NL9500062A - Inrichting voor het draaibaar bevestigen van een werktuig aan een drager. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET DRAAIBAAR BEVESTIGEN VAN EEN WERKTUIG AAN EEN DRAGER

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het draaibaar bevestigen van een werktuig aan een drager, omvattende: een aan de drager of het werktuig bevestigde spil; een aan het werktuig of de drager bevestigde, de spil tenminste gedeeltelijk omgevende bus; tenminste een tussen de spil en de bus aangebracht lager, waarbij tenminste een van de lagers is ingericht voor het opnemen van axiale krachten.

Een dergelijke inrichting is algemeen bekend.

Dergelijke inrichtingen vinden bijvoorbeeld toepassing bij het draaibaar bevestigen van werktuigen als bijvoorbeeld graafbakken of grijpers aan bijvoorbeeld de arm van een machine, bijvoorbeeld een graafmachine. Een dergelijke inrichting moet zijn ingericht voor het opnemen van de bijzonder grote krachten die op kunnen treden tussen het werktuig en de drager, in vele gevallen de arm. Deze krachten worden niet alleen gevormd door het gewicht van het werktuig, doch tevens door de krachten die door het werktuig worden veroorzaakt, bijvoorbeeld wanneer het werktuig voorwerpen aangrijpt en optilt, of anderszins wordt belast.

De uitvinding is echter niet beperkt tot de hierboven genoemde voorbeelden; zij is evenzeer toepasbaar bij andere werktuigen.

Bij dergelijke, tot de stand van de techniek behorende inrichtingen is, aansluitend op het voor opnemen van axiale krachten geschikte lager, een inwendige bus aangebracht die aan zijn onderzijde wordt afgesloten door een plaat. Deze plaat is door middel van een bout vastgezet in de spil. Bij deze constructie wordt de gehele, in de axiale richting van de inrichting door het werktuig uitgeoefende kracht door middel van de bout overgedragen. Deze bout vormt aldus een zeer zwaar belast element. Bij eventuele breuk van de bout komt het werktuig los van de drager, waarbij bijzonder gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.

Volgens een andere bekende inrichting is de plaat door middel van een aantal bouten bevestigd in de spil. Hierdoor wordt het krachtenverloop over een groter aantal elementen verdeeld, waardoor de kans op breuk en de daarmee samenhangende gevaren worden verminderd. Toch heeft deze stand van de techniek tot nadeel dat de veiligheidscontrole bij een dergelijke constructie slechts in zeer beperkte mate mogelijk is; regelmatig zouden de bouten moeten worden uitgewisseld om veilig te werken. Het is uiteraard zeer twijfelachtig of dit in een realistische situatie zou plaatsvinden.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een dergelijke inrichting die inherent veilig is.

Dit doel wordt bereikt door een wegneembare, in contact met het voor het opnemen van axiale krachten geschikte lager aangebrachte, tenminste gedeeltelijk in de spil ingelaten ring die is ingericht voor het van het laag naar de spil geleiden van axiale krachten.

Als gevolg van deze maatregelen is het niet meer mogelijk dat het de krachten opnemende element breekt, omdat het volledig is opgesloten.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is de ring in ten minste twee segmenten, en bij voorkeur in vier gelijke segmenten verdeeld.

Door het aanbrengen van een opsluitring rondom de ring wordt de veiligheid verder vergroot, hetgeen in het bijzonder het geval is, wanneer de spleet tussen de buitenzijde van de opsluitring en de binnenzijde van de bus kleiner is dan de diepte, waarmee de ring in de spil is ingelaten.

Een dergelijke inrichting is bovendien bij voorkeur voorzien van middelen voor het geleiden van hydraulische energie van de drager naar het werktuig.

Volgens een andere voorkeursuitvoeringsvorm wordt deze energie gebruikt voor het aandrijven van een hydraulisch aandrijforgaan voor het in rotatie aandrijven van het werktuig ten opzichte van de drager. De uitvinding is echter ook toepasbaar zonder de hydromotor; zonder motor is het werktuig vrij roteerbaar ten opzichte van de arm.

Vervolgens zal de onderhavige uitvinding worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen, waarin voorstellen: figuur 1: een perspectivisch aanzicht van een combinatie van een machine en een werktuig, die met een inrichting volgens de uitvinding zijn gekoppeld; figuur 2: een schematisch doorsnedeaanzicht van de inrichting volgens de uitvinding; en figuur 3: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch detailaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding.

In figuur 1 is een zichzelf voortbewegende machine 1 getoond die voorzien is van een arm 2, waaraan een werktuig 3 bevestigd is in de vorm van een grijper. De arm 2 is draaibaar aangebracht ten opzichte van de machine 1, terwijl de arm zelf van een knikpunt 4 voorzien is. Aan zijn einde is de arm 2 voorzien van een flens 5 die knik-baar is ten opzichte van het laatste lid 6 van de arm 2, waartoe deze aandrijfbaar is door middel van een hydraulische cilinder 6.

Aan de onderzijde van de flens 5 is de inrichting volgens de uitvinding aangebracht die met het cijfer 8 wordt aangeduid. Aan de onderzijde van deze inrichting is het frame 9 van de grijper 3 bevestigd, waarbij het frame 9 in de axiale zin draaibaar is ten opzichte van de flens 5. Aan het frame 9 zijn verder de bekken 10,11 van de grijper 3 bevestigd die door middel van een hydraulische cilinder 12 beweegbaar zijn.

In figuur 2 is de constructie van de inrichting volgens de uitvinding 6 meer in detail weergegeven.

De inrichting volgens de uitvinding wordt gevormd door een spil 13 die één geheel vormt met een flens 14, welke flens 14 door middel van bouten 15 met de flens 5 van de an 2 is verbonden. Rondom de spil 13 is een bus 16 aangebracht die verbonden is met een ring 17 die door middel van bouten 18 met het frame 9 van het werktuig verbonden is.

Tussen de bus en de spil is een eerste konisch lager 19 aangebracht dat zodanig geplaatst is, dat het de krachten opvangt, die door het werktuig in bovenwaartse richting op de arm worden uitgeoefend, overdraagt, terwijl een tweede konisch lager 20 is geplaatst dat ingericht is voor het opvangen van de tegengesteld gerichte krachten.

De buitenring van het konische lager 19 is ingelaten in de bus 16, terwijl de binnenring van het konische lager 19 aan zijn bovenzijde rust tegen een borst van de plaat 14. De buitenring van het andersom geplaatste konische lager 20 rust aan zijn bovenzijde tegen een aan de binnenzijde van de bus 16 aangebrachte borst, terwijl de binnenring van genoemd lager rust tegen een tussenring 24. Onder de tussenring 24 is in de wand van de spil 13 een uitsparing 25 aangebracht, waarin een ring 26 is bevestigd. De ring 26 wordt omgeven door middel van een opsluitring 27. De opsluitring 27 is ter fixatie aan zijn onderzijde van een zich naar binnen uitstrekkende rand 28 voorzien, die tegen de spil 13 aanrust. Ter fixatie van de opsluitring 27 is een seegerring 29 aangebracht.

Voor het aandrijven van hydraulische apparatuur die in het werktuig is opgenomen, bijvoorbeeld de hydraulische cilinder 12, zijn hydraulische doorvoeren in de inrichting aangebracht. Deze worden in essentie gevormd in in de spil aangebrachte kanalen 30,31 die verbonden zijn met zich op verschillende hoogten in de cilindermantelwand van de spil aangebrachte groeven 32, respectievelijk 33, en die in verbinding staan met in de bus aangebrachte overeenkomstige hydraulische kanalen 34, respectievelijk 35. Dit behoort overigens tot de stand van de techniek.

Voor het in rotatie aandrijven van het werktuig is de bus 16 aan zijn onderzijde afgesloten door een plaat 36, waarop een hydromotor 37 is bevestigd. De hydromotor is van een uitgaande as voorzien waarop een tandwiel 38 is bevestigd dat aangrijpt in een inwendige vertanding 39 die aangebracht is in de binnenzijde van een holte in de spil 13. Door middel van een centraal hydraulisch kanaal 39 wordt hydraulische energie toegevoerd aan de hydromotor.

Het is echter mogelijk de hydromotor achterwege te laten; het werktuig is dan vrij roteerbaar.

Deze constructie is verder in detail weergegeven in figuur 3.

Uit figuur 2 blijkt verder hoe de ring 26, waarin de essentie van de uitvinding is gelegen, uit vier segmenten 26a,26b,26c en 26d bestaat. Na het aanbrengen van deze ring in de uitsparing 25 van de spil 13 wordt de opsluit-ring 27 rondom de ring 26 aangebracht, zodat de ring 26 is opgesloten in de uitsparing 25. De vervolgens door het lager 20 uitgeoefende, naar beneden toe gerichte axiale krachten worden dan via de tussenring 24 doorgeleid naar de ring 25 die deze overdraagt naar de uitsparing. Bij eventuele breuk van de ring zal dit niet tot het losraken van het werktuig van de arm leiden; in plaats daarvan zal hoogstwaarschijnlijk het draaien van het werktuig onmogelijk worden gemaakt, zodat de gebruiker op de breuk wordt geattendeerd. De veiligheid wordt verder nog vergroot door de maatregel dat de opsluitring 27 opgesloten wordt door de bus 16. In dimensies uitgedrukt, geldt dat de spleet tussen de buitenzijde van de opsluitring en de binnenzijde van de bus kleiner is dan de diepte waarmee de ring in de spil is ingelaten.

Het zal duidelijk zijn dat verdere modificaties op genoemde inrichting kunnen worden aangebracht, zonder van de uitvinding af te wijken.

Claims (10)

1. Inrichting voor het draaibaar bevestigen van een werktuig aan een drager, onvattende: - een aan de drager of het werktuig bevestigde spil; - een aan het werktuig of de drager bevestigde, de spil tenminste gedeeltelijk omgevende bus; - tenminste een tussen de spil en de bus aangebracht lager, waarbij tenminste een van de lagers is ingericht voor het opnemen van axiale krachten, gekenmerkt door een wegneembare, in contact met het voor het opnemen van axiale krachten geschikte lager aangebrachte, tenminste gedeeltelijk in de spil ingelaten ring die is ingericht voor het van het lager naar de spil geleiden van axiale krachten.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ring in ten minste twee segmenten is verdeeld.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de ring in vier gelijke segmenten is verdeeld.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat rondom de ring een opsluitring is aangebracht .

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de opsluitring van een zich naar binnen uitstrekkende rand is voorzien.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de spleet tussen de buitenzijde van de opsluitring en de binnenzijde van de bus kleiner is dan de diepte, waarmee de ring in de spil is ingelaten.

7. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting van middelen is voorzien voor het geleiden van hydraulische energie van de drager naar het werktuig.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de bus aan zijn onderzijde door een plaat is afgesloten, en dat tegen de plaat een hydraulisch aandrijforgaan is aangebracht voor het in rotatie aandrijven van het werktuig ten opzichte van de drager.

9. Inrichting volgens conclusie 8, set het kenmerk, dat het aandrijforgaan door een hydromotor wordt gevormd, waarvan het huis met de plaat verbonden is en de as met de spil verbonden is.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de as van een tandwiel is voorzien dat aangrijpt op een inwendige vertanding die is aangebracht op een in de spil aangebrachte holte.