NL9400677A - Werkwijze en inrichting voor het reinigen van medische, paramedische en tandheelkundige gereedschappen en -leidingen. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het reinigen van medische, paramedische en tandheelkundige gereedschappen en -leidingen.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting waarmee holle ruimten in medische, paramedische en tandheelkundige gereedschappen, zoals hand- en hoekstukken en meer-functiespuiten maar ook zogenaamde behandelunits (behandelunit = het samenstel van voorzieningen met als doel het tandheelkundig gereedschap zoals hoekstukken en micromotor en meerfunctiespuit aan te drijven en te regelen al of niet gecombineerd met een patiëntenstoel) en leidingen, zoals water- en aandrijf-slangen, gereinigd kunnen worden.

Een van de belangrijkste soorten gereedschappen die gebruikt worden door tandartsen zijn de hoekstukken. Deze hoekstukken kunnen tegenwoordig op electrisch/mecha-nische of op pneumatisch/mechanische wijze aangedreven worden. De electrisch/mechanisch en pneumatisch/mechanisch aangedreven hoekstukken worden aangedreven door een micromotor, die zich vóór het handgreepgedeelte van het hoekstuk bevindt. De micromotor kan worden aangedreven door middel van electriciteit of perslucht. Bij deze opstelling strekt zich een aandrijfas door de holle ruimten van het handvat van het hoekstuk uit, die een nabij het booreind gelegen rondsel aandrijft. Bij de pneumatisch aangedreven hoekstukken zijn toe- en afvoerleidingen voor aandrijf- lucht ondergebracht in het handgreepgedeelte van het hoekstuk, zodanig dat zij de aandrijflucht langs een in de kop van het hoekstuk geplaatste turbine voor de boor voeren. Alle hoekstukken kunnen voorzien zijn van zich door het handgreepgedeelte en de kop van het hoekstuk uitstrekkende leidingen voor sproeiwater en sproeilucht.

Het is gebleken dat de hoekstukken tijdens het gebruik in de tandartspraktijk verontreinigd raken met anorganisch en organisch materiaal afkomstig uit de mond van de patiënt, zoals speeksel, bloed, microörganismen, slijmvliesresten, losgeboord tand- en vulmateriaal, maar ook door etensresten. Dit blijkt vooral voor te komen bij de pneumatisch/mechanisch aangedreven hoekstukken. Steeds wanneer het hoekstuk uitgezet wordt, hetgeen om veiligheidsredenen steeds plaatsvindt wanneer de kop van het hoekstuk zich nog in de mond van de patiënt bevindt, wordt de druk in de kop van het hoekstuk lager dan de atmosferische druk, zodat uit directe omgeving van de kop van het hoekstuk lucht en deeltjes worden aangezogen tot in het hoekstuk. Dit wordt nog versterkt wanneer de unit voorzien is van een systeem voor actieve terugzuiging van het sproeiwater. Deze deeltjes worden deels afgevoerd via de perslucht-retourleiding naar de unit of blijven achter in de water- en luchtleiding, in het hoekstuk, en komen anderzijds in aanraking met het in de kop van het hoekstuk aanwezige smeermiddel. Eventuele afsluiters voorkomen afvoer van de deeltjes in leidingen niet op betrouwbare wijze, omdat zij wegens vervuiling niet altijd vlekkeloos zullen kunnen functioneren.

Bij het weer starten van het gereedschap zullen de verontreinigingen die in de leidingen en de kop terecht zijn gekomen naar de mond van een volgende patiënt gevoerd worden. Op deze wijze vindt uitwisseling van microörganismen plaats (kruisbesmetting). Deze verontreinigingen vormen een gevaar voor de gezondheid van volgende patiënten.

Om dit gevaar afdoende te verminderen is het gewenst om de hoekstukken te steriliseren in een autoclaaf (autoclaveren). Hierbij worden de hoekstukken in een afgesloten kast onderworpen aan een milieu met stoom van ongeveer 134°C. Bij conventionele autoclaven, waar stoom in de ruimte van de kast wordt ingebracht, ontstaan in moeilijk toegankelijke ruimten van de hoekstukken luchtinsluitingen, alwaar de stoom niet door kan dringen en het sterilisatieproces dus niet effectief kan zijn. Men heeft gepoogd hier verbetering in te brengen door toepassing van vacuum-autoclaven. Bij vacuum-autoclaven is de sterilisatie echter evenmin gewaarborgd, daar de aanwezigheid van smeermiddel in het hoekstuk, dat een beschermend effect heeft op de daarin aanwezige microörganismen, en remmend werkt op de penetratie van de in de afgesloten ruimte ingebrachte stoom waardoor de vernietigingstemperatuur aanmerkelijk hoger is.

Een reinigingsmethode is die welke beschreven is in Europees octrooi 300.945, waarbij gebruik wordt gemaakt van een afsluitbaar kastje, waarin aansluitpunten voor tandartsgereedschappen aanwezig zijn. Per aansluitpunt is een verbinding aanwezig met drie leidingen, namelijk één voor water, eventueel in de vorm van nevel, één voor desinfectiemiddel, ook eventueel in de vorm van mist, en één voor smeerolie. Tussen het wassen en het desinfecteren en tussen het desinfecteren en het smeren kan een, eventueel pulserende, luchtstroom toegevoerd worden. Hierbij gebuikte chemische desinfectiemiddelen zijn echter niet in alle landen toegestaan. Hun effectiviteit kan afnemen, bijvoorbeeld wegens oxidatie, waardoor het procesresultaat niet constant is. Uit veiligheids- en milieu-overwegingen zijn er eveneens bezwaren aan te voeren tegen het gebruik van chemische desinfectiemiddelen.

Een (deels) preventieve oplossing wordt beoogd met een opstelling, waarin in de toe- en afvoerleidingen van het hoekstuk een voorziening geschakeld is, met behulp waarvan ervoor gezorgd wordt dat ook tijdens het uitschakelen van het hoekstuk een positief drukverschil in de kop van het hoekstuk aanwezig is. Hierbij is het nog nodig om het hoekstuk voor verder gebruik te steriliseren.

Een ander probleem dat optreedt bij de uitrusting die tandartsen ter beschikking staat is dat van de vorming van biofilm in lucht- en watertransporterende leidingen, in het bijzonder leidingen die leiden naar een watersproeier of naar een meer-functie spuit. Deze leidingen hebben een kleine doorsnede en het waterverbruik is gering (1 a 2 liter per dag) en de perioden van stilstand zijn langdurig, waardoor biofilmvorming optreedt. Ook deze biofilmvorming vormt door de daarin aanwezige microörga-nismen een bedreiging voor de gezondheid van de patiënt, in wiens mond via een leiding, op de binnenwand waarvan biofilm gevormd is, water ingesproeid wordt. Dit probleem treedt niet alleen op bij de toevoer slangen voor het water, doch ook in de waterleidinggedeelten die aanwezig zijn in de hoekstukken en in de unit.

Onderzoek heeft aangetoond dat sproeiwater ziekteverwekkers zoals Pseudomonas cepacia, Klebsiella, Stap-hylocuccus Saprophyticus, Pasteurella hemolytica en Legionella kan bevatten, welke ziekten en zelfs storingen in het immunologische systeem veroorzaken. Hierbij valt te denken aan aandoeningen van de luchtwegen, leverinfecties en tubersulose.

Aan de bestrijding van biofilmvorming wordt in het algemeen tegenwoordig veel aandacht besteed. Een oplossing wordt beschreven in het Amerikaanse octrooi-schrift 4.032.292, waarin voorgesteld wordt om biofilmvorming te voorkomen door omkering van de stroming, waarbij vooral wordt gedacht aan toepassing bij badinrichtingen. In het Amerikaanse octrooischrift 5.184.571 wordt gesuggereerd om biofilmafzettingen te verwijderen door het door een leiding sturen van een hogedrukstroming. In het Amerikaanse octrooischrift 5.204.004 wordt de toevoer van biofilmbesmettingen naar een gereedschap voorkomen middels een filter. Verder zijn mechanische oplossingen bekend, zoals het door middel van een inzetstuk in de leiding vergroten van de turbulentie om biofilmvorming te voorkomen. Deze oplossingen hebben gemeen dat het effect beperkt is tot de lengte van het inzetstuk, terwijl extra materiaal benodigd is.

Een reinigingsmethode voor slangen is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 86.03085, waarin een inrichting beschreven wordt waarmee een gereedschap zoals een endoscoop gereinigd kan worden. Deze inrichting is voorzien van een spiraalvormige buis, die aan het boveneind uitmondt in een bak, die toegankelijk is via een deksel. De endoscoop kan met de kop in de bak gelegd worden en zich met de slang door de buis uitstrekken. De bak is voorzien van een aantal mondstukken, waarop slangen aangesloten kunnen worden die naar de kop van de endoscoop lopen, zodat de inwendige kanalen van de endoscoop gereinigd kunnen worden. Dit kan geschieden met behulp van een wasvloeistof, maar ook met een desinfecteermiddel, alcohol of water. Na iedere reinigingsbeurt dienen ook de buis en dergelijke gereinigd te worden.

Een ander voorstel is om de waterslangen van een zogenaamde unit aan te sluiten op een warmwaterboiler, en dan een paar maal per dag gedurende minimaal 2 minuten de koelslangen met water van minimaal 60° te doorspoelen. Volgens weer een andere benadering worden de leidingen doorspoeld met een chemisch middel, zoals bleekwater.

De uitvinding heeft nu tot doel om een werkwijze en een inrichting te verschaffen, waarmee het schoonhouden van medische, paramedische en tandheelkundige gereedschappen zoals hoekstukken, toevoerslangen en units vergemakkelijkt en eenvoudiger wordt, doch tevens op een veiliger en betrouwbaarder manier.

In een algemene benadering wordt volgens de uitvinding een hoekstuk of een slang of in het algemeen een leiding onderworpen aan een natte hitte-desinfectie-stap, waarin de holle ruimte van het betreffende onderdeel doorspoeld worden met stoom. Stoom op een dergelijke wijze toegediend heeft een zeer constant desinfecterend vermogen en weet tot in alle gedeelten van de ruimte ruimten door te dringen.

Teneinde het stoomdoorstroomeffect te vergroten, wordt in een voorkeursuitvoering van de werkwijze volgens de uitvinding het gereedschap voorafgaande aan de stoom-stap onderworpen aan doorspoeling met een detergensoplos-sing. Door de detergensoplossing wordt allereerst coagula-tie voorkomen, worden de eiwitten gedenatureerd, wordt de smeerolie geëmulgeerd en wordt daarvan de oppervlaktetoe-passing verlaagd. Tevens heeft doorspoeling met detergens een reducerend effect op de sporen. Het geringe aantal dat mogelijkerwijs toch nog achterblijft is met een langere doorstoomtijd verder te reduceren mogelijk zelfs tot nihil. Het geringe aantal dat mogelijkerwijs nog achterblijft vormt echter geen enkel risico bij een niet inva-sieve tandheelkundige behandeling, omdat in de mondholte van een mens reeds vele miljoenen microörganismen voorkomen. In sommige typen hoekstukken, welke zeer nauw sluitende passingen bevatten wordt een beter reinigingsresul-taat verkregen wanneer de buitenzijde van het instrument ter plaatse van de passing van buiten af verwarmd wordt door middel van een instelbare stoomsproeier.

Het heeft voorts de voorkeur om na het doorspoelen met de detergensoplossing de holle ruimte in het gereedschap te spoelen met water om detergensresten af te voeren.

Uit proeven is gebleken dat het doorstomen van de holle ruimten, in het bijzonder na behandeling met de detergensoplossing, een desinfectie door natte hitte bewerkstelligt en kruisinfectie daarmee uitgesloten is, zonder dat het nodig is om te autoclaveren of andere, chemische desinfecterende middelen toe te passen. Aldus wordt de reiniging uitgevoerd met relatief vriendelijke middelen, die bovendien geen bijzondere eisen en oplettendheid aan de gebruiker stellen.

Bij voorkeur wordt de detergensoplossing verwarmd. De temperatuur van de detergensoplossing wordt daarbij bij voorkeur tijdens het doorstromen geleidelijk verhoogd van kamertemperatuur tot minimaal ongeveer 60°C, en dan enige tijd op die temperatuur gehouden. Bij proefnemingen is gebleken dat gunstige resultaten bij pneumatisch aangedreven hoekstukken verkregen worden wanneer de opwarmfase 3 minuten duurt en de 60°C-fase ongeveer 2 minuten. Daarbij bedroeg de stoomdoorstroomperiode ongeveer 5 minuten.

Nog betere resultaten worden verkregen wanneer de stroom detergensoplossing op pulserende wijze door de holle ruimten gevoerd wordt.

Het gehele reinigings-/desinfectieproces kan versneld worden door condensaat en restwarmte af te voeren middels het doorstromen met perslucht welke vrij is van microörganismen. Door de lucht wordt voorts het inwendige van het hoekstuk eerder gekoeld dan de uitwendige delen waardoor schadelijke temperatuurspanningen voorkomen worden.

Voor het uitvoeren van de werkwijze wordt volgens de uitvinding een eenvoudige inrichting verschaft, die bij voorkeur voorzien is van meerdere aansluitkoppe-lingen, zodat meerdere hoekstukken en/of slangen daarop bevestigd kunnen worden voor reinigingsdoeleinden.

De inrichting kan daarbij verrijdbaar zijn, zodat zij naar de zogenaamde unit verplaatst kan worden, om dan via korte, dampdicht aangesloten slangen te zorgen voor desinfectie van de unit. Hierdoor kan de stoom zijn effectiviteit behouden, terwijl slechts weinig bijzondere voorzieningen nodig zijn in de unit, zoals aansluitkoppe-ling(en) naar de diverse leidingen, en een (op zich bekende) voorziening waarmee de afsluiters in de unit geopend kunnen worden, en moet er voor zorg gedragen worden dat de leidingen en aansluitingen in de unit bestand zijn tegen de optredende temperaturen en stoomdruk.

Verdere voorkeursuitvoeringen van de inrichting volgens de uitvinding zijn beschreven in de volgconclu-sies, die hier als ingelast beschouwd dienen te worden.

De uitvinding zal nu nader beschreven worden aan de hand van een in de bij gevoegde tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Getoond wordt in: figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een verrijdbare inrichting volgens de uitvinding, geschikt voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding; figuur 2 een schematische weergave van de relatie tussen de belangrijkste onderdelen van de inrichting van figuur 1; figuur 3 een dwarsdoorsnede van een pneumatisch aangedreven hoekstuk; en figuur 4 een dwarsdoorsnede van een door een mechanisch aangedreven hoekstuk.

De in figuur 1 weergegeven verrijdbare inrichting 1 omvat een gestel 2, dat ondersteund is op wielen 4 om verrijdbaar te zijn tussen een stand, waar doorgaans de reiniging van instrumenten plaatsvindt (buiten het werkgebied van de tandarts) , en een stand, tot vlakbij de unit, al dan niet aangebouwd aan de behandelingsstoel. Bovenop het gestel 2 bevindt zich een kast 3, waarin de belangrijkste onderdelen van de inrichting volgens de uitvinding ondergebracht zijn. Schematisch weergegeven zijn een reservoir 4 voor leidingwater, een stoombron 5 en een compressor 6, dan wel een aansluiting voor perslucht. De stoombron 5 kan via toevoer 11 gevuld worden met gedestilleerd of gedemineraliseerd water WD en het reservoir 4 kan met leidingwater W gevuld worden via toevoer 10, eventueel middels een zelftappende aansluiting. Op de afsluitbare toevoeren 10 en 11 kunnen geschikte slangen aangesloten worden, wanneer bijvulling nodig is. Aan de voorzijde van de kast 3 bevindt zich een bak 7, die flui-dumdicht af te sluiten is met behulp van een vergrendel-baar transparant deksel 8, welke bak (hier)aan de achterwand voorzien is van een minimaal vier aansluitkoppelingen A1# A2, A3 en A4, ...., An, waarop gebruikelijke koppelingen op gereedschappen van de tandartspraktijk geplaatst kunnen worden. Het aantal aansluitmogelijkheden is afgestemd op de hoeveelheid gereedschappen die een tandarts gewoonlijk gebruikt tijdens een behandeling. Hierbij valt te denken aan drie pneumatisch aangedreven hoekstukken en één micromotorhoekstuk. Ook kan gedacht worden aan medische, paramedische en tandheelkundige gereedschappen.

Aan de buitenzijde, vooraan van de kast 3 bevinden zich nog vier afsluitbare S·^ S2, S3, ...., Sn waarop de (losgekoppelde) slangen die van de unit naar de gereedschappen leiden aangesloten kunnen worden. Op de opvangbak 9 zijn afsluitbare aansluitkoppelingen R-^, R2, R3, ...., Rn aangebracht, zodat de via S2-Sn in de slangen gebrachte fluida in de opvangbak terecht komen, om later afgevoerd te worden. Aan de voorzijde is voorts een afsluitbare aansluitkoppeling U voorzien, waarop een (korte), naar de unit of aansluitbox lopende slang aangesloten kan worden. Deze slang wordt op de unit of aansluitbox aangesloten middels een op de unit voorziene extra, dampdichte aansluitkoppeling. Tijdens het doorstromen van de unit kunnen de gereedschapslangen aangesloten zijn op de koppelingen Rl-Rn. Verder is aan de voorzijde een bedieningspaneel 90 aanwezig, voor de activering van de diverse onderdeler

Begrepen zal worden dat de aansluitkoppelingen en de daarnaartoe voerende leidingen in de kast 3 afgestemd zijn op de aan te sluiten leidingen/gereedschappen.

Zoals in figuur 2 schematisch aangegeven is, zijn in de kast 3 ondergebracht het waterreservoir 4, dat via afsluitbare toevoeropening 10 en leiding 12 te vullen is met water uit de waterleiding, en door de werking van rollenpomp 100 water af kan geven via afvoerleiding 14. Afvoer leiding 14 vertakt zich in leidingen 15 en 16, die op selectieve wijze afgesloten kunnen worden middels pinch-kleppen 18, of andere op de buitenzijde van de slang werkende afsluiters, respectievelijk 19, die gestuurd worden met behulp van niet weergegeven bedieningsmiddelen die geactiveerd kunnen worden met geschikte middelen op bedieningspaneel 90. Het verschil tussen de leiding 15 en 16 is dat om de leiding 15 een verwarmingselement 17 geplaatst is, dat op de gewenste wijze aangestuurd kan worden. De daarvoor benodigde middelen zijn eveneens niet weergegeven, maar zullen voor de deskundige voor de hand liggen. In leiding 15 mondt een detergenstoevoerleiding 21 uit, die een detergensmiddel van het detergensreservoir 20 ontvangt. Tussen de detergensleiding 21 en de waterleiding 15 bevindt zich een instelbare doseerder 22, die eveneens geregeld wordt door niet weergegeven middelen. Aan de rechterzijde is ondergebracht in de kast 3 een stoombron 5, die via toevoeropening 11 en afsluitbare leiding 13 gevuld kan worden met gedestilleerd of gedemineraliseerd water. Van de stoombron 5 loopt een afvoerleiding voor stoom 25. Voorts bevindt zich een compressor 6 of een aansluiting voor een externe compressor in de kast 3, die aangesloten is op een persluchtleiding 23.

De waterleiding 16 en de water/detergensleiding 15 komen weer samen en eindigen vervolgens bij een meer-wegafsluiter 26, alwaar ook de persluchtleiding 23 en de stoomleiding 25 eindigen. Aan de benedenstroomse zijde van de meerwegklep 26 bevindt zich een afvoerleiding 28, die leidt naar aansluitkoppeling A2 en waarin een afsluiter 50 werkzaam kan zijn. In aansluitkoppeling A1 vertakt de leiding 28 zich in drie leidingen 29.1, 29.2 en 29.3, ...., 29.n. Deze leidingen 29.1, 29.2, 29.3, .... 29.n zijn zodanig ten opzichte van elkaar gerangschikt, dat zij na aansluiting op de aansluitkoppeling A2 van het achtereind van het handgreepgedeelte van een pneumatisch aangedreven hoekstuk 30, onder afdichting, in lijn komen te liggen met doorgangen of lumen in dat hoekstuk. Deze doorgangen zijn weergegeven in figuur 3, en zijn aangebracht in het inwendige van het hoekstuk. Te onderscheiden zijn persluchtleiding 31, retourluchtleiding 32, sproeiluchtleiding 33 en sproei- of koelwaterleiding 34. De retourluchtleiding 32 komt daarbij in lijn te liggen met doorvoer 29.4 in aansluitkoppeling Ax, welke doorvoer overgaat in leiding 27, die leidt naar een opvangbak 9, die weer aangesloten kan worden op een afvoerleiding X.

Begrepen zal worden dat de overige aansluitkop-pelingen A2, A3, An vergelijkbaar uitgevoerd zullen worden, waarbij de leidinggedeelten 28 dan steeds in voldoende mate vertakt zullen zijn om voor doorvoer naar de betreffende aansluitkoppelingen te zorgen. Koppelingen voor pneumatische/mechanische en electrisch/mechanische hoekstukken zijn enigszins anders uitgevoerd vanwege de gewenste aandrijving van de pneumatische/mechanische en electrisch/mechanisch aangedreven hoekstukken, in het bijzonder vanwege de spindel daarvan. Voor beter begrip is een doorsnede van een dergelijk hoekstuk weergegeven in figuur 4, waarbij de wand 40 een lumen 42 bepaalt, waarin de spindel 41 gelegen is. In de wand 40 zijn voorts sproeiluchtleiding 43 en sproeiwaterleiding 44 aangebracht. De aansluitkoppeling A4 zal derhalve een leiding-aansluiting op lumen 42 en op de leidingen 43 en 44 dienen te hebben, en voorts een mechanische aangedreven koppeling voor spindel 41, teneinde tijdens het reinigen en desinfecteren de spindel 41 te kunnen laten ronddraaien, ter verhoging van de effectiviteit van de reiniging/desinfec-tie.

Wanneer pneumatisch aangedreven hoekstuk 30 gereinigd moet worden, wordt dit met zijn achterzijde gekoppelde op aansluitkoppeling A-^ Aangenomen dat het reservoir 4 en de stoombron 5 alsmede detergensreservoir 20 voldoende gevuld zijn, wordt de inrichting 1 in werking gesteld. Dit kan de gebruiker doen door de gewenste knoppen te bedienen op een bedieningspaneel 90 waarmee eventueel een vooringesteld programma in gang gezet wordt. Voor de benodigde energie kan een inwendige accu of, batterij, of, via een stroomkabel, een uitwendige voedingsbron gebruikt worden.

De pomp 100 wordt in werking gesteld en zal water van het reservoir 4 door leiding 14 heenstuwen. De klep 19 zal gesloten zijn, zodat het water door leiding 15 heenvloeit en al stromende verwarmd worden door verwar- mingseenheid 17. Detergens wordt afgegeven door afgifte-orgaan 22. Als detergens dat voldoet aan de hiervoor gestelde eisen, kan bijvoorbeeld een vloeibare allesreiniger gebruikt worden en toegevoegd worden in een concentratie van bijvoorbeeld 1 op 30. De detergensoplossing stroomt vervolgens naar de meerwegklep 26, die zodanig ingesteld is dat de oplossing direct door kan stromen naar doorvoer 28. Via de leidingen 29.1-29.3 komt de detergensoplossing dan in de leidingen 31, 33 en 34 en komt, via de kop van het hoekstuk, retour via leiding 32. Een overmaat aan zeepoplossing verdwijnt tussen spleten en kieren in de kop van het hoekstuk en wordt opgevangen in de opvangbak 7, die af kan voeren naar opvangbak 9. De geretourneerde stroom detergensoplossing, waarin ook losgemaakte smeerolie en verontreinigingen opgenomen zijn, wordt via aansluiting 29.4 en leiding 27 eveneens naar opvangbak 9 gevoerd, om daaruit later verwijderd te worden of om direct afgevoerd te worden.

Tijdens het wasproces wordt de verwarmingseen-heid 17 zodanig bediend, dat de temperatuur van het water in ongeveer 3 minuten oploopt tot minimaal ongeveer 60°C. Ter verhoging van het reinigende effect kan de pomp 100 zodanig aangestuurd worden dat een pulserende, stroom detergensoplossing ontstaat. Vervolgens wordt nog 2 minuten doorgegaan met water op die temperatuur, met daarin opgelost detergens.

Na het wassen wordt klep 18 gesloten en klep 19 open gezet, zodat het door pomp 100 verpompte water door leiding 16 zal stromen, en detergensvrij water bij meerwegklep 26 aankomt en doorgegeven wordt aan het hoekstuk 30. Tijdens dit spoelen worden zeepresten en verontreinigingen afgevoerd uit het hoekstuk.

Direct na het spoelen wordt de meerwegklep 26 automatisch omgezet om een verbinding te vormen tussen de stoomtoevoerleiding 25 en de doorvoer 28. Hierdoor wordt stoom onder druk toegevoerd naar het hoekstuk, en vindt als het ware een natte desinfectie door stoominjectie plaats, zonder gebruikmaking van chemische middelen, en nochtans op een temperatuur die lager is dan de temperatuur (121°C) waarop gebruikelijk gesteriliseerd wordt. De temperatuur van de ingevoerde stoom is hierbij zodanig dat uit het gereedschap gaande stroom stoom een temperatuur zal hebben van minimaal ongeveer 100°C. Doordat de holle ruimten voorgereinigd zijn is de stoom een effectief desinfectiemiddel. Het is voordelig indien er voor gezorgd is dat de doorsnede van de retourleiding kleiner is dan de doorsnede van de aanvoerluchtleiding, aangezien dan de stoom gedwongen wordt te ontwijken bij de turbine in de kop van het hoekstuk en in alle kieren en spleten zijn desinfecterende werking kan uitoefenen. Hiermee wordt er tevens voor gezorgd dat het toerental van de turbine binnen de door de fabrikant opgegeven grenzen gehouden wordt.

Na het stomen wordt de meerwegklep 26 weer automatisch omgezet, om de persluchtleiding 23 in verbinding te stellen met de doorvoer 28. Relatief koele perslucht wordt dan uit de compressor 6 via een microfilter naar het hoekstuk 30 gedwongen, om gecondenseerde stoom te verwijderen en het hoekstuk te koelen, zodat dit weer snel gebruiksklaar is voor de tandarts.

Aldus kan een hoekstuk binnen een kwartier zodanig gereinigd worden, dat dit zonder gevaar voor de kruisinfectie gebruikt kan worden bij een volgende patient.

Bovendien is de inrichting 1 geschikt voor het reinigen met het oog op het verwijderen van biofilm en andere verontreinigingen in holle ruimten, in het bijzonder in slangen. Hiervoor wordt de slang enerzijds aangesloten op een aansluitkoppeling en anderzijds op de ingangen Ri“Rn, eventueel via een geschikte adapter, en vervolgens onderworpen aan het bovenbeschreven reinigingsproces. Eventueel kan de wasfase overgeslagen worden.

Ook andere medische en para-medische apparaten (endoscopen), in welke zich lumina bevinden die met micro- organismen gecontamineerd kunnen raken, kunnen door gebruik te maken van geschikte aansluitvoorzieningen met de inrichting 1 gereinigd en gedesinfecteerd worden.

De inrichting 3 kan eventueel uitgebreid zijn met een reservoir en toevoerleidingen voor smeerolie, die eveneens uitkomen op meerwegklep 26, en/of ontkalkingvoor-ziening. Wanneer slechts enkele van de aansluitkoppelingen in gebruik zijn, worden de niet in gebruik zijnde aansluitkoppelingen gesloten middels hun bijbehorende afsluiter 50.

De procestijd is afhankelijk van de lengte van de slangen/leidingen, en de opbouw van de unit, die per unit verschillend kan zijn.

De bedieningsorganen, die in werking gesteld kunnen worden middels bediening van het bedieningspaneel 90, kunnen voor deskundig personeel programmeerbaar zijn, bij voorkeur vooraf. Hierdoor wordt bereikt, dat het proces op automatische wijze kan plaatsvinden, zonder dat het risico bestaat dat door een verkeerde handeling van de arts of zijn assistent het reinigings/desinfectieproces op onjuiste wijze uitgevoerd wordt.

De leidingen en de meeste overige doorgangen in de inrichting 1 zijn vervaardigd van metaal of kunststof (teflon) met een geringe biofilm-vormende capaciteit. De inrichting kan voorts voorzien zijn van extra omlooplei-dingen (niet weergegeven), teneinde de leidingen en doorgangen te kunnen doorspoelen voor reiniging daarvan.

Claims (27)

1. Werkwijze voor het reinigen van holle ruimten van medische, paramedische en tandheelkundige gereedschappen, in het bijzonder hoekstukken en aansluitslangen daarvoor, waarbij een stroom stoom door de holle ruimten gedwongen wordt.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij voorafgaand aan de stroom stoom een stroom detergensoplossing door de holle ruimten gedwongen wordt.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarbij na de stroom detergensoplossing en vóór de stroom stoom een stroom spoelwater door de holle ruimten gedwongen wordt.

4. Werkwijze volgens conclusie 2 of 3, waarbij de detergensoplossing verwarmd is.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, waarbij de temperatuur van de detergensoplossing tijdens het doorstromen geleidelijk verhoogd wordt tot minimaal circa 60°C, bij voorkeur gedurende minimaal ongeveer 3 minuten.

6. Werkwijze volgens conclusie 4 of 5, waarbij tijdens althans een deel van de periode van doorstromen met detergensoplossing deze zich op minimaal circa 60°C bevindt, bij voorkeur gedurende minimaal ongeveer 2 minuten.

7. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de detergensoplossing pulserend doorgevoerd wordt.

8. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de periode waarin met stoom doorstroomd wordt, minimaal circa 5 minuten duurt.

9. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij na het doorstromen met stoom doorstroming met microörganismenvrije perslucht plaatsvindt.

10. Werkwijze volgens conclusie 9, waarbij de steriele perslucht gekoeld is.

11. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij althans een deel van het voor de doorstroming aangevoerde fluïdum (water, stoom) na doorvoer door het betreffende gereedschap in leidingen afgevoerd wordt.

12. Inrichting voor het reinigen van holle ruimten van tandartsgereedschappen, in het bijzonder hand- en hoekstukken, aansluitslangen daarvoor en de unit, omvattend middelen voor het genereren en doorvoeren van stoom, die middels eerste leidingmiddelen in fluidumverbinding staan met de van buitenaf bereikbare aansluitkoppeling; bij voorkeur tweede leidingmiddelen voor doorvoer van water, die in fluidumverbinding staan met tenminste één van buitenaf bereikbare aansluitkoppeling voor het gereedschap en dergelijke, die voorzien is van tenminste één doorvoer voor fluïdum; bij voorkeur derde leidingmiddelen voor detergens, die middels regelbare detergensafgifte-middelen in verbinding staan met de tweede leidingmiddelen; bij voorkeur regelbare middelen voor verwarming van het water in de tweede leidingmiddelen; bij voorkeur pompmiddelen voor het naar de aansluitkoppeling stuwen van het water; en regelbare afsluitmiddelen voor het selectief in fluidumverbinding brengen van de eerste en eventueel de tweede of de derde leidingmiddelen met de fluidumdoorvoer in de aansluitkoppeling.

13. Inrichting volgens conclusie 12, voorts omvattend aansluitmiddelen voor aansluiting van de tweede leidingmiddelen op een buiten de inrichting gelegen waterbron, zoals de waterleiding.

14. Inrichting volgens conclusie 12 of 13, voorts omvattend een eerste reservoir voor water, dat voorzien is van vulmiddelen.

15. Inrichting volgens conclusie 14, voorts omvattend vierde leidingmiddelen voor doorvoer van water van het waterreservoir naar de stoombron.

16. Inrichting volgens conclusie 12, 13 of 14, voorts omvattend een tweede reservoir voor voor stoomvor-ming bestemd gedemineraliseerd of gedestilleerd water.

17. Inrichting volgens een der conclusies 12-16, waarbij de tweede leidingmiddelen twee parallelle gedeelten bezitten, waarvan het eerste beïnvloedbaar is door de verwarmingsmiddelen en waarbij afsluitmiddelen voorzien zijn voor het selectief afsluiten van het eerste of het tweede parallelle gedeelte van de tweede leidingmiddelen.

18. Inrichting volgens een der conclusies 12-17, voorts omvattend een interne danwel externe persluchtbron en vijfde leidingmiddelen voor fluidumverbinding van de persluchtbron met de afsluitmiddelen voor de aansluitkop-peling.

19. Inrichting volgens een der conclusies 12-18, omvattend een aantal eerste aansluitkoppelingen voor handen hoekstukken.

20. Inrichting volgens een der conclusies 12-19, waarbij de eerste aansluitkoppeling(en) ondergebracht is (zijn) in een afsluitbare, kastvormige ruimte.

21. Inrichting volgens een der conclusies 12-20, voorts omvattend een aantal tweede aansluitkoppelingen voor slangen van hand- en hoekstukken, sproeiers enzovoort en/of voor een slang voor aansluiting op de unit.

22. Inrichting volgens conclusie 21, voorts omvattend een aansluitkoppeling voor opname van door behandelde slangen gevoerde fluida, welke koppeling in fluidumverbinding staat met een opvangbak.

23. Inrichting volgens conclusie 20 of 21, waarbij de aansluitkoppeling(en) voorzien is (zijn) van meerdere fluidumdoorvoeren, die selectief afsluitbaar zijn met behulp van afsluitmiddelen.

24. Inrichting volgens een der conclusies 12-23, voorzien van wielen voor het verrijdbaar maken daarvan.

25. Inrichting volgens een der conclusies 12-24, omvattend instelbare besturingsorganen voor de genoemde onderdelen, zoals de pomp, compressor, stoombron en de afsluiters.

26. Inrichting volgens conclusie 25, waarbij de besturingsorganen programmeerbaar zijn.

27. Samenstel omvattend een inrichting volgens conclusies 21 of 22 en een unit, waarbij de unit voorzien is van een aansluitkoppeling voor een fluidumslang die zich tussen de inrichting en de unit uitstrekt.