<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het verplaatsen van een sleep bij weefmachines.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verplaatsen van een sleep bij weefmachines, meer speciaal volgens een periodieke beweging.
Bij weefmachines is het bekend om de sleep overeenkomstig met de kaderbewegingen heen en weer te verplaatsen, dit om te bekomen dat ondanks het openen en sluiten van de gaap vrijwel dezelfde kettingspanning blijft bestaan. Zoals bekend uit de Europese oktrooiaanvrage nr 409. 306 kan de sleep hiertoe worden gemonteerd tussen twee verplaatsbare steunmechanismen die door middel van een excentriek worden aangedreven.
Afhankelijk van het weefsel dat dient geweven te worden, dient de excentriciteit en de faze te worden gewijzigd om een optimaal spanningsverloop van de spanning in de ketting te bekomen. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van een inrichting zoals beschreven in het EP 409. 306, waarbij de
<Desc/Clms Page number 2>
excentriciteit kan worden gewijzigd door twee delen van een koppeling onderling te verplaatsen. De inrichting zoals beschreven in het EP 409. 306 vertoont evenwel de eigenschap dat bij het wijzigen van de excentriciteit een verandering van de faze optreedt, zodat een bijkomende instelling moet worden uitgevoerd om terug in de gewenste faze te voorzien.
Uit het JP 61-83353 is een. inrichting bekend waarbij de excentriciteit kan gewijzigd worden zonder dat een verandering van de faze optreedt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een koppeling met twee delen die onderling verschuifbaar zijn volgens een welbepaalde richting en die tegen elkaar kunnen gespannen worden door middel van bouten. Deze inrichting vertoont evenwel het nadeel dat, aangezien de grote krachten die op de delen van de koppeling worden uitgeoefend, een verschuiving tussen de delen kan optreden waardoor de excentriciteit wijzigt. Deze inrichting, die zoals bekend aan weerszijden van de sleep wordt voorzien, heeft eveneens als nadeel dat het zeer moeilijk is om aan weerszijden van de sleep precies dezelfde excentriciteit in te stellen.
De huidige uitvinding heeft een inrichting tot doel die de voornoemde nadelen niet vertoont, met andere woorden een inrichting waarbij de excentriciteit kan ingesteld worden op een welbepaalde waarde die konstant blijft tijdens het
<Desc/Clms Page number 3>
weven, waarbij de excentriciteit identiek kan ingesteld voor de beide uiteinden van de sleep en waarbij geen verandering van de faze optreedt bij het wijzigen van de excentriciteit.
Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het verplaatsen van de sleep bij weefmachines, meer speciaal volgens een periodieke beweging, bestaande uit minstens een excentriek voor het verplaatsen van de sleep, waarbij dit excentriek een koppeling vertoont bestaande uit, enerzijds, een drijvend koppelgedeelte, en anderzijds, een gedreven koppelgedeelte dat verbonden is met de sleep, daardoor gekenmerkt dat de koppelgedeelten voorzien zijn van koppelelementen die toelaten dat door de onderlinge verdraaiing van de koppelgedeelten en door inkoppeling de excentriciteit van het excentriek kan worden gewijzigd, waarbij deze koppelelementen zodanig geplaatst zijn dat het excenterpunt bij het wijzigen van de excentriciteit zich verplaatst volgens een rechte op het drijvend koppelgedeelte.
Bij voorkeur is een van beide koppelgedeelte voorzien van een reeks van minstens twee tapvormige elementen en is het andere koppelgedeelte voorzien van minstens twee reeksen openingen die met de tapvormige elementen kunnen samenwerken, zodanig dat elke reeks openingen toelaat om
<Desc/Clms Page number 4>
het laatstgenoemde koppelgedeelte in verschillende posities aan het eerste koppelgedeelte te koppelen.
Bij voorkeur vertoont de inrichting minstens een reeks koppelelementen die toelaat dat de koppelgedeelten ook centrisch ten opzichte van elkaar kunnen worden gekoppeld, met andere woorden waarbij de voornoemde excentriciteit nul
EMI4.1
is.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur 1 ; figuur 3 een doorsnede weefgeeft volgens lijn III-III in figuur 2 ; figuren 4 en 5 een gelijkaardig zieht weergeven als figuur 3, doch voor verschillende excentriciteiten ;
figuur 6 een gelijkaardig zicht weefgeeft als figuur
5, voor een andere uitvoeringsvorm.
<Desc/Clms Page number 5>
Zoals weergegeven in figuur 1 bestaat de inrichting 1 volgens de uitvinding hoofdzakelijk uit twee verplaatsbare steunmechanismen 2 waartussen de sleep 3 is bevestigd en minstens één excentriek 4 voor het verplaatsen van de steunmechanismen 2. Het excentriek 4 wordt hierbij aangedreven door middel van aandrijfmiddelen 5 die sychroon draaien met de weefmachine. Op deze wijze kan de sleep 3 heen en weer worden verplaatst, waarbij de verplaatsing V afhankelijk is van de ingestelde excentriciteit E van het excentriek 4. Zodoende wordt vermeden dat geen al te grote spanningen in de ketting 6 ontstaan.
De steunmechanismen 2 kunnen van willekeurige aard zijn. In het weergegeven voorbeeld van figuur 1 wordt gebruik gemaakt van steunmechanismen 2 elk bestaande uit een eerste element 7 dat een verplaatsing kan uitvoeren ten opzichte van een freem 8, en een tweede element 9 waaraan de sleep 3 is gemonteerd, waarbij dit tweede element 9, enerzijds, door middel van een as 10 scharnierbaar is bevestigd aan het eerste element 7, en anderzijds, door middel van elastische middelen 11 wordt ondersteund. In het huidige voorbeeld bestaan deze elastische middelen 11 uit een veer 12 en een demper 13.
Het eerste element 7 kan hierbij een verplaatsing uitvoeren doordat het wordt ondersteund door bladveren 14,
<Desc/Clms Page number 6>
en doordat het is verbonden met het excentriek 4 door middel van een arm 15 die aan een uiteinde door middel van een spil 16 scharnierbaar aan het eerste element 7 is gekoppeld en aan zijn andere uiteinde scharnierbaar is bevestigd aan een excentrisch instelbare spil 17 van het excentriek 4.
Het bijzondere van de huidige uitvinding bestaat erin dat, zoals weergegeven in figuur 2, het excentriek 4 is voorzien van een koppeling 18 die, enerzijds, bestaat uit een drijvend koppelgedeelte 19 dat wordt aangedreven door de aandrijfmiddelen 5, en anderzijds, een gedreven koppelgedeelte 20 waarop de spil 17 is aangebracht, waarbij deze koppelgedeelten 19 en 20 voorzien zijn van koppelelementen 21 die toelaten dat door de onderlinge verdraaiing van de koppelgedeelten 19 en 20, en vervolgens terug het inkoppelen hiervan, de excentriciteit E kan worden gewijzigd, waarbij deze koppelelementen 21 zodanig geplaatst zijn dat het excenterpunt bij het wijzigen van de excentriciteit E zieh verplaatst volgens een rechte op het drijvend koppelgedeelte 19.
Zoals weergegeven in figuren 2 tot 6 worden de koppelelementen 21 bij voorkeur gevormd uit, enerzijds, tapvormige elementen die op één van de koppelgedeelten 19 of 20 zijn aangebracht, en anderzijds, hiermee
<Desc/Clms Page number 7>
samenwerkende openingen die in het ander koppelgedeelte zijn aangebracht.
In de uitvoeringsvorm van figuren 2 tot 5 bestaan de koppelelementen 21 uit, enerzijds, een reeks van twee tapvormige elementen 22A en 22B die op het drijvend koppelgedeelte 19 zijn aangebracht, en anderzijds, uit zes reeksen openingen 23A-23B, 24A-24B, 25A-25B, 26A-26B, 27A-27B en 28A-28B die in het gedreven koppelgedeelte 20 zijn aangebracht. Het aanbrengen van de tapvormige elementen 22A en 22B op het drijvend koppelgedeelte 19 gebeurt bijvoorbeeld door die tapvormige elementen 22A en 22B vast te bevestigen in openingen die voorzien zijn in het drijvend koppelgedeelte 19. De onderlinge afstand tussen de twee openingen van elke reeks is telkens dezelfde.
De verschillende reeksen openingen zijn hierbij zodanig geplaatst dat door het koppelgedeelte 20 los te maken, te verschuiven en te verdraaien dit in verschillende posities over de tappen 22A en 22B kan worden geschoven, en wel zodanig dat het excenterpunt zieh voor iedere positie op steeds dezelfde rechte bevindt.
Ter verduidelijking zijn in figuren 3,4 en 5 verschillende standen weergegeven. In figuur 3 is het gedreven koppelgedeelte 20 centrisch geplaatst op het drijvend koppelgedeelte 19.
<Desc/Clms Page number 8>
In figuur 4 is het gedreven koppelgedeelte 20 met de openingen 24A en 24B over de tappen 22A en 22B geschoven, zodanig dat een kleine excentriciteit E wordt bekomen.
In figuur 5 is het gedreven koppelgedeelte 20 met de openingen 28A en 28B over de tappen 22A en 22B geschoven, waardoor de maximale excentriciteit E wordt ingesteld.
Tussenliggende waarden voor de excentriciteit E kunnen worden bekomen door gebruik te maken van een van de reeksen openingen 25A-25B, 26A-26B of 27A-27B.
Zoals kan gezien worden in de figuren 3 tot 5 verschuift het excenterpunt 29, met andere woorden het center van de spil 17 volgens een rechte X-X.
De koppelgedeelten 19 en 20 kunnen tegen elkaar worden bevestigd door middel van spanmiddelen. In het voorbeeld van figuur 2 bestaan deze spanmiddelen uit een bout 30 die doorheen een opening 31 in het gedreven koppelgedeelte 20 past en die in een opening 32 in het drijvend koppelgedeelte 19 wordt geschroefd. De opening 31 is voldoende wijd om de excentrische verplaatsing van het gedreven koppelgedeelte 20 ten opzichte van het drijvend koppelgedeelte 19 toe te laten.
<Desc/Clms Page number 9>
De voornoemde aandrijfmiddelen 5 kunnen, zoals weergegeven in figuur 2, bestaan uit een tandwieloverbrenging, gevormd door tandwielen 33 en 34 die in een koppeling voorzien tussen een as 35, bijvoorbeeld de hoofdas van de weefmachine, en het drijvend koppelgedeelte 19.
Om eventueel de faze van het excentriek 4 te wijzigen, kan de inrichting 1 worden voorzien van middelen 36 die een, bij voorkeur traploze, instelling van de faze van het excentriek ten opzichte van de aandrijfmiddelen 5 toelaten. Hiertoe kan gebruik gemaakt worden van middelen zoals beschreven in het EP 409. 306, die bestaan uit een in de aandrijfmiddelen 5, en meer speciaal in het tandwiel 34, gevormde, bij voorkeur konische, gladde zitting 37, een in de zitting 37 passend en hierin verdraaibaar element 38 waaraan het excentriek 4 is bevestigd, en spanmiddelen 39 die het verdraaibare element 38 volgens elke gewenste hoekpositie in de zitting 37 kunnen vastklemmen.
In het voorbeeld van figuur 2 zijn het element 38 en het drijvend koppelgedeelte 19 eendelig uitgevoerd. De voornoemde spanmiddelen 39 bestaan uit een bout 40 waarvan de steel door een opening 41 in het element 38 past en in een opening 42 in het tandwiel 34 kan worden geschroefd. De openingen 32 en 41 bevinden zich in elkaars verlengde. Ten einde zonder het wegnemen van de bout 30 de bout 40 te
<Desc/Clms Page number 10>
kunnen verdraaien, bezit de bout 40 een inwendige zeskant of dergeljke, terwijl de bout 30 is voorzien van een boring 43 die toelaat dat de zeskant bereikbaar is. De bout 40 past evenwel niet doorheen de bering 43, zodat hij niet uit de boring 39 kan worden weggenomen zonder dat de bout 30 eerst is verwijderd.
Zodoende wordt het voordeel geboden dat bij het wijzigen van de faze, en aldus wanneer de bout 40 wordt losgeschroefd, deze met zijn kop 44 tegen het bouteinde 45 van de bout 30 drukt zodat bijgevolg het op de zitting 37 geklemde tandwiel 34 van het element 38 van deze zitting 37 wordt weggeduwd.
Het is duidelijk dat het aantal reeksen openingen in het gedreven koppelgedeelte naar wens kan gekozen worden. Het aantal tapvormige elementen mag ook meer dan twee zijn. Ter verduidelijking hiervan is in figuur 6 een variante weergegeven waarbij op het drijvend koppelgedeelte 19 drie tapvormige elementen 46A, 46B en 46C zijn aangebracht, terwijl in het gedreven koppelgedeelte 20 drie reeksen openingen 47A-47C, 48A-48C en 49A-49C zijn voorzien.
Het is duidelijk dat het patroon van iedere reeks openingen hetzelfde is. De reeksen openingen dienen niet noodzakelijk symmetrisch verdeeld te staan. Indien meer dan twee tapvormige elementen worden aangewend zal men bij voorkeur een patroon kiezen waarbij de tapvormige elementen
<Desc/Clms Page number 11>
asymmetrisch verdeeld staan, dit om een eenduidige montage te bereiken.
Het is duidelijk dat de tapvormige elementen en de ermee samenwerkende openingen niet noodzakelijk een ronde vorm dienen te hebben. In het geval dat men tapvormige elementen en ermee samenwerkende openingen voorziet die geen ronde vorm hebben, bijvoorbeeld een langwerpige vorm, is het niet noodzakelijk twee tapvormige elementen te voorzien maar kan één tapvormig element volstaan.
Volgens een andere uitvoeringsvorm kunnen de middelen om de faze te wijzigen bekomen worden door de tapvormige elementen op een andere plaats te voorzien op het koppelgedeelte 19. Hiertoe kunnen meerdere reeksen openingen voorzien worden in het koppelgedeelte 19 waarin de tapvormige elementen 22 kunnen bevestigd worden. Die reeksen openingen kunnen bekomen worden door een onderlinge verdraaiing rond het center van het koppelgedeelte 19.
Afhankelijk van de reeks openingen waarin de tapvormige elementen 22 worden aangebracht zal de faze hierbij een zekere waarde aannemen. De tapvormige elementen 22 kunnen hierbij op een analoge wijze als hiervoor beschreven met de reeksen openingen in het gedreven koppelgedeelte 20 samenwerken. Uiteraard zal hierbij ook de rechte X-X, waarover het excenterpunt 29 zieh verplaatst, zich wijzigen
<Desc/Clms Page number 12>
met het wijzigen van de faze of met het op het koppelgedeelte 19 bevestigen van de tapvormige elementen 22. In deze uitvoeringsvorm is het duidelijk dat het koppelgedeelte 19 en het tandwiel 34 uit één deel gemaakt kunnen worden en dat de bout 40 niet meer noodzakelijk is.
De lengte van de arm 15 is uiteraard instelbaar, bijvoorbeeld doordat hij bestaat uit twee gedeelten die door middel van bouten 50 op verschillende plaatsen aan elkaar kunnen worden bevestigd.
Het is eveneens duidelijk dat de tapvormige elementen ook op het gedreven koppelgedeelten 20 kunnen worden aangebracht, terwijl de voornoemde openingen dan in het drijvend koppelgedeelte 19 worden voorzien.
Zoals weergegeven in figuur 1 wordt, volgens de huidige uitvinding, de sleep 3 bij voorkeur op het vrije uiteinde van armen 51 bevestigd. Minstens een van deze armen 51 is voorzien van meetmiddelen 52, zoals een rekstrookje, om de verbuiging te meten. Hierdoor is het mogelijk op zeer juiste wijze de spanning in de ketting 6 te meten en te kontroleren, zodat in funktie hiervan de optimale excentriciteit E kan worden ingesteld.
<Desc/Clms Page number 13>
De armen 51 zijn aan weerszijden van de weefmachine respektievelijk aan de voornoemde elementen 9 bevestigd.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting voor het verplaatsen van een sleep bij weefmachines kan volgens verschillende varianten worden verwijzenlijkt, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Device for moving a drag on weaving machines.
The present invention relates to a device for moving a drag on weaving machines, more particularly according to a periodic movement.
In weaving machines it is known to move the drag back and forth in accordance with the frame movements, this to ensure that, in spite of the opening and closing of the shed, almost the same chain tension remains. As known from European patent application no. 409, 306, the tow can be mounted for this purpose between two movable support mechanisms which are driven by an eccentric.
Depending on the fabric to be woven, the eccentricity and the phase should be changed to obtain an optimal tension variation of the tension in the chain. For this purpose, use can be made of a device as described in EP 409, 306, wherein the
<Desc / Clms Page number 2>
eccentricity can be changed by moving two parts of a coupling together. However, the device as described in EP 409,306 has the property that a change of the phase occurs when the eccentricity is changed, so that an additional adjustment has to be made to provide the desired phase again.
From JP 61-83353 is one. known device in which the eccentricity can be changed without a change of the phase occurring. Use is made here of a coupling with two parts which are mutually slidable in a specific direction and which can be clamped against each other by means of bolts. However, this device has the disadvantage that, since the great forces exerted on the parts of the coupling, a shift can occur between the parts, which changes the eccentricity. This device, which is known to be provided on both sides of the tow, also has the drawback that it is very difficult to set exactly the same eccentricity on both sides of the tow.
The present invention aims at a device which does not exhibit the aforementioned drawbacks, in other words a device in which the eccentricity can be set to a specific value that remains constant during the
<Desc / Clms Page number 3>
weaving, where the eccentricity can be set identically for both ends of the drag and no phase change occurs when changing the eccentricity.
To this end, the invention relates to a device for moving the drag in weaving machines, more particularly according to a periodic movement, consisting of at least one eccentric for moving the drag, this eccentric comprising a coupling consisting on the one hand of a floating coupling part, and on the other hand, a driven coupling part which is connected to the drag, characterized in that the coupling parts are provided with coupling elements which allow the eccentricity of the eccentric to be changed by the mutual rotation of the coupling parts and by coupling, the coupling elements being placed such that the eccentric point when changing the eccentricity moves in a straight line on the floating coupling part.
Preferably, one of the coupling parts is provided with a series of at least two tap-shaped elements and the other coupling part is provided with at least two series of openings which can interact with the tap-shaped elements, such that each series of openings allows
<Desc / Clms Page number 4>
coupling the latter coupling section to the first coupling section in different positions.
Preferably, the device has at least a series of coupling elements which allows the coupling parts to also be able to be coupled centrally to each other, in other words in which the aforementioned eccentricity is zero
EMI4.1
is.
With the insight to better demonstrate the features according to the invention, some preferred embodiments are described below as examples without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which: figure 1 shows a device according to the invention; figure 2 represents a section according to line II-II in figure 1; figure 3 shows a section according to line III-III in figure 2; figures 4 and 5 represent a similar view as figure 3, but for different eccentricities;
figure 6 gives a similar view as figure
5, for another embodiment.
<Desc / Clms Page number 5>
As shown in figure 1, the device 1 according to the invention mainly consists of two movable support mechanisms 2 between which the drag 3 is fastened and at least one eccentric 4 for moving the support mechanisms 2. The eccentric 4 is hereby driven by means of drive means 5 which are synchronous turning with the weaving machine. In this way, the drag 3 can be moved back and forth, the displacement V being dependent on the set eccentricity E of the eccentric 4. Thus, it is avoided that no excessive stresses are created in the chain 6.
The support mechanisms 2 can be of any nature. In the shown example of figure 1 use is made of support mechanisms 2 each consisting of a first element 7 which can carry out a displacement relative to a frame 8, and a second element 9 to which the drag 3 is mounted, wherein this second element 9, on the one hand, is hinged to the first element 7 by means of a shaft 10, and, on the other hand, is supported by elastic means 11. In the present example, these elastic means 11 consist of a spring 12 and a damper 13.
The first element 7 can perform a displacement here because it is supported by leaf springs 14,
<Desc / Clms Page number 6>
and in that it is connected to the eccentric 4 by means of an arm 15 which is pivotally coupled at one end to a first element 7 by means of a spindle 16 and is pivotally attached at its other end to an eccentrically adjustable spindle 17 of the eccentric 4.
The special feature of the present invention consists in that, as shown in figure 2, the eccentric 4 is provided with a coupling 18 which, on the one hand, consists of a floating coupling part 19 which is driven by the driving means 5, and on the other hand, a driven coupling part 20 on which the spindle 17 is arranged, these coupling parts 19 and 20 are provided with coupling elements 21 which allow the eccentricity E to be changed by mutually rotating the coupling parts 19 and 20, and then coupling them back in again, these coupling elements 21 positioned so that when the eccentricity E changes, the eccentric point moves according to a straight line on the floating coupling part 19.
As shown in Figures 2 to 6, the coupling elements 21 are preferably formed from, on the one hand, tap-shaped elements which are arranged on one of the coupling parts 19 or 20, and on the other hand, with this
<Desc / Clms Page number 7>
cooperating openings provided in the other coupling section.
In the embodiment of Figures 2 to 5, the coupling elements 21 consist, on the one hand, of a series of two tap-shaped elements 22A and 22B mounted on the floating coupling part 19, and on the other hand, of six series of openings 23A-23B, 24A-24B, 25A -25B, 26A-26B, 27A-27B and 28A-28B disposed in the driven coupling portion 20. The mounting of the tap-shaped elements 22A and 22B on the floating coupling part 19 is done, for example, by fixing those tap-shaped elements 22A and 22B firmly in openings which are provided in the floating coupling part 19. The distance between the two openings of each series is the same in each case .
The different series of openings are placed in such a way that by loosening, sliding and turning the coupling part 20 it can be slid over the studs 22A and 22B in different positions, such that the eccentric point for each position is always on the same line located.
For clarification purposes, figures 3,4 and 5 show different positions. In Figure 3, the driven coupling portion 20 is placed centrically on the floating coupling portion 19.
<Desc / Clms Page number 8>
In Figure 4, the driven coupling portion 20 with the openings 24A and 24B is slid over the studs 22A and 22B, such that a small eccentricity E is obtained.
In Figure 5, the driven coupling portion 20 with the openings 28A and 28B is slid over the trunnions 22A and 22B, thereby setting the maximum eccentricity E.
Intermediate values for the eccentricity E can be obtained using one of the arrays 25A-25B, 26A-26B or 27A-27B.
As can be seen in Figures 3 to 5, the eccentric point 29, in other words, shifts the center of the spindle 17 along a straight X-X.
The coupling parts 19 and 20 can be fastened against each other by means of tensioning means. In the example of Figure 2, these tensioning means consist of a bolt 30 which fits through an opening 31 in the driven coupling part 20 and which is screwed into an opening 32 in the floating coupling part 19. The opening 31 is wide enough to allow the eccentric displacement of the driven coupling portion 20 relative to the floating coupling portion 19.
<Desc / Clms Page number 9>
The aforementioned drive means 5 can, as shown in figure 2, consist of a gear transmission, formed by gears 33 and 34 which provide a coupling between a shaft 35, for instance the main shaft of the weaving machine, and the floating coupling part 19.
In order to possibly change the phase of the eccentric 4, the device 1 can be provided with means 36 which allow a, preferably infinitely variable, adjustment of the phase of the eccentric with respect to the driving means 5. For this purpose use can be made of means as described in EP 409, 306, which consist of a, preferably conical, smooth seat 37 formed in the drive means 5, and more particularly in the gear wheel 34, and a fitting in the seat 37. rotatable element 38 herein, to which the eccentric 4 is attached, and tensioning means 39 which can clamp the rotatable element 38 in the seat 37 at any desired angular position.
In the example of figure 2, the element 38 and the floating coupling part 19 are made in one piece. The aforementioned tensioning means 39 consist of a bolt 40, the stem of which fits through an opening 41 in the element 38 and can be screwed into an opening 42 in the gear wheel 34. The openings 32 and 41 are in line with each other. To remove the bolt 40 without removing the bolt 30
<Desc / Clms Page number 10>
the bolt 40 has an internal hexagon or the like, while the bolt 30 is provided with a bore 43 allowing the hexagon to be accessible. However, the bolt 40 does not fit through the ring 43, so that it cannot be removed from the bore 39 without the bolt 30 first being removed.
Thus, the advantage is offered that when the phase is changed, and thus when the bolt 40 is unscrewed, it presses with its head 44 against the bolt end 45 of the bolt 30 so that the gear 34 of the element 38 clamped to the seat 37 is consequently of this seat 37 is pushed away.
It is clear that the number of series of openings in the driven coupling section can be chosen as desired. The number of tap-shaped elements may also be more than two. To illustrate this, Figure 6 shows a variant in which three tap-shaped elements 46A, 46B and 46C are arranged on the floating coupling part 19, while in the driven coupling part 20 three series of openings 47A-47C, 48A-48C and 49A-49C are provided.
It is clear that the pattern of each series of openings is the same. The series of openings need not necessarily be symmetrically distributed. If more than two tap-shaped elements are used, a pattern will preferably be chosen in which the tap-shaped elements
<Desc / Clms Page number 11>
asymmetrically distributed, this to achieve an unambiguous assembly.
It is clear that the tap-shaped elements and the openings cooperating therewith need not necessarily have a round shape. In the case where tapered elements and cooperating openings are provided which do not have a round shape, for instance an elongated shape, it is not necessary to provide two tapered elements, but one tapered element will suffice.
According to another embodiment, the means for changing the phase can be obtained by providing the tap-shaped elements in a different location on the coupling part 19. For this purpose, several series of openings can be provided in the coupling part 19 in which the tap-shaped elements 22 can be fixed. Those series of openings can be obtained by a mutual rotation around the center of the coupling part 19.
Depending on the series of openings in which the tap-shaped elements 22 are arranged, the phase will assume a certain value. The tap-shaped elements 22 can herein interact in an analogous manner as described above with the series of openings in the driven coupling part 20. Of course, the line X-X, over which the eccentric point 29 moves, will also change
<Desc / Clms Page number 12>
by changing the phase or by attaching the tap-shaped elements 22 to the coupling part 19. In this embodiment it is clear that the coupling part 19 and the gear wheel 34 can be made in one piece and that the bolt 40 is no longer necessary.
The length of the arm 15 is, of course, adjustable, for example because it consists of two parts which can be fastened together at different locations by means of bolts 50.
It is also clear that the tap-shaped elements can also be arranged on the driven coupling parts 20, while the aforementioned openings are then provided in the floating coupling part 19.
As shown in Figure 1, according to the present invention, the drag 3 is preferably attached to the free end of arms 51. At least one of these arms 51 is provided with measuring means 52, such as a strain gauge, for measuring the bending. This makes it possible to measure and check the tension in the chain 6 in a very correct manner, so that the optimum eccentricity E can be set in function thereof.
<Desc / Clms Page number 13>
The arms 51 are attached to the aforementioned elements 9 on either side of the weaving machine.
The present invention is by no means limited to the embodiments described as examples and shown in the figures, but such a device for moving a drag in weaving machines can be referred to in various variants, without departing from the scope of the invention.