NL9500193A - Display. - Google Patents

Description

Display

De uitvinding betreft een inrichting voor het presenteren en/of gereedhouden van waren (display), omvattende tenminste twee staanders met zich dwars daartussen uitstrekkende dwarselementen zoals houders, planken en dergelijke welke door middel van koppelorganen gekoppeld zijn met de staanders die elk aan de naar een dwarselement gekeerde zijde zijn voorzien van twee evenwijdig op afstand van elkaar lopende reeksen uitsparingen, en elk dwarselement aan de naar een staander gekeerde zijde is voorzien van in de uitsparingen haakbare dragers.

Een dergelijke display is bekend. De dragers moeten daarbij in de uitsparingen worden gestoken, waarna het betreffende dwarselement op de dragers kan worden gelegd. Indien de opstelling moet worden aangepast, bijvoorbeeld voor produkten met andere afmetingen, moet men de dragers verwijderen en op de gewenste plaats weer aanbrengen.

Het aanpassen van een complete inrichting met meerdere dwarselementen en staanders is daardoor arbeidsintensief. Bovendien is het niet mogelijk om de dwarselementen onder een hellingshoek, dat wil zeggen schuin naar beneden en naar het winkelend publiek toegekeerd, op te stellen.

Doel vein de uitvinding is daarom een inrichting van het hiervoor genoemde soort te verschaffen die deze nadelen niet heeft. Dat doel wordt bereikt doordat elke staander* tenminste een reeks onderling verbonden uitsparingen heeft, zodanig dat de betreffende drager verschuifbaar is tussen de onderling verbonden uitsparingen.

Bij het aanpassen van de plaats en/of stand van een dwarselement behoeven de betreffende dragers niet verwijderd te worden. Men kan deze met het dwarselement verschuiven naar de gewenste plaats, en aldaar blokkeren tegen verdere bewegingen.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de uitsparingen van elke reeks onderling verbonden door een in wezen verticale sleuf, waarbij in elke reeks de uitsparingen zich dwars uitstrekken met betrekking tot de sleuf.

Indien de uitsparingen vanaf hun aansluiting op de sleuf schuin naar beneden lopen, kunnen de dwarselementen gemakkelijk worden geblokkeerd door de dragers in het onderste gedeelte te brengen van hun sleuf. Onder invloed van de hun eigen gewicht en/of het gewicht van de ondersteunde waren worden de dragers stevig aangedrukt in het sleufeinde.

De mogelijkheid tot het instellen van de dwarselementen in verschillende standen is nog groter indien aan weerszijden van elke sleuf twee reeksen uitsparingen zijn voorzien.

De dwarselementen kunnen op eenvoudige wijze worden samengesteld met de staanders indien elke sleuf aan tenminste een eind van het dwarselement uitmondt, en de drager in de sleuf brengbaar is ter plaatse van die uitmonding.

Bij voorkeur zijn sleuf en uitsparing ondersneden, én heeft elke drager een verdikte kop die opneembaar is in de ondersneden holte van sleuf en uitsparing.

In verband met de stabiliteit kan elke staander zijn voorzien van twee evenwijdige sleuven met elk tenminste een reeks uitsparingen, en kan elk dwarselement vier dragers hebben die elk samenwerken met een eigen sleuf en bijbehorende reeks uitsparingen.

Aangezien de afstand tussen de dragers aan een zijde van een dwarselement moet kunnen variëren, afhankelijk van de schuinstelling van dat dwarselement, zijn twee aan tegenover liggende zijden van elk dwarselement zich bevindende dragers verschuifbaar langs die betreffende zijden uitgevoerd.

In een praktische uitvoeringsvorm zijn telkens twee dragers opgenomen op een as waarvan de einden uitsteken met betrekking tot twee tegenoverliggende zijden van het dwarselement, op welke einden telkens een schijf is aangebracht die past in de ondersneden holten van sleuven en uitsparingen.

Vervolgens zal aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld de uitvinding nader worden toegelicht.

Figuur 1 toont een bovenaanzicht in perspectief van de inrichting volgens de uitvinding, in uiteengenomen toestand.

Figuur 2 toont de inrichting volgens figuur 1, in samengestelde toestand.

De inrichting volgens de uitvinding zoals weergegeven in figuur 1 en 2 omvat staanders 1, 2 alsmede dwarselementen 3· In de praktijk zullen meerdere staanders 1, 2 op elkaar worden gestapeld, ter vorming van een stellage van bijvoorbeeld 2 meter hoogte. Tussen de uit staanders 1, 2 bestaande kolommen kunnen dan meerdere dwarselementen boven elkaar worden opgenomen.

Elke staander 1, 2 omvat een wand rondom voorzien van een bovenflens 5. zij flenzen 6, 7» en onderflens 8. De wanden 4 zijn voorzien van twee sleuven 9t waarbij elke sleuf aan weerszijden voorzien is van schuin naar beneden verlopende uitsparingen 10, 11. Aan de bovenflens 5 monden de sleuven 9 door middel van uitmonding 12.

Elke dwarselement is voorzien van een in zijn geheel met 13 aangeduid frame, omvattende langsliggers 14, zijliggers 15 en een kruisverband 16.

Tussen de zijliggers 15 strekt zich een staaf 17 uit, die geleid is door openingen 17' in de zijliggers 15 en aan zijn buiten zijliggers 15 stekende einden is voorzien van twee koppen 19·

Tussen de zijliggers 15 strekt zich nog een tweede staaf 18 uit, die is geleid in sleuven 20 in het kruisverband 16, en sleuven 21 in de zijliggers 15· Ook deze staaf 18 is aan zijn buiten zijliggers 15 uitstekende einden voorzien van koppen 19·

Bij het samenstellen van de inrichting volgens de uitvinding worden de koppen 19 van een dwarselement 3 gestoken in de uitmondingen 12 van twee tegenover elkaar liggende staanders 1. Daarbij komen de staven 17, 18 in de sleuven 9 terecht, zoals is weergegeven in figuur 2. Door het op en neerbewegen van staaf 17 en/of staaf 19 kan de gewenste positie van het dwarselement 3 ten opzichte van beide staanders gemakkelijk worden ingesteld, zowel wat betreft de hoogte als wat betreft de hellingshoek.

In het voorbeeld van figuur 2, is het dwarselementen 3 een weinig schuin naar voren hellend geplaatst. De koppen van staaf 18 zijn opgenomen in de, van de bovenzijde van staanders 1, 2 gerekend, tweede uitsparingen 10. De koppen van staaf 17 zijn gestoken in de derde uitsparingen 10 van bovenaf.

Onder invloed van het eigen gewicht van het dwarselement 3. en ook van de later daarop te plaatsen waren, worden de staven 17, 18 stevig aangedrukt in de einden van de sleuven 10, waardoor een stabiele opstelling is verzekerd.

Indien het gewenst is om de opstelling te veranderen, kunnen de staven 17, 18 via de sleuven 10 gemakkelijk verschoven worden naar de sleuven 9; de staven 17, 18 zijn daartoe aan de onderzijde van het dwarselement 3 bereikbaar. Vervolgens kunnen de staven 17, 18 op de gewenste wijze omhoog danwel omlaag bewogen worden, en eventueel ook verplaatst worden in de sleuven 11. Dat laatste is aan te raden wanneer men het dwarselement 3 achterover hellend wenst aan te brengen.

In beide figuren is het dwarselement 3 slechts weergegeven in de vorm van een frame. In de praktijk is het frame aan de bovenzijde bedekt door een bodem, danwel een complete houder, in verband met de duidelijkheid is dat element echter weggelaten.

Claims (10)

1. Inrichting voor het presenteren en/of gereedhouden van waren, omvattende tenminste twee staanders (1, 2) met zich dwars daartussen uitstrekkende dwarselementen (3) zoals houders, planken en dergelijke welke door middel vein koppelorgeinen gekoppeld zijn met de staanders (1, 2) die elk aan de naar een dwarselement (3) gekeerde zijde zijn voorzien van twee evenwijdig op afstand van elkaar lopende reeksen uitsparingen (10, 11), en elk dwarselement (3) aan de naar een staander (1, 2) gekeerde zijde is voorzien van in de uitsparingen haakbare dragers met het kenmerk dat elke staander (1, 2) tenminste een reeks onderling verbonden uitsparingen (9, 10, 11) heeft, zodanig dat de betreffende drager (17, 18) verschuifbaar is tussen de onderling verbonden uitsparingen (9, 10, 11).

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de uitsparingen (10, 11) van elke reeks onderling zijn verbonden door een in wezen verticale sleuf (9).

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij in elke reeks de uitsparingen (10, 11) zich dwars uitstrekken met betrekking tot de sleuf (9).

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3. waarbij de uitsparingen (10, 11) vanaf hun aansluiting op de sleuf (9) schuin naar beneden lopen.

5. Inrichting volgens conclusie 2, 3 of waarbij aan weerszijden van elke sleuf (9) twee reeksen uitsparingen (10, 11) zijn voorzien.

6. Inrichting volgens conclusie 2, 3, 4 of 5. waarbij elke sleuf (9) aan tenminste een eind van het dwarselement uitmondt (12), en de drager (17, 18) in de sleuf (9) brengbaar is ter plaatse van die uitmonding (12).

7· Inrichting volgens een der conclusies 2-6, waarbij elke sleuf (9) en uitsparing (10, 11) ondersneden zijn, en elke drager (17. 18) een verdikte kop (19) heeft die opneembaar is in de ondersneden holte van sleuf (19) en uitsparing (10, 11).

8. Inrichting volgens een der conclusies 2-7, waarbij elke staander (1, 2) is voorzien van twee evenwijdige sleuven (19) met elk tenminste een reeks uitsparingen (10, 11), en elk dwarselement (3) vier dragers (17, 18) heeft die elk samenwerken met een eigen sleuf (9) en bijbehorende reeks uitsparingen (10, 11).

9· Inrichting volgens conclusie 8, waarbij twee aan tegenover liggende zijden (15) van elk dwarselement (3) zich bevindende dragers (17, 18) verschuifbaar zijn langs die betreffende zijden (15)·

10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9. waarbij telkens twee dragers zijn opgenomen op een as (17, 18) waarvan de einden uitsteken met betrekking tot twee tegenoverliggende zijden (15) van het dwarselement (3), op welke einden telkens een schijf (19) is aangebracht die past in de ondersneden holten van sleuven (9) en uitsparingen (10, 11).