NL9400583A

NL9400583A - Krat voorzien van vakwerk.

Info

Publication number: NL9400583A
Application number: NL9400583A
Authority: NL
Inventors: Henk Dekkers
Original assignee: Carlsberg As
Priority date: 1994-04-13
Filing date: 1994-04-13
Publication date: 1995-11-01
Also published as: EP0752953B1; DK0752953T3; DE69504483D1; NO318916B1; CN1053419C; EP0752953A1; WO1995028324A1; ATE170482T1; CN1146185A; NO964313L; DE69504483T2; AU2303995A; NO964313D0

Description

Korte aanduiding: Krat voorzien van vakwerk.

De uitvinding heeft betrekking op een krat met een bodem en opstaande zijwanden en een in het krat aangebracht vakwerk, dat de binnenruimte van het krat verdeelt in vakken, waarin houders, zoals flessen, geplaatst kunnen worden.

Een dergelijk krat is in vele uitvoeringsvormen bekend.

Bij de bekende kratten is het vakwerk ontworpen voor het opnemen van houders, in het bijzonder flessen, met een bepaalde diameter. De binnenafmetingen van de vakken zijn zodanig dat deze houders met geringe speling in de vakken kunnen worden opgenomen.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel een krat van het bovengenoemde type te verschaffen, dat geschikt is voor het opnemen van houders, in het bijzonder flessen, met verschillende diameter, zodanig dat houders met een bepaalde diameter met geringe speling in de vakken passen, en houders met een kleinere diameter met grotere speling in de vakken kunnen worden opgenomen en daarbij toch een vaste plaats in het vak innemen.

Dit doel wordt bij een krat van het in de aanhef genoemde type bereikt, doordat de zijwanddelen van elk vak die zijn ingericht voor het in zijwaartse richting ondersteunen van een in het vak geplaatste houder een denkbeeldige cilinder definiëren waarvan de hartlijn onder een bepaalde hoek schuin staat ten opzichte van de bodem van het krat.

Door deze constructie. komt een houder waarvan de diameter in hoofdzaak gelijk is aan de diameter van de door de zijwanddelen van een vak gedefinieerde cilinder schuin in het krat te staan onder een hoek die gelijk is aan de hoek waaronder de hartlijn van de cilinder ten opzichte van de bodem staat, terwijl een houder met kleinere diameter minder schuin of rechtop in een vak van het krat komt te staan, waarbij deze houder onderaan aan één zijde en boven- aan aan de tegenoverliggende zijde wordt ondersteund door de eerdergenoemde zijwanddelen van het vak. In het krat geplaatste houders met een diameter die ligt tussen een door de vorm van het krat bepaalde maximum en minimum diameter nemen dus steeds een vaste plaats in een vak in. Daardoor kan het krat worden gebruikt op automatische vullijnen en is het geschikt voor het opnemen van houders met verschillende afmetingen.

Voorkeursuitvoeringsvormen van een krat volgens de uitvinding zijn vastgelegd in de onderconclusies.

De uitvinding zal nader worden toegelicht in de hierna volgende beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld aan de hand van de tekening, waarin: fig. 1 een zeer schematisch aanzicht in perspektief is van een krat voorzien van een vakwerk, . fig. 2 schematisch een vertikale doorsnede weergeeft van een krat volgens de uitvinding van het in fig. 1 weergegeven type volgens de lijn II-II in fig. 1, fig. 3 de positie van in eenzelfde vak geplaatste flessen met grote diameter en met kleine diameter weergeeft, fig. 4 een vertikale doorsnede is volgens de lijn IV-IV in fig. 5-7 van de helft van een praktische uitvoeringsvorm van een krat volgens de uitvinding, en fig. 5-7 horizontale doorsneden zijn volgens de lijnen V-V, VI-VI resp. VII-VII in fig. 2 van de twee in fig. 2 weergegeven vakken.

In fig. 1 is zeer schematisch een krat weergegeven voor het opnemen van houders, in het bijzonder flessen. Het krat bestaat uit een bodem 1 en opstaande zijwanden 3 t/m 6. De zijwanden kunnen voorzien zijn van handgreepopeningen 7 en 8. In het krat is een vakwerk 9 aangebracht dat de binnenruimte van het krat verdeelt in vakken 10, waarin flessen of dergelijke houders geplaatst kunnen worden. Het vakwerk 9 vormt samen met de zijwanden 3 t/m 6 de zijwanden van de vakken 10.

In fig. 2 is schematisch een vertikale doorsnede weergegeven van een krat van het in fig. 1 weergegeven type met een vakwerk 9 dat de binnenruimte van het krat verdeelt in vakken 10.

Het krat is symmetrisch ten opzichte van het middenvlak 11. Elk vak 10 heeft zijwanddelen 12, 13; 14, 15 die zijn ingericht voor het in zijwaartse richting ondersteunen van een in een vak 10 geplaatste houder, zoals een fles 16 of 17. Deze zijwanddelen definiëren een denkbeeldige cilinder waarvan de hartlijn 16 onder een bepaalde hoek α schuin staat ten opzichte van de bodem 1 van het krat. Deze hoek ligt bijvoorbeeld tussen 85° en 89° en bij voorkeur tussen 86° en 87°.

De hartlijnen 16 van de denkbeeldige cilinders staan schuin naar het middenvlak 11. Daardoor is de ruimte onder de bovenrand van het krat ook bruikbaar.

In het krat kunnen flessen met verschillende diameter worden opgenomen.

In fig. 2 is een in een vak 10 geplaatste fles 16 weergegeven met een diameter die in hoofdzaak gelijk is aan de diameter van de door de zijwanddelen 12 en 13 gedefinieerde denkbeeldige cilinder, alsmede een in een vak 10 geplaatste fles 17 met een kleinere diameter. In feite is de fles 17 de kleinste fles nog op een vaste plaats in een vak 10 kan worden opgenomen.

Zoals te zien is in fig. 2 staat de fles 17 met kleine diameter met zijn bodem op de bodem 1 van het krat en wordt in zijwaartse richting onderaan aan één zijde gesteund door het zijwanddeel 15 en bovenaan door het tegenoverliggende zijwanddeel 14. Bij dit zijwanddeel 14 is er onderaan ruimte tussen het zijwanddeel 14 en de fles 15. De fles 16 met grote diameter rust aan de onderzijde met zijn onderrand op de bodem 1 van het krat en wordt in zijwaartse richting zowel bovenaan als onderaan gesteund door de zijwanddelen 12 en 13. Eén en ander betekent dat flessen met een diameter die groter is dan die van een fles 17 schuin in het krat staan, waarbij de hoek waaronder de fles staat afhankelijk is van de diameter van de fles.

Eén en ander is nader aangeduid in fig. 3, waarin twee flessen 16 en 17 zijn getekend als waren zij in hetzelfde vak geplaatst. De door de zijwanddelen gedefinieerde denkbeeldige cilinder is met onderbroken lijnen 18 aangeduid.

In fig. 4 t/m 7 is de constructie van de vakken van een praktische uitvoeringsvorm van een krat volgens de uitvinding weergegeven.

In fig. 4-7 zijn twee vakken 21 en 22 weergegeven. Het vak 21 grenst aan de zijwand 6 van het krat en het vak 22 grenst aan het middenvlak 11 van het krat.

De zijwanddelen van het vak 21 die in dit vak een denkbeeldige, schuinstaande cilinder definiëren, zijn het schuinstaande, in het vlak van fig. 5-7 gebogen wanddeel 23 van het vakwerk 9 en de met dit wanddeel 23 verbonden geleidingsribben 24 en 25 enerzijds en de met de zijwand 6 en holle verstijvingskolommen 26 verbonden geleidingsribben 27, 28 en 29.

De zijwanddelen van het vak 22 die in dit vak een schuin staande denkbeeldige cilinder definiëren, zijn het schuin staande gebogen wanddeel 23 en de daarmee verbonden geleidingsribben 30 en 31 enerzijds en de met de rechtopstaande middenwand 32 van het vakwerk 9 verbonden geleidingsribben 33, 34 en 35.

Het wanddeel 23 en de geleidingsribben 24 en 25 zijn aan de onderzijde, nabij de bodem 1 van het krat verbonden met een in het vlak van fig. 5-7 gebogen voetnok 34.

De geleidingsribben 33, 34, 35 zijn aan de onderzijde, nabij de bodem 1 van het krat verbonden met een in het vlak van fig. 5-7 gebogen voetnok 35.

De voetnokken 36 en 37 zorgen voor een betere stabiliteit van de geleidingsribben. Zij zijn echter niet bepalend voor de diameter van de denkbeeldige cilinder in een vak. Het is ook mogelijk de voetnokken 36 en 37 weg te laten en het wanddeel 23 en de geleidingsnokken tot aan de bodem 1 van het krat te laten doorlopen.

Om te voorkomen dat er in een vak van het krat stoot-randen ontstaan die het op de juiste wijze in een vak plaatsen van een fles kunnen belemmeren, gaan de met de flessen in aanraking komende randen van het wanddeel 23 en de geleidingsribben 24, 25 en 33, 34, 35 vloeiend over naar de binnenzijde van een vak 21 resp. 22 gerichte zijde van de voetnok 36 resp. 37, zoals te zien is in fig. 4-7.

In het uitvoeringsvoorbeeld is de uitvinding toegelicht voor een krat, waarbij de vakken in rechte rijen (bijvoorbeeld vier in de breedte en 6 in de lengte van het krat) zijn gerangschikt. Het principe van de "schuine" vakken kan echter ook in kratten van een ander type met ten opzichte van elkaar versprongen rijen worden toegepast.

De hartlijnen van de denkbeeldige cilinders in de vakken kunnen ook schuin staan naar beide middenvlakken van het krat.

Verder is de uitvinding niet beperkt tot een krat voor ronde houders. Ook kratten voor andersoortige houders, zoals vierkante of zeskante houders, kunnen voorzien zijn van vakken waarvan de zijwanddelen cilinders of kokers definiëren waarvan de hartlijn schuin staat ten opzichte van de bodem van het krat.

Claims

1. Krat met een bodem en opstaande zijwanden en een in het krat aangebracht vakwerk, dat de binnenruimte van het krat verdeelt in vakken, waarin houders, zoals flessen, geplaatst kunnen worden, met het kenmerk, dat de zijwandde-len (12, 13; 14, 15) van elk vak (10) die zijn ingericht voor het in zijwaartse richting ondersteunen van een in het vak* geplaatste houder een denkbeeldige cilinder definiëren waarvan de hartlijn onder een bepaalde hoek (a) schuin staat ten opzichte van de bodem (1) van het krat.

2. Krat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de hoek (a) tussen de hartlijn van de denkbeeldige cilinder en de bodem van het krat ligt tussen 85° en 89° en bij voorkeur tussen 86° en 87°.

3. Krat volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de hartlijn van de denkbeeldige cilinder schuin staat naar ten minste één (11) van de beide middenvlakken van het krat.

4. Krat volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat zijwanddelen van een vak die een denkbeeldige cilinder definiëren ten minste gedeeltelijk worden gevormd door met het vakwerk of de kratwand verbonden geleidingsribben (24, 25; 27-29; 33-35).