BE1000331A4

BE1000331A4 - Richtingbepalende draaddetektie-inrichting en bobijnstand die van zulke inrichting is voorzien.

Info

Publication number: BE1000331A4
Application number: BE8700151A
Authority: BE
Original assignee: Picanol NV
Current assignee: Picanol NV
Priority date: 1987-02-20
Filing date: 1987-02-20
Publication date: 1988-10-25

Abstract

Richtingbepalende draaddetektie-inrichting, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat uit een detektor die minstens van twee draadsensors is voorzien waarlangs een draad kan geleid worden en een met de draadsensors gekoppelde verwerkingseenheid die een signaal aflevert in funktie van de richting van de langs de detektor bewegende draad.

Description

Richtingbepalende draaddetektie-inrichting en bobijnstand die
EMI1.1
ven zulke inrichting is voorzien.

-------------------------------------------------------------Deze uitvinding heeft op een richtingbepalende betrekkingdraaddetektie-inrichting, m. a. w. een detektie-inrichting om te bepalen volgens welke richting een draad in beweging zieh uitstrekt, meer speciaal om hieruit te kunnen afleiden hoe de draadtoevoer en/of afvoer op een welbepaalde plaate geschiedt.

In een bijzondere toepassing ze1 de richtingbepalende draaddetektie-inrichting in een bobijnstand van een weefmachine aangewend worden, meer speciaal om uit de gedetekteerde waarde te kunnen afleiden welke bobijn in werking is en/of waar de bobijn in werking zieh bevindt.

Het is inderdaad bekend dat het in bepaalde gevallen noodzakelijk is dat men bij weefmachines met een bobijnstand. met meerdere bobijnen weet welke ervan werkzaam is. Dit gegeven is bijvoorbeeld van groot belang bij de automatisatie

van weefmachines, in het bijzonder bij het automatisch vervangen van de lege bobijnen.

Er zijn detektie-inrichtingen bekend om een bobijnovergang te bepalen, bijvoorbeeld uit de Belgische oktrooiaanvrage nr PV
2/61035. Hierbij wordt bij elke overgang van een bobijn op een andere een signaal gegeven. Het nadeel bestaat er echter in dat dergelijke detektie-inr-ichtingen geen enkele informatie geven in welke richting de overgang heeft plaatsgevonden.

De huidige uitvinding heeft dan ook tot doel om onder meer te voorzien in een bobijnstand met een draaddetektie-inrichting waarbij aan voornoemd probleem een oplossing wordt geboden.

Meer in het algemeen heeft de uitvinding echter betrekking op een richtingbepalende draaddetektie-inrichting voor allerlei toepassingen. Hiertoe bestaat deze richtingbepalende draaddetektie-inrichting hoofdzakelijk uit een detektor die minstens van twee draadsensors is voorzien waarlangs een draad
EMI2.1
ze kan geleid worden en een met de drasdsensor6 gekoppelde verwerkingseenheid die een signaal aflevert in funktie van de richting van de langs de voornoemde detektor bewegende draad.

Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen worden hierna, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen-

beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin :
Figuur 1 een richtingbepalende draaddetektie-inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuren 2 t. e. m. 5 verschillende mogelijkheden voor de uitvoering van de draadsensors weergeven ; figuur 6 een variante van de uitvinding weergeeft ; figuren 7,8 en 9 respektievelijk het gebruik van de richtingbepalende draaddetektie inrichtingen van figuren 1, 5 en 6 in bobijnstanden weergeven ; figuur 10 nog een bobijnstand die voorzien is van een richtingbepalende draaddetektie-inrichting volgens de uitvinding weergeeft.
EMI3.1

In de uitvoering volgens figuur hoofdzakelijk in een dubbele draadtoevoer en/of-afvoer, en 1B voorzien. De richtingbepalende draaddetektie-inrichting volgens de "- uitvinding wordt gevormd door een detektor 2 die in dit geval voorzien is van twee. draadsensors 3 en 4 en een verwerkingseenheid 5 die een signaal 6 aflevert in funktie van de richting van de draad 7. In deze uitvoering zijn de draadsensors 3 en 4 tegenover elkaar opgesteld.

De werking van de inrichting kan eenvoudig uit de figuur afgeleid worden. Bij de draadtoevoer of -afvoer volgens lA

maakt de draad 7, die respektievelijk afgevoerd, of toegevoerd wordt via de draadafvoer of-toevoer 8, kontakt met de bovenste draadsensor 3. Indien de draadtoevoer of-afvoer volgens 18 geschiedt maakt de draad 7 kontakt met de draadsensor 4. De verwerkingseenheid 5 levert een signaal 6 af in funktie van de door de draad 7 aangeraakte sensor.

Het is duidelijk dat met de voornoemde referenties 1 (A en B) en 8 zowel de draadtoevoer als-afvoer kan bedoeld zijn, vermits het onbelangrijk is voor de uitvinding in welke zin de draad 7 beweegt.

De draadsensors 3 en 4 kunnen van een willekeurig bekend type zijn. In het bijzonder komen hierbij piëzó-elektrische kristallen, magnetische voelers en schakelkontakten voor in aanmerking. Een mogelijk uitvoeringsvorm voar een dergelijke draadsensor is o. a. bekend uit het DAS 1. 535. 398.

In figuren 2 t. e. m. 4 worden draadgeleidingselementen 2 weergegeven die elk voorzien zijn van twee sensors 3 en 4. Uit de figuren is het duidelijk dat deze allerlei, vormen kunnen aannemen en dat bijvoorbeeld ook supplementaire geleidingsstukken 9 tussen de eigenlijke sensors 3 en 4 kunnen voorzien worden om de draad 7 in de inrichting te houden.

In figuur 5 wordt nog een variante weergegeven waarbij de draadtoevoer of draadafvoer aan een zijde van de detektor 2 respektievelijk lange vier plaatsen 1A t. e. m. ID kan gebeuren.

De detektor 2 wordt nu gevormd door de vier draadsensors, respektievelijk 10 t. e. m. 13. die hoofdzakelijk als gelijke cirkelsegmenten zijn uitgevoerd. De werking van de inrichting volgens de uitvoeringsvorm van figuur 5 is analoog aan deze van figuur l.

Zoals in figuur 6 wordt weergegeven kan het in bepaalde gevallen noodzakelijk zijn om achter de voornoemde detektor 2 een draadoog 14 te voorzien. In de situatie volgens figuur 6 is het immera duidelijk dat een draad 7 die zieh beweegt tussen de plaatsen van de draadtoevoer en/of-afvoer IA en 8 foutief de draadsensor 4 kan kontakteren, zoals weergegeven in streeplijn. Dit probleem wordt opgelost door de plaatsing van het voornoemde draadoog 14. In de meeste gevallen echter kan de detektor 2 ook de funktie van draadgeleidingselement of draadoog vervullen.
EMI5.1

... In figuren 7 t. e. m. 9 worden bobijnstanden weergegeven die respektievelijk gebruik maken van de richtingbepalende draaddetektie-inrichtingen van figuren 1, 5 en 6. De draadtoevoer IA en IB in de figuren 7 en 9, en de draadtoevoer IA t. e. m. 1D in figuur 8. gebeurt respektievelijk door middelvan verscheidene bobijnen 15. Hierbij wordt opgemerkt dat de

aslijnen 16 van de bobijnen 15 bij voorkeur naar het draadoog
14 en/of naar de detektor 2 gericht zijn. De draadafvoer 8 gebeurt in dit geval naar een voorafwikkelaar 17.

Het is duidelijk dat in de alzo bekomen bobijnstanden het aan de ververkingseenheid 5 afgeleverde signaal 6 representatief is voor de bobijn 1 die in werking is.

Opgemerkt wordt nog dat bij het gebruik van een detektor 2 waarbij de draadsensors 3 en 4 relatief dicht bij elkaar geplaatst zijn zieh de toestand kan voordoen dat door de ballonvorming van de afgewikkelde draad vanaf eenzelfde bobijn toch de beide draadsensors 3 en 4 afwisselend door de draad 7 aangeraakt worden. In dit geval zal echter de wijze van kontakt van de draad 7 op de twee sensors 3 en 4 verschillend zijn, bijvoorbeeld voor wat betreft de uitgeoefende druk waardoor in funktie hiervan kan bepaald worden welke de richting van de in werking zijnde draad is door de
EMI6.1
'-.. respektievelijke signalen met elkaar te vergelijken, door bijvoorbeeld het verschil hiervan te maken.

In figuur 10 wordt nog een uitvoeringsvorm weergegeven waarbij de bobijnen 15 ; respektievelijk A en B, op een draaiend mechanisme, bijvoorbeeld een lopende band 18 zijn aangebracht.

In funktie van het uitgangssignaal van de verwerkingseenheid 5" kan nu de beweging van de draaiende band 18 gestuurd en/of

gekontroleerd worden, meer speciaal door een gepaste sturing van de motor 19.

Met verschil met de voorgaande uitvoeringsvormen van de bobijnstanden betaat erin dat de bobijnen 15 zieh hierbij verplaatsen, m. a. w. dat een draadsensor 3 of 4 niet meer tot een bepaalde bobijn 15A of 15B behoort.

Bij een dergelijke bobijnstand gebruikt men bij voorkeur een detektor 2 waarbij de dr8sdaensora 3 en 4 relatief dicht bij elkaar geplaatst zijn. Hierbij kunnen, door de ballonvorming van de afgewikkelde drasd 7 vanaf een bobijn, beide draadsensors 3 en 4 afwisselend door de draad aangeraakt worden. Het is duidelijk dat een draad 7 komende van een bobijn, die zieh bevindt op een positie zoals bobijn lA, hoofdzakelijk draadsenor 4 zal aktiveren. Analoog zal een draad komende van een bobijn die zieh bevindt op een positie zoals bobijn 1B hoofdzakelijk draadsensor 3 aktiveren.

Indien
EMI7.1
'. nu een bobijn door middel van de lopende band 18 continu verplaatst wordt van ee positie 1B naar een positie JA. is het duidelijk dat draadaensor. 3 Bteeds minder en draadsensor 4 steeds meer zal bekrachtigd worden. Uit het verschil tussen de
EMI7.2
. - signalen van beide draadsensors 3 en 4 kan men nu continu de richting van de draad 7 komende van een met de lopende band 18 mee bewegende bobijn bepalen.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm voorziet de draadsensor 4 in het stoppen van de band 18, terwijl de draadsensor 3 bij het kontakteren in het terugstarten-van het draaiend mechanisme of de lopende band 18 voorziet.

Indien bijvoorbeeld de bobijn 15A bij het bereiken van het punt X nog niet volledig afgewikkeld is zal de draad 7 de draadsensor 4 kontakteren en wordt de band 18 stilgelegd tot bobijn 15A afgewikkeld is en de draad zieh zoals in streeplijn weergegeven, zal uitstrekken en dus de draadsensor 3 zal kontakteren. Bij dit laatste wordt dan de band 18 terug gestart.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringen, doch dergelijke bobijnstand met een richting bepalende draaddetektie-inrichting kan uiteraard in allerlei vormen en varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.
EMI8.1
,

Claims

-Conclusies. EMI9.1 ----------- 1. -Richtingbepalendedraaddetektie-inrichting,daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat uit een detektor (2) die minstens van twee draadsensors (3-4/10-13) is voorzien waarlangs een draad (7) kan geleid worden en een met de draadsensors gekoppelde verwerkingseenheid (5) die een signaal (6) aflevert in funktie van de richting van de langs de detektor (2) bewegende draad (7).

2. - Ricbtingbepalende drsaddetektie-inrichting volgens conclusie l, daardoor gekenmerkt dat in de direkte nabijheid van de detektor (2) een draadoog (14) is voorzien.

3. - Ricbtingbepalende draaddetektie inrichting volgens conclusies 1 of 2, daardoor gekenmerkt, dat de verschillende dreadsensors (3-4/10-13) van de detektor (2) uitgevoerd zijn volgens elkaar opvolgende segmenten.

4.-Richtingbepalende draaddetektie-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat tussen de draadsensors (3-4/10-13) van de detektor (2) supplementaire geleidingstukken (9) zijn voorzien. <Desc/Clms Page number 10> 5.- Richtingbepalende draaddetektie-inrichting volgens één der voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de draadsensors (3-4/10-13) bestaan uit piezo-elektrische elementen.

6. - Richtingbepalende draaddetektie-inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de met de draadsensors (3-4 ; 10-13) gekoppelde verwerkingseenheid (5) een signaal (6) aflevert in funktie van de door de draad (7) aangeraakte sensors (3-4 ; 10-13).

7. -Richtingbepalendedraaddetektie-inrichtingvolgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de met draadsensors (3-4 ; 10-13) gekoppelde verwerkingseenheid (5) een signaal (6) aflevert in funktie van het verschiltuaaen de signalen komende van de respektievelijke draadsensors (3-4 ; 10-13).

8.-Bobijnstand die van een richtingbepalende draaddetektieinrichting volgens een der conclusies 1 t. e. m. 7 is voorzien, daardoor gekenmerkt dat zij bestaat uit meerdere bobijnen (15A-15D) die respektievelijk in een draadtoevoer (lA-lD) kunnen voorzien, en een op enige afstand van deze bobijnen (15A-15D) opgestelde richtingbepalende draaddetektieinrichting.

9.-Bobijnstand volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat" de bobijnen (15A-15B) op een draaiend mechanisme (18) staan <Desc/Clms Page number 11> opgesteld, terwijl de detektor (2) gevormd wordt door twee tegenover elkaar opgestelde draadsensors (3-4), waarbij de snelheid van het draaiend mechanisme (18.) gestuurd wordt in funktie van het signaal (6) van de verwerkingseenheid (5).

10. - Bobijnstand vòlgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat een draadsensor (4) bij het detekteren van een draad (7) het draaiend mechanisme (18) tot stilstand brengt, terwijl de tweede draadsensor (3) bij het kontakteren met een draad (7) kan voorzien in het tetugstarten van het draaiend mechanisme (ils).

11.- Richtingbepalende draaddetektie-inrichting en bobijnstand die van zulke inrichting is voorzien, hoofdzakelijk zoals voorafgaand beschreven en weergegeven in de bijgaande tekeningen.