<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het afsluiten van putten.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afsluiten van putten, meer speciaal een inrichting die bestaat uit een horizontaal raam en in het raam passende afdekmiddelen, zoals een deksel.
Het is bekend dat inrichtingen voor het afsluiten van putten kunnen worden voorzien van reukafsluiters. Deze bestaan doorgaans uit groeven in de vorm van kanalen-die in de voornoemde ramen zijn aangebracht en ribben aan de onderzijde van de deksels die tot in de voornoemde kanalen reiken, een en ander zodanig dat wanneer de kanalen zieh vullen met water er een barrière wordt gevormd voor de uit de put tredende reuk.
In bepaalde toepassingen is het ook gewenst dat putdeksels waterdicht moeten afsluiten. Dit is onder andere het geval in bewakingskamers die zieh boven het deksel van een tank, zoals een stookolietank, bevinden. Ten einde in zulke waterdichte afsluiting te voorzien, werden reeds verschillende oplossingen voorgesteld, waaronder het gebruik van elastische dichtingsringen.
De bekende inrichtingen voor het afsluiten van putten, waarbij in een reukafdichting en/of een afdichting tegen indringen van vloeistof, zoals regenwater, wordt voorzien, vertonen alle het nadeel dat zij na verloop van tijd niet meer aan de voornoemde vereisten voldoen, vooral wanneer de hierbij aangewende putdeksels zwaar worden belast, bijvoorbeeld door hierover rijdende voertuigen. Veel van de hierbij optredende gebreken ontstaan doordat de putdeksels doorbuigen en de zittingen, waar de deksels in de ramen
<Desc/Clms Page number 2>
rusten, beschadigd worden. Dit fenomeen doet zieh zeer uitgesproken voor bij kunststofdeksels.
De huidige uitvinding heeft dan ook een inrichting voor het afsluiten van putten tot doel die de voornoemde nadelen niet vertoont, met andere woorden waarbij enerzijds in een optimale afdichting wordt voorzien, om te beletten dat reuk naar buiten treedt en/of vloeistof in de put sijpelt, en anderzijds optimaal wordt uitgesloten dat beschadigingen aan de dichting optreden bij een extreem zware belasting, zelfs wanneer de ramen en deksels uit kunststof bestaan en wanneer de belasting meer dan 12 ton bedraagt.
Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het afsluiten van putten, bestaande uit een horizontaal raam en in dit raam passende afdekmiddelen, daardoor gekenmerkt dat het raam twee koncentrische kanalen vertoont die elk een hoeveelheid vloeistof kunnen bevatten ; dat de afdekmiddelen aan hun onderzijde twee ribben vertonen die bij het aanbrengen van de afdekmiddelen tot in de koncentrische kanalen reiken, waarbij de kanalen en ribben zodanig zijn uitgevoerd dat twee vloeistofdichtingen ontstaan met ertussen een luchtinsluitsel dat de instroming van vloeistof kan verhinderen ; dat de buitenste rib in het buitenste kanaal steunt, bij voorkeur op de bodem ervan ; en dat de buitenste rib als steun funktioneert voor minstens het als draagvlak funktionerende gedeelte van de afdekmiddelen.
Door de voornoemde konstruktie ontstaat het voordeel dat de belasting die uitgeoefend wordt op het draagvlak van de afdekmiddelen optimaal op het raam wordt overgedragen, zonder dat bepaalde ribben in hun zittingen verbogen worden en afbreken.
<Desc/Clms Page number 3>
De voornoemde afdekmiddelen kunnen hierbij bestaan uit een enkelvoudig deksel dat aan zijn onderzijde minstens twee ribben vertoont die met de voornoemde konzentrische kanalen samenwerken, of kunnen bestaan uit twee afzonderlijke boven elkaar geplaatste deksels, waarvan het bovenste deksel aan zijn onderzijde een rib vertoont die met het buitenste kanaal samenwerkt en het onderste deksel aan zijn onderzijde een rib vertoont die met het binnenste kanaal samenwerkt.
Volgens een variante van de uitvinding bestaat de inrichting voor het afsluiten van putten uit een horizontaal raam en in dit raam passende afdekmiddelen, daardoor gekenmerkt dat de afdekmiddelen bestaan uit twee boven elkaar geplaatste deksels ; dat het raam twee koncentrische kanalen vertoont die elk een hoeveelheid vloeistof kunnen bevatten ; en dat het bovenste deksel aan zijn onderzijde een rib vertoont die tot in het buitenste kanaal reikt en het onderste deksel aan zijn onderzijde een rib vertoont die tot in het binnenste kanaal reikt, zodanig dat tussen de deksels een luchtinsluitsel kan worden gevormd dat de instroming van vloeistof verhindert.
Door het gebruik van twee deksels wordt de kans op beschadiging sterk verminderd, daar alleen het bovenste deksel de last moet dragen en de ribben aan het onderste deksel en de bijhorende zitting van dit deksel niet worden belast.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ;
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur 1 ; figuur 3 in doorsnede een variante van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft.
Zoals weergegeven in figuur 1 heeft de uitvinding betrekking op een inrichting 1 voor het afsluiten van putten, bestaande uit een horizontaal raam 2 en in dit raam passende afdekmiddelen 3.
Volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding is de inrichting 1 gekenmerkt in dat het raam 2 twee koncentrische kanalen 4 en 5 vertoont die elk een hoeveelheid vloeistof 6 kunnen bevatten ; dat de afdekmiddelen 3 aan hun onderzijde twee ribben 7 en 8 vertonen die bij het aanbrengen van de afdekmiddelen 3 in de koncentrische kanalen 4 en 5 reiken, waarbij deze kanalen en ribben zodanig zijn uitgevoerd dat twee vloeistofdichtingen 9 en 10 ontstaan met ertussen een luchtinsluitsel 11 dat de instroming van vloeistof 6 in de put kan verhinderen ; dat de buitenste rib 7 op de bodem 12 van het buitenste kanaal 4 steunt ; en dat de buitenste rib 7 als steun funktioneert voor minstens het als draagvlak 13 funktionerende gedeelte van de afdekmiddelen 3.
In de weergegeven uitvoeringsvorm van figuur 2 bestaan de afdekmiddelen 3 uit een enkelvoudig deksel 14.
De buitenste rib 7 bevindt zieh bij voorkeur aan de buitenrand 15 van het deksel 14, zodanig dat dit deksel 14 niet kan kantelen, ook niet bij een zeer zware belasting en dus niet uit het raam 2 kan komen, bijvoorbeeld wanneer zware voertuigen hierover rijden.
<Desc/Clms Page number 5>
De basis 16 van het raam 2 strekt zieh bij voorkeur tot onder de buitenste rib 7 uit, zodanig dat drukkrachten vertikaal naar onder worden overgedragen van de rib 7 naar de onder het raam 2 aangebrachte konstruktie, waardoor het raam 2 niet op buiging wordt belast.
Het deksel 14, en meer speciaal de ribben 7 en 8, passen zodanig in de kanalen 4 en 5 dat vrije ruimten 17,18, 19 en 20 bestaan.
De inrichting 1 is bij voorkeur ook nog voorzien van positioneermiddelen om het deksel 14 of althans minstens de rib 7 in het raam 2 te positioneren, zodanig dat het deksel 14 bij het sluiten van de put telkens op dezelfde plaats in het raam 2 past en de voornoemde ruimten 17, 18, 19 en 20 worden gerespekteerd. Deze positioneermiddelen bestaan in het weergegeven voorbeeld uit een zitting 21 voor de onderrand 22 van de rib 7.
De tweede rib 8 hangt volledig vrij naar beneden in het kanaal 5.
Het deksel 13 ligt volledig verzonken in het raam 2.
Bij voorkeur bestaan het raam 2 en de afdekmiddelen 3, in dit geval het deksel 14, uit kunststof, welke met glasvezels versterkt kan zijn.
De inrichting 1 volgens de uitvinding biedt het voordeel dat geen insijpeling van water in de onderliggende put mogelijk is. Wanneer een vloeistof, bijvoorbeeld regenwater in de ruimte 17 loopt, sijpelt deze door naar de ruimte 18. Na een bepaalde tijd loopt het water uit de ruimte 18 over de wand 23 tussen de kanalen 4 en 5 in het kanaal 5. Eens dat hier een bepaalde hoeveelheid water is ingelopen,
<Desc/Clms Page number 6>
ontstaat een luchtinsluitsel 11. Vanaf dat ogenblik zal er een tegendruk ontstaan die uiteindelijk resulteert in een toestand zoals afgebeeld in figuur 2 waarbij de waterkolom in de ruimte 20 hoger staat dan in de ruimte 19. De druk die hierdoor in het luchtinsluitsel 11 wordt gekreëerd, verhindert het verder doorstromen van vloeistof van het kanaal 4 naar het kanaal 5, zelfs wanneer de ruimte 17 zieh volledig met vloeistof opvult.
Het is duidelijk dat de kanalen 4 en 5 hierbij passend dienen gedimensioneerd te zijn, waarbij de minimum dimensies kunnen berekend worden of proefondervindelijk kunnen worden vastgesteld.
Doordat het deksel 14 met de ribben 7 onderaan in het kanaal 4 steunt, worden grote krachten optimaal overgedragen op het raam 2, waardoor beschadiging van de ribben 7 en 8 vrijwel uitgesloten is en de voornoemde werking ten allen tijde verzekerd blijft.
In figuur 3 wordt een variante weergegeven waarbij de afdekmiddelen 3 bestaan uit twee boven elkaar gelegen deksels 24 en 25. De voornoemde rib 7 maakt hierbij deel uit van het deksel 24 en de voornoemde rib 8 maakt deel uit van het deksel 25. Het deksel 25 rust op de binnenrand 26 van het raam 2 en tussen de twee deksels bestaat een luchtspleet.
Doordat het deksel 25 niet in kontakt is met het deksel 24, is dit niet onderhevig aan eventuele vervormingen van het deksel 24 en wordt de goede werking van het voornoemde effekt, dat ontstaat door de aanwezigheid van het luchtinsluitsel 11, steeds verzekerd.
De uitvoering van figuur 3 heeft ook het voordeel dat de ruimte van het luchtinsluitsel 11 groter is dan in de uitvoeringsvorm van figuur 2 en dat een neerwaartse
<Desc/Clms Page number 7>
drukkracht op het deksel 25 wordt uitgeoefend waardoor dit op de binnenrand 26 wordt gedrukt.
Nog een voordeel van de uitvoering van figuur 3 bestaat erin dat de vloeistof 6, bij het ontstaan van een onderdruk in de put, niet naar binnen wordt gezogen, daar in dat geval het deksel 25 op de binnenrand 26 wordt gezogen en het aanzuigen van de vloeistof 6 wordt verhinderd.
Zoals uiteengezet in de inleiding heeft de uitvinding ook betrekking op een inrichting 1 die zoals afgebeeld in figuur 3 is voorzien van twee deksels 24 en 25, waarbij het bovenste deksel 24 een rib 7 vertoont die in het kanaal 4 past en het onderste deksel 25 een rib 8 vertoont die in het kanaal 6 past, ongeacht of de rib 7 al dan niet als steunpunt funktioneert.
Met uitzondering van het feit dat de afdekmiddelen 3 uit twee deksels 24 en 25 in plaats van een deksel 14 bestaan, zijn voor de uitvoeringsvorm van figuur 3 ook alle kenmerken van toepassing die aan de hand van figuuur 2 werden beschreven.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting voor het afsluiten van putten kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.