<Desc/Clms Page number 1>
Verbeterd element voor het bevestigen van een rail op een betonnen dwarsligger.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een verbeterd element voor het bevestigen van een rail op een betonnen dwarsligger alsook op een dwarsligger die met zulke elementen is uitgerust.
Men weet dat de spoorrails op betonnen dwarsliggers in vele gevallen bevestigd worden door op de dwarsliggers metalen steunplaten aan te brengen die door middel van geschikte in de dwarsliggers ingegoten bouten, in het algemeen vier, op deze dwarsliggers worden bevestigd waarbij op zulke platen, met tussenvoeging van een laag hard rubber, kunststof of dergelijke, de spoorrails worden aangebracht en waarbij zulke platen, enerzijds en anderzijds van de spoorrail, voorzien zijn van uitsteeksels met geschikte vorm waarmede de kop van een bout onverdraaibaar kan samenwerken ten einde vervolgens over deze bout een geschikte overbrugging, klem of dergelijke aan te brengen die, enerzijds, rust op de
<Desc/Clms Page number 2>
spoorligger en, anderzijds, op een flens van de betreffende spoorrail,
een en ander zodanig dat door middel van de laatst genoemde bout de bedoelde overbrugging, klem of dergelijke stevig kan aangespannen worden ten einde de spoorrail geschikt te bevestigen ten opzichte van de spoorligger.
Aan het gebruik van zulke plaat zijn verscheidene nadelen verbonden.
Een eerste nadeel is dat zulke plaat zeer stevig dient uitgevoerd te worden met een relatief grote nauwkeurigheid aangezien de boutgaten nauwkeurig moeten overeenstemmen met de hiertoe in de dwarsligger ingegoten bouten en de voornoemde uitsteeksels nauwkeurig moeten gepositioneerd zijn ten opzichte van ...' elkaar, zodat de kostprijs van zulke platen zeer hoog ligt.
Een ander nadeel van het gebruik van zulke platen is dat zij steeds moeten aangepast zijn aan een bepaalde breedte spoorrail zodat voor ieder type spoorrail in het algemeen een ander type plaat moet voorzien zijn.
Nog een ander nadeel van zulke platen is dat zij niet kunnen toegepast worden wanneer men te maken heeft met
<Desc/Clms Page number 3>
zeer dicht naast elkaar geplaatste spoorrails, bijvoorbeeld in het geval waarbij een spoorlijn gevormd wordt door drie of vier rails ten einde treinstellen met verschillende spoorbreedten te kunnen ontvangen.
Nog een ander nadeel van het gebruik van zulke platen is dat per dwarsligger en per spoor zes bouten dienen voorzien en aangeschroefd te worden.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een verbeterd element voor het bevestigen van een rail op een betonnen dwarsligger waarbij de voornoemde en andere nadelen totaal worden uitgesloten en een element wordt geboden dat het gebruik van de voornoemde plaat totaal uitsluit met bovendien de voordelen dat een goedkope konstruktie
EMI3.1
wordt bekomen dat iedere railbreedte met dezelfde .,' elementen kan bevestigd worden dat per spoorligger voor het bevestigen van een rail slechts twee bouten dienen aangeschroefd te worden en dat naast de rail, respektievelijk tussen twee naast elkaar gelegen rails, een minimum aan plaats nodig is om de rails stevig te bevestigen ten opzichte van de spoorligger.
Het verbeterd element dat de voornoemde en andere voordelen vertoont bestaat hiertoe hoofdzakelijk uit een omgekeerd U-vormig gedeelte bestaande uit flenzen die
<Desc/Clms Page number 4>
met elkaar verbonden zijn door een verbindingsdeel of brug, waarbij op deze brug twee op een afstand van elkaar geplaatste nokken zijn voorzien en die een holte vertonen waarachter de kop van een bout kan inhaken.
In een bijzondere uitvoering is de holte rechthoekig zodat de platte kop van een bout past in de holten van deze nokken.
In een andere bijzondere uitvoering zal de afstand tussen de naar elkaar toe gerichte zijden van de voornoemde nokken toenemen vanaf het vrije uiteinde of nagenoeg het vrije uiteinde van de nokken naar de basis ervan toe, waardoor een hol-bolvormige konische of andere holte wordt bekomen.
EMI4.1
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna, zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen waarin : figuur 1 een vooraanzicht weergeeft van een verbe- terd element volgens de uitvinding ; figuur 2 een zijaanzicht weergeeft van figuur 1 ; figuur 3 een vooraanzicht weergeeft van een dwars- ligger waarop door middel van verbeterde elementen
<Desc/Clms Page number 5>
volgens de uitvinding spoorrails zijn bevestigd ; figuur 4 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 3 door F4 is weergegeven ;
figuur 5 een zieht weergeeft volgens pijl F5 in figuur 4 ; figuur 6 een doorsnede weergeeft volgens lijn
VI-VI in figuur 4 ; figuur 7 een toepassingsvariante weergeeft van figuur 4 zowel voor wat betreft de eigenlijke bevestiging van de rail als voor wat betreft de railopstelling ; figuur 8 een variante weergeeft van figuur 4.
In de figuren 1 en 2 is een verbeterd element 1 volgens de uitvinding weergegeven dat in hoofdzaak gevormd wordt uit een omgekeerd U-vormig gedeelte bestaande uit
EMI5.1
1. flenzen 2-3 en een verbindingsdeel of brug 4 waarbij in de benen 2 en 3, in dit geval in de binnenrand ervan, inkepingen, respektievelijk 5 en 6, zijn voorzien die dienen om, tijdens het verwezenlijken van een spoorligger, de bewapening te positioneren t. o. v. de verbeterde elementen volgens de uitvinding.
Volgens de uitvinding zijn op het verbindingsdeel of brug 4 van het voornoemd omgekeerd U-vormig gedeelte twee nokken voorzien, respektievelijk 7 en 8, die op een
<Desc/Clms Page number 6>
afstand van elkaar zijn geplaatst waarvan de naar elkaar gerichte wanden 9 en 10 in dit geval hol gebogen zijn uitgevoerd, een en ander zodanig dat met deze wanden 9 en 10 een overeenkomstig gevormde kop van een bout kan samenwerken.
Vanzelfsprekend kunnen de voornoemde wanden 9 en 10 rechthoekig, konisch of anders worden uitgevoerd wanneer met de ertussen gevormde holte de rechthoekige, konische of andere kop van een bout moet samenwerken.
Zulke elementen 1 worden, op een onderlinge afstand die afhankelijk is van de te bevestigen railbreedte, in de spoorligger 11 ingegoten, namelijk een aan iedere zijde van de betreffende rail 12 waarbij, zoals weergegeven in
EMI6.1
de figuren 3 tot 6, in de holte gevormd tussen de wanden .,' 9 en 10 van ieder element 1, de kop 13 van een bout 14 kan aangebracht worden zodat over deze bout een geschikte klem 15 kan voorzien worden die, door het aanschroeven van een moer 16, bij voorkeur met tussenvoeging van een rondsel 17, stevig wordt vastgeklemd tegen, enerzijds, het bovenvlak van de dwarsligger 11 en, anderzijds, een flens van de betreffende rail 12.
<Desc/Clms Page number 7>
In dit geval is onder de rail 12 een laag harde kunststof of hard rubber 18 aangebracht, terwijl in de uitvoering volgens figuur 8 eveneens tussen het betreffend gedeelte van de klem 15 en de betreffende flens van de rail 14 een L- vormig of nagenoeg L-vormig elementje 19 in harde kunststof, hard rubber of dergelijke is voorzien.
Het aanbrengen van de laag 18 en/of het elementje 19 dient, zoals bekend, voor het trillingsvrij bevestigen van zulke rail.
In figuur 7 is een variante weergegeven waarbij een rail 12, door middel van een bout 13, 14, 16 bevestigd is met de spoorligger 12 door middel van een U-vormig klemstuk 20.
. ;' In dit geval kan een aangepast klemstuk 21 worden toegepast, wanneer om welke reden dan ook, twee rails 12 dicht naast elkaar met een dwarsligger 11 moeten bevestigd worden. Inderdaad kunnen in zulk geval, door het gebruik van elementen 1 volgens de uitvinding, en het ingieten van het geschikt aantal elementen 1, een, twee of zelfs meerdere rails dicht bij elkaar met een dwarsligger bevestigd worden.
<Desc/Clms Page number 8>
Het is duidelijk dat de huidige uitvinding geenszins beperkt is tot de als voorbeeld beschreven en in de bijgaande tekeningen weergegeven uitvoeringsvorm, doch een verbeterd element volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt, zonder buiten het kader der uitvinding te treden.