BE1004656A3 - Veger. - Google Patents

Abstract

Teineinde een veger, die aan een voertuig, bijvoorbeeld een hefvorktruc of voorlader, is aan te bouwen goed in gesloten ruimten inzetbaar te maken, isde veger gekenmerkt door ten minste twee in het freem horizontaal gelegerde borstels, aandrijfmiddelen voor het tegen elkaar in doen roteren van de borstels, een de borstels omhullende kast en luchtaanzuigmiddelen die via filtermiddelen op de kast aangsloten zijn.

Description

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  VEGER 
De uitvinding betreft een veger, die aan een voertuig, bijvoorbeeld een hefvorktruc of voorlader, is aan te bouwen. 



   Het voertuig dat voor andere doeleinden reeds voorhanden is, kan enige tijd per dag voor het vegen worden benut. Aan voertuigen aanbouwbare vegers zijn bekend. Deze zijn echter niet goed geschikt om in een afgesloten werkruimte te vegen vanwege te sterke stofverspreiding. 



   De uitvinding heeft ten doel een veger van de in de aanhef bedoelde soort te verschaffen, die ook goed in gesloten ruimten inzetbaar is. Daartoe is de veger gekenmerkt door ten minste   een   in het freem horizontaal gelegerde borstel, aandrijfmiddelen voor het doen roteren van elke horizontaal gelegerde borstel, een elke horizontaal gelegerde borstel omhullende kast en luchtaanzuigmiddelen die via filtermiddelen op de kast aangesloten zijn. 



   De genoemde en ander kenmerken van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvariant volgens de uitvinding aan de hand van een tekening. In de tekening stellen voor :
Figuur 1 een gedeeltelijk weggebroken, perspectivisch aanzicht van een veger volgens de uitvinding ;
Figuur 2 een gedeeltelijk weggebroken, perspectivisch aanzicht volgens pijl II van figuur   1 ;  
Figuur 3 op grotere schaal een doorsnede over lijn III-III van figuur   2 ;  
Figuur 4 op grotere schaal een perspectivisch aanzicht van een stel borstels van de veger van figuur   1 ;   en
Figuren 5 en 6 op grotere schaal een doorsnede over lijn V-V van figuur 1 in ongesleten respectievelijk gesleten borstelconditie. 



   De veger 1 omvat een als freem geconstrueerde kast 2 die met twee achterzwenkwielen 3 en een voorwiel op de grond steunt. De veger 1 is ingericht om gebruikt te worden 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 in combinatie met een voertuig. Voor het geval van een vorkheftruc 5 bevindt zich aan weerszijden boven de kast 2 een koker 6 voor het opnemen van een tand 7 van de vorkheftruc 5. Middels een ketting 72 of ander bevestigingsmiddel wordt de veger 1 aan de tanden 7   vergrendel.   Tussen de kokers 6 bevindt zich een filterkast 8, die zich tot op hoger niveau dan de kokers 6 uitstrekt. De veger wordt door de vorkheftruc 5 aldus op vrij laag niveau aangegrepen, hetgeen de stabiliteit van het geheel ten goede komt. Borstelruimten 14 en 15 van de kast 2 zijn bestemd voor het opnemen van twee horizontaal in legersteunen 10 en 11 gelegerde borstels 12 en 13.

   Daarachter in de rijrichting 9 gezien is een vuilopneemruimte 16 aanwezig, die aan de onderzijde is afgesloten door een om een achterscharnieras 18 scharnierbare klep 17, die middels hydraulische cilinders 19, of eventueel mechanische middelen, vanaf de bestuurdersplaats van de vorkheftruc 5 te openen en te sluiten is, voor het op gemakkelijke wijze boven een stortplaats ledigen van de opneemruimte 16. 



   De kast 2 is alzijdig afgesloten, behalve aan de onderzijde van de borstelruimten 14 en 15. Wel zijn de onderranden van de borstelruimten 14 en 15 voorzien van flexibele schorten 20 die op bijvoorbeeld 5 mm boven de grond hangen, teneinde de luchtaanzuigspleet ten opzichte van de grond te reduceren. Tussen de borstelruimten 14 en 15 bevindt zich een met de borstel 13 samenwerkende achterwaarts gebogen leidplaat 21 die op een afstand a boven de grond eindigt, zodat de borstelruimten 14 en 15 onder de leidplaat 21 met elkaar communiceren, waardoor in de borstelruimte 14 een onderdruk van 5   ä   10 mm waterkolom heerst en het door borstel 12 losgemaakte en achterwaarts geveegde vuil door de borstel 13 gegrepen wordt en dan omhoog langs de leidplaat 21 wordt getransporteerd tot in de vuilopneemruimte 16.

   De draairichtingen van de borstels 12 en 13 is met pijlen 22 aangeduid. 



   In de kast 2 wordt een vacuüm gecreeerd, bijvoorbeeld van 5 ä 10 mm waterkolom, doordat de kast 2 aansluit 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 op een filterruimte 23 van de filterkast 8, waarin ten minste   een   doch bij voorkeur een veelvoud van, bijvoorbeeld zes, filters 24 zijn opgenomen. Het van de filters 24 afgetrilde of afgeklopte vuil valt tot in de vuilopneem- ruimte 16. De filters 24 bestaan uit zogenaamde sterfil- ters, waarvan de binnenzijden aangesloten zijn op een blower 27, die veel lucht met gering drukverschil verwerkt. 



   Het totale filteroppervlak is bijvoorbeeld 10   m2.   De fil- ters 24 zijn opgehangen aan een plaatvormige filtersteun 25 die via rubberelementen 26 bevestigd is aan de filterkast 8 en die van tijd tot tijd in trilling gebracht kan worden door een excentriekmotor 69. 



   De borstels 12 en 13 bestaan elk uit een cilinder
30, waarop borstelstroken 31 van in de cilinder 30 inge- plante haren 35 zijn aangebracht. De stroken zijn V-vormig, zodat zij elk bij de gekozen draairichtingen 22 aan hun onderzijden een binnenwaarts gerichte veegcomponent 33 hebben. Voor een goede veegwerking is het van belang dat de borstelharen 35 in een enigszins doorgebogen vorm de grond   36   raken.   Zij   zijn aldus over een niveauverschil b van tussen 2-15, bijvoorbeeld 10 mm, gedeformeerd. Teneinde deze deformatie van de borstelharen 35 te handhaven zijn de borstels 12 en 13 bij voorkeur niveauverstelbaar aan de kast 2 gelegerd in legersteunen 10 en 11, die elk bestaan uit een zijplaat die voorzien is van schuin neerwaarts naar de leidplaat 21 toe gerichte boutsleuven 37.

   Aan de kast 2 vastgelaste bouten 38 steken door de boutsleuven 37, zodat de legersteunen 10, 11 middels een opsluitring 39 en moer
40 zijn vast te zetten. De legersteunen 10, 11 zijn elk eveneens voorzien van een loodrecht op de boutsleuven 37 gericht excentrieksleufgat 41, waarin een excentriek 42 grijpt. De beide excentrieken 42 zijn bevestigd aan een gemeenschappelijk instelorgaan 43 gevormd door een zich evenwijdig aan de borstels 12,13 uitstrekkende as, die in i de kast 2 zwenkbaar is gelegerd en die nabij de legersteun
10 voorzien is van een handvat 44 voor het verstellen van het niveau van de legersteunen 10, 11 en daarmee van de 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 borstels 12,13 tussen de in figuur 5 getekende nieuwe borstelstand en de in figuur 6 getekende versleten borstelstand.

   De legersteun 11 is gemakkelijk verwijderbaar voor het vervangen van de borstels 12,13 bij afgeschroefde moeren 40. De legersteun 11 heeft twee handvaten 50. 



   Voor elke borstel 12,13 is een borstelas 51 gelegerd in legerbussen 52 van de legersteun 10, 11. Elke as 51 heeft aan een einde een eraan bevestigde naaf 54 en aan het andere einde een opschuifbare, op de as 51, bijvoorbeeld gespied, geschoven naaf 59. De naven 54,59 hebben elk een zoekrand 55 en koppelnokken 56. De koppelnokken 56 grijpen in koppelsleuven 57 van de borstels 12, 13. 



   De nieuwe borstels 12, 13 worden op de as 51 geschoven en op de naaf 54. Vervolgens worden de naven 59 op de as 51 en in de borstels 12,13 geschoven en gelijktijdig worden de assen 51 in de legers 52 gestoken door het opschuiven van de legersteun 11, waarna de moeren 40 worden aangebracht. Daarbij komt een excentriek 42 van het in de in figuur 5 getoonde stand gestelde instelorgaan 43 terecht in de excentrieksleuf 41. Naderhand kan het verwijderbare schort 20a met zijn ophanghaken 58 van onderaf en van binnen uit op zijn plaats worden opgehangen aan koppennen 60 die aan de binnenzijde van de kast 2 zijn vastgelast. De assen 51 zijn buiten de legersteun 10 voorzien van kettingwielen 62.

   Een electrische of hydraulische aandrijfmotor 63 drijft middels een ketting 66 via de vast aan de kast 2 opgestelde kettingwielen 64,65 en de vertikaal verstelbare kettingwielen 62 de borstels 12,13 aan. Bij borstelverstelling wordt slechts   een   part van de ketting 66 in lengte gevarieerd. Dit wordt opgevangen met behulp van een kettingspanwiel 67. De motor 63 drijft tevens via een snaardrijfwerk 68 de blower 27 aan. 



   De veger is bij voorkeur voorzien van een of twee zijborstels 70 die bij voorbeeld aangedreven worden door electromotoren of hydromotoren 71 en die tegen elastische druk in binnenwaarts verplaatsbaar zijn bij het ontmoeten 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 van een obstakel. Bij voorkeur is elke gebezigde zijborstel 70 op niet getekende wijze opgenomen in een zijborstelkast die bijvoorbeeld middels een dikke slang aangesloten is op het binnenste van de kast 2 of direkt op de filterkast 8, opdat ook deze zijborstel (s) 70 zo weinig mogelijk stof verspreiden. Deze zijborstelkast heeft bij voorkeur ook aan zijn onderrand een schort. 



   De borstels 12,13, 70 kunnen bij een door een LPG-motor aangedreven voertuig 5 aangedreven worden door hydromotoren. Bij voorkeur geschiedt de aandrijving van alle motoren van de veger 1 door energie die aan het voertuig 5 ontleend wordt. Ingeval van een door   een   of meer   accu's   aangedreven voertuig is bij voorkeur elke motor van de veger een electrische motor die via een electrisch leidingstelsel op de   accu ('s)   is aangesloten. 



   Opgemerkt zij, dat het denkbaar is dat bij een alternatieve uitvoeringsvorm de borstel 12 niet aanwezig is, zodat deze veger dan korter wordt en minder aandrijfenergie vergt.

Claims (10)

1. CONCLUSIES 1. Veger (1), omvattende een aan een voertuig (5) te bevestigen freem, gekenmerkt door ten minste een in het freem horizontaal gelegerde borstel (12,13), aandrijfmiddelen (63,66) voor het doen roteren van elke horizontaal gelegerde borstel (12,13), een elke horizontale borstel (12,13) omhullende kast (2) en luchtaanzuigmiddelen (27) die via filtermiddelen (24) op de kast (2) zijn aangesloten.
2. 2. Veger (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat ten minste een borstel (13) aan zijn onderzijde in een voorwaartse bewegingsrichting (22) draait en aan zijn voorzijde opwaarts draait langs een leidplaat (21) en dat er ter compensatie van borstelslijtage schuin neerwaarts naar de leidplaat (21) toe verstelbare borstelinstelmiddelen (37,41, 43) aanwezig zijn.
3. 3. Veger (1) volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de borstelinstelmiddelen (37,41, 43) een voor de beide einden van de borstel (13) gemeenschappelijk instelorgaan (43) voor het uniform aan beide einden instellen van de borstel (13) omvatten.
4. 4. Veger (1) volgens conclusie 3, met het kenmerk dat een instelorgaan (43) een stel onderling gekoppelde excentrieken (42) omvat.
5. 5. Veger (1) volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat er aan elk van de beide zijden van de veger een niveauverstelbare legersteun (10, 11) aanwezig is, waarin de beide einden van ten minste twee evenwijdige borstelassen (51) gelegerd zijn.
6. 6. Veger (1) volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat achter een vuil over zich heen achterwaarts transporterende borstel (13) een vuilopneemruimte (16) aanwezig is, die aan haar onderzijde voorzien <Desc/Clms Page number 7> is van een vanaf een bedieningsplaats van het voertuig te openen en te sluiten klep (17).
7. 7. Veger (1) volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat er op het niveau boven de borstels (12,13) tandopneemorganen (6) voor het opnemen van de tanden (7) van een vorkheftruc (5) aanwezig zijn en dat een filterkast (8) zich tot boven het niveau van de tandopneemorganen (6) uitstrekken.
8. 8. Veger (1) volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de filters (24) zijn gemonteerd aan een filtersteun (25) die van klop-en/of trilmiddelen (69) is voorzien.
9. 9. Veger (1) volgens een van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door ten minste een om een neerwaarts gerichte aslijn roterende zijborstel (70) die opgenomen is in een van luchtaanzuigmiddelen voorziene zijborstelkast en dat bij voorkeur gemeenschappelijke luchtaanzuigmiddelen (27) een onderdruk creëren zowel in de kast (2) die de ten minste twee horizontale borstels (12,13) opnemen als in de zijborstelkast.
10. 10. Veger (1) volgens een van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door aansluitmiddelen (6) voor aanbouw aan een voertuig (5), bijvoorbeeld hefvorktruc of voorlader, dat voorzien is van een door ten minste een accu gevoede electromotor, waarbij de borstels (12,13, 70) door electromotoren (69,71) worden aangedreven.