<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
Werkwijze voor het bepalen van een diameter van een bobijn. bobijn.
Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het bepalen van een diameter van een bobijn bij weefmachines.
Het is gekend bij weefmachines, onder andere uit EP-Al-454199, een diameter van een aflopende bobijn te bepalen. Volgens een eerste mogelijkheid worden langsheen de straal van de bobijn sensoren voorzien waarmee een diameter van de bobijn kan gemeten worden. Het nadeel van deze werkwijze bestaat erin dat de werking van de sensoren in een stofrijke werverij niet steeds betrouwbaar is.
Volgens een tweede mogelijkheid wordt een diameter berekend rekening houdend met de van de bobijn afgetrokken hoeveelheid draad. Deze werkwijze biedt als nadeel dat het bepalen van de afgetrokken hoeveelheid draad moeilijk uit te voeren is.
De huidige uitvinding heeft een werkwijze voor het bepalen van een diameter van een bobijn tot doel die de voornoemde nadelen niet vertoont.
Tot dit dcel betreft de uitvinding een werkwijze voor het bepalen van een diameter van een bobijn daardoor gekenmerkt dat een eerste waarde wordt bepaald die
<Desc/Clms Page number 2>
EMI2.1
evenredig is met de snelheid waarmee inslagdraad van de bobijn wordt getrokken, dat een tweede waarde wordt bepaald die evenredig is met de frequentie van de draaibeweging van inslagdraad die onstaat wanneer inslagdraad van de bobijn wordt getrokken, en dat een diameter van de bobijn wordt bepaald in functie van het quotient van de voornoemde eerste en tweede waarde.
Dit biedt als voordeel dat op een eenvoudige wijze en zonder extra middelen een diameter van een bobijn kan bepaald worden.
Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin figuur 1 een zieht weergeeft van een gedeelte van een weefmachine voorzien om de werkwijze volgens de uitvinding toe te passen figuren 2 en 3 een variante weergeven van het gedeelte dat met F1 is aangeduid in figuur 1.
In figuur 1 is schematisch een gedeelte van een weefmachine weergegeven dat voorzien is van een bobijnstand 1 die een bobijn 2, een draadoog 3 opgesteld na de bobijn 2 en een draadwachter 4 opgesteld voor het draadoog 3 bevat
<Desc/Clms Page number 3>
en dat een voorafwikkelaar 5 bevat. De voorafwikkelaar 5 bestaat in de weergegeven uitvoeringsvorm uit een wikkeltrommel 6 waarop windingen inslagdraad 7 door middel van een door een aandrijfmotor 8 aangedreven wikkelarm 9 worden gelegd, een blokkeerpin 10 om inslagdraad 7 langs een draadoog 11 naar een niet weergegeven insertiesysteem vrij te laten, een of meerdere detektoren 12 om de aanwezige inslagdraad op de wikkeltrommel 6 te detekteren en een opwikkeldetektor 13 om het voorbijkomen van de wikkerarm 9 te detekteren.
Verder is een stuureenheid 14 weergegeven die de aandrijfmotor 8 en de blokkeerpin 10 stuurt en die gekoppeld is met de draadwachter 4, de detektoren 12 en de opwikkeldetektor 13.
Wanneer inslagdraad 7 door de voorafwikkelaar 5 van de bobijn 2 wordt getrokken ontstaat tussen de bobijn 2 en het draadoog 3 een draaibeweging van de inslagdraad 7 zodanig dat de inslagdraad 7 als het ware een ballon 15 beschrijft. Deze draaibeweging ontstaat reeds een korte tijd na het beginogenblik dat inslagdraad 7 van de bobijn 2 wordt getrokken. De draadwachter 4 is van het type dat het voorbijkomen van inslagdraad 7, die een draaibeweging in de ballon 15 beschrijft, detekteert.
De werkwijze volgens de uitvinding bestaat erin een eerste waarde te bepalen die evenredig is met de snelheid waarmee een inslagdraad 7 van een bobijn 2 wordt getrokken. In de
<Desc/Clms Page number 4>
weergegeven uitvoeringsvorm wordt deze eerste waarde bepaald in functie van de signalen die de opwikkeldetektor 13 naar de stuureenheid 14 stuurt bij iedere toer van de wikkelarm 9. Wanneer een wikkeling inslagdraad 7 op de wikkeltrommel 6 wordt gelegd, stuurt de opwikkeldetektor 13 een signaal naar de stuureenheid 14. De snelheid waarmee de inslagdraad 7 van de bobijn 2 wordt getrokken is hierbij gelijk aan het produkt van het aantal voornoemde signalen per tijdseenheid en de omtrek van de wikkeltrommel 6 of met andere woorden het produkt van het toerental van de wikkelarm 9 en de omtrek van de wikkeltrommel 6.
De omtrek van de wikkeltrommel 6 kan eenvoudig bepaald worden als zijnde het quotient van de inslagbreedte en het aantal wikkelingen inslagdraad 7 per inslagbreedte.
De werkwijze volgens de uitvinding bestaat er tevens in een tweede waarde te bepalen die evenredig is met de frequentie van de draaibeweging van de inslagdraad 7 die ontstaat wanneer inslagdraad 7 van een bobijn 2 wordt getrokken. Deze frequentie kan bepaald worden door middel van de draadwachter 4 die opgesteld is nabij het draadoog 3 en die bij het voorbijkomen van de inslagdraad 7 die in de ballon 15 ronddraait, een signaal stuurt naar de stuureenheid 14. Deze frequentie is hierbij gelijk aan het aantal voornoemde signalen per tijdseenheid.
<Desc/Clms Page number 5>
Volgens de uitvinding wordt vervolgens een diameter van de bobijn 2 bepaald in functie van het quotient van de voornoemde eerste en tweede waarde. In het weergegeven voorbeeld is deze functie bepaald door het produkt van een bepaalde waarde en het quotient van de voornoemde snelheid waarmee inslagdraad 7 op de wikkeltrommel 6 wordt gelegd en de frequentie van de draaibeweging van de inslagdraad 7 in de ballon 15.
De voornoemde waarde is in geval van cilindrische bobijnen, waarbij iedere winding in een vlak loodrecht op de as van de bobijn ligt, gelijk aan een constante waarbij deze constante gelijk is aan het quotient van de diameter tot de omtrek van een cirkel, zijnde 1/PI met PI bij benadering gelijk aan 3. 1416.
In geval van zogenaamde kruisbobijnen waar de draden kruisend over de mantel van de bobijn worden gelegd is de voornoemde waarde bepaald door het quotient van de diameter van de bobijn tot de omtrek van een wikkeling op de bobijn. Uit de geometrie van de bobijn kan bij elke diameter van de bobijn deze waarde berekend worden.
Volgens een variante werkwijze volgens de uitvinding wordt de eerste waarde bepaald als zijnde het aantal signalen per tijdseenheid van de opwikkeldetektor 13 en wordt de tweede waarde bepaald als zijnde het aantal signalen per
<Desc/Clms Page number 6>
tijdseenheid van de draadwachter 4. Hierbij wordt in geval van kruisbobijnen de functie waaruit de diameter van de bobijn 2 wordt bepaald, bepaald als zijnde het produkt van een correctiefactor, de diameter van de wikkeltrommel 6 van de voorafwikkelaar 5, en het quotient van de voornoemde eerste en tweede waarde. Deze correctiefactor kan hierbij afgeleid worden uit de geometrie van de bobijn 2. Voor cilindrische bobijnen, waarbij iedere winding in een vlak loodrecht op de as van de bobijn ligt, kan de diameter analoog bepaald worden en is de correctiefactor gelijk aan het getal een.
De diameter van de wikkeltrommel 6 kan ofwel gemeten worden of kan bepaald worden aan de hand van de omtrek van de wikkeltrommel 6. De diameter van de bobijn 2 is hierbij eveneens bepaald als zijnde het produkt van een bepaalde waarde en het quotient van de eerste en tweede waarde.
Wanneer het konische bobijnen betreft is het noodzakelijk voor het bepalen van een diameter van de bobijn 2 bij voornoemde werkwijze de tijdseenheid voldoende groot te nemen zodat meerdere signalen van de opwikkeldetektor 13 en meerdere signamen van de draadwachter 4 naar de stuureenheid 14 gestuurd worden. De werkwijze volgens de uitvinding bepaald bij konische bobijnen een gemiddelde diameter van de bobijn 2.
In figuur 2 is een variante weergegeven waarbij een
<Desc/Clms Page number 7>
EMI7.1
draadwachter 4 voorzien is tussen de bobijn 2 en het draadoog 3, die bestaat uit een zender 16 en een ontvanger 17 zodanig dat bij iedere draaibeweging van de inslagdraad 7 over een volledige toer de ontvanger 17 twee signalen stuurt naar de stuureenheid 14. De diameter van de bobijn 2 kan vervolgens analoog als in vorige uitvoeringsvormen bepaald worden, waarbij voor de tweede waarde slechts de helft van de signalen van de ontvanger 17 in rekening wordt gebracht.
In figuur 3 is nog een variante uitvoeringsvorm weergegeven waarbij twee aan elkaar geknoopte bobijnen 2 en 18 zijn voorzien. Hierbij zijn twee draadwachters 4 en 19 voorzien die respektievelijk de draaibeweging van inslagdraad 7 vanaf de bobijn 2 en vanaf de bobijn 18 kunnen detekteren. De diameter van de bobijnen 2 en 18 kan analoog als in de uitvoeringsvorm van figuur 1 bepaald worden. Het voorzien van twee draadwachters 4 en 19 laat tevens toe te bepalen van welke bobijn 2 of 18 inslagdraad 7 wordt getrokken.
Het gebruik van de kennis van de diameter van de in werking zijnde bobijn kan toegepast worden in geval men vanaf twee draadtoevoersystemen eenzelfde soort inslagdraad weeft, om zoals beschreven in EP-A1-454199 de mengverhouding van deze twee draadtoevoersystemen te wijzigen. kennis van de diameter kan ook aangewend
<Desc/Clms Page number 8>
worden om te voorspellen wanneer de bobijn zal leeglopen en zodoende tijdig een nieuwe bobijn te kunnen aanvoeren.
De werkwijze voor het bepalen van een diameter van een bobijn volgens de uitvinding beperkt zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kan binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.