiner is dan de diameter van de pen (2'I).
Doordat het venster (12') waarlangs de kop (2') in het eerste kanaal (10) geduwd wordt zieh over een
<Desc/Clms Page number 13>
afstand (b) voorbij de ringvormige rand (11) bevindt, wordt in een eerste fase van het koppelen van het eerste koppelelement (2) en het tussenelement (3) ook de kraag (2"') over een lengte (b) in het gedeelte met kleinste diameter van het eerste kanaal (10) geduwd (via het gleufvormig deel van de uitsparing (12)). De lengte van de pen (2") tussen de kraag (21") en de kop (2') komt immers overeen met de lengte van dit gedeelte met kleinste diameter van het eerste kanaal (10).
Na deze eerste fase zijn de wanden van het lichaam (3') nog niet in hun oorspronkelijke positie teruggeveerd aangezien de kraag (2',.), met grotere diameter dan de diameter van het gedeelte met kleinste diameter van het kanaal (10), zieh nog in dit gedeelte van het kanaal (10) bevindt.
In een tweede fase wordt het eerste koppelelement (2) axiaal verschoven, totdat de kop (2') tegen de ringvormige rand (11) stoot. Daarbij verlaat de kraag (2'1') het kanaal (10) via de opening (8), en de wanden van het lichaam (3') veren terug naar hun oorspronkelijke positie.
De kraag (21'') enerzijds en de kop (2') anderzijds maken elke axiale verplaatsing van het eerste koppelelement (2) ten opzic.. : van het tussenelement (3) onmogelijk.
Het koppelen en ontkoppelen van het eerste koppelelement (2) kan gemakkelijk met de hand uitgevoerd worden.
De tap (4') van het tweede koppelelement (4) heeft vanaf het uiteinde van het lichaam van dit koppelelement (4) een cylindrisch gedeelte met konstante diameter dat verder overgaat-via een schuine rand-in een gedeelte met grotere konstante diameter, hetwelk verder overgaat in een conisch gedeelte.
EMI13.1
De vorm van de tap (4') overeen met de vorm van het tweede kanaal (13), en de verschillende diameters
<Desc/Clms Page number 14>
van de tap (4') en het kanaal (13) zijn zodanig dat de tap (4') in axiale richting in het kanaal (13) kan gebracht worden tot het conische gedeelte, het gedeelte met grotere konstante diameter en het gedeelte met kleinere konstante diameter van de tap (4') zieh respectievelijk bevinden in het gedeelte met geleidelijk kleiner wordende diameter, het gedeelte met grotere konstante diameter en het gedeelte met kleinere constante diameter van het kanaal (13).
Bij het inbrengen van de tap (41) wordt de tap (4') en/of het lichaam (3') van het tussenelement (3) elastisch vervormd, zodat de wanden van het lichaam (3') tegen de tap (4') drukken.
Doordat de tap (41) bovendien ook met zijn schuine rand tegen de schuine rand van het kanaal (13) aanstoot, zal de tap (41) niet tengevolge van een normale trekkracht (bij de normale werking van de weefmachine) uit het kanaal (10) kunnen getrokken worden.
De verschillende afmetingen en materialen worden zodanig bepaald dat de weerstand tegen uittrekken van de tap (4') overwonnen wordt door een trekkracht die optreedt bij overbelasting.
Doordat de pen (2") met de kop (2') een cylindrische vorm heeft, en in een cylindrisch kanaal (10) van het tussenelement geplaatst is kunnen het eerste koppelelement (2) en het tussenelement (3) in gekoppelde toestand t. o. v. elkaar verdraaien zodat het harnaskoord geen enkel rotatie-effekt kan uitoefenen op het takelkoord (1) en op de jacquard-selectiehaak (14). Bijgevolg zal het harnaskoord (5) na ophanging, zijn vrije lengte aannemen zonder wringing in het koord.
De tijd om de weefmachine gebruiksklaar te maken wordt gevoelig gereduceerd als men de eerste (2) en tweede koppelelementen (4) aan respectievelijke draagelementen (25) ophangt om ze gezamenlijk aan te bieden voor hun verbinding met de tussenelementen (3). (zie figuur 8) Een
<Desc/Clms Page number 15>
voorkeurdragend draagelement (25) is uitgevoerd als een vlakke strip met de vorm van een kam, met tanden (26), die eindigen met een aan weerszijden uitstekend dwarsstuk
EMI15.1
(26'), zodat de tanden (26) hoofdzakelijk T-vormig zijn.
De dwarsstukken (26') zijn op hun beide uiteinden (26") haakvormig uitgevoerd. Voor het ophangen van de koppelelementen (2), (4) wordt de kam (25) opgesteld met de tanden (26) neerwaarts gericht.
De koppelelementen (2), (4) worden dan op de dwarsstukken (26') van de tanden (26) geregen, zodat deze dwarsstukken (26') zieh uitstrekken door de dwarse openingen (6), (7) in de koppelelementen (2), (4), met het haakvormig uiteinde (26") voorbij het lichaam van het koppelelement (2), (4) naar boven toe uitstekend.
Naast een snellere en gamakkelijkere verbinding van de harnaskoorden met de hefkoorden, levert een dergelijk draagelement (en de werkwijze die voorziet in het gebruik ervan) nog een ander voordeel op :
Men kan de koppelelementen (2), (4) namelijk gedurende het transport van de weefmachine, ophangen aan hun respectievelijke draagelementen (25) om te verhinderen dat de ermee verbonden koorden (1), (5) in de war raken.
Bovendien wordt op die manier hun juiste volgorde bewaard, wat nogmaals resulteert in een tijdsbesparing bij het realiseren van de verbindingen tussen hefkoorden (1) en harnaskoorden (5).
Deze werkwijze is bovendien bijzonder geschikt voor automatisatie, zowel voor het koppelen van het eerste koppelelement (2) met het tussenelement (3), als voor het koppelen van het tweede koppelelement (4) met het tussenelement (3).
De inrichting volgens de uitvinding beveiligt de inrichting (24) voor het heffen van de kettingdraden en alle tussenliggende elementen (14, 15, 16, 17, 1, 5, 20) die de heffing overbrengen, tegen breuk, en laat bovendien een
<Desc/Clms Page number 16>
zeer vlugge en gemakkelijke koppeling toe. De koppeling en ontkoppeling kan herhaaldelijk uitgevoerd worden zonder enige beschadiging van de elementen (2), (3), (4).
De elementen (2), (3), (4) van de inrichting volgens de uitvinding kunnen elke mogelijke buitenvorm hebben, zoals bijvoorbeeld vierkant of zeshoekig.
De elementen (2), (3), (4) worden bij voorkeur uit kunststof gemaakt.
De koppelelementen (2), (4) worden bij voorkeur door spuitgieten in een matrijs op de hefkoorden (1), respectievelijk de harnaskoorden (5) bevestigd.