NL9302022A - Inrichting en werkwijze voor het bezinken van vervuilde vloeistof. - Google Patents

Description

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET BEZINKEN VAN VERVUILDEVLOEISTOF.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor hetbezinken van vervuilde vloeistof, voorzien van eenreservoir en van een centraal in het reservoir aangebrachtevloeistoftoevoereenheid, waarbij het reservoir voorzien isvan een afdekking. Dergelijke inrichtingen worden met namegebruikt als voorbezinktanks, waarin een eerste behandelingvan vervuilde vloeistof, bijvoorbeeld afvalwater, kanplaats vinden. In het reservoir wordt de vervuildevloeistof zo goed mogelijk tot rust gebracht, waardoorvaste deeltjes in de vloeistof die een hogere soortelijkemassa hebben dan de vloeistof, naar de bodem van hetreservoir zakken.

Meestal heeft het reservoir een cirkelvormig bovenaanzichten wordt het afvalwater op een centrale plaats aangevoerden aan de rand van het reservoir afgevoerd. Daarbij vindtde toevoer nabij het oppervlak van het water plaats doormiddel van een vloeistoftoevoereenheid die vanuit de bodemvan het reservoir omhoog reikt.

Het bezinksel dat op de bodem van het reservoir terechtkomt kan door middel van schrapers naar het midden van hetreservoir worden verplaatst van waaruit het verder kanworden afgevoerd. De schrapers kunnen zijn aangebracht aaneen loopbrug die zich vanuit de rand van het reservoiruitstrekt tot de centraal aangebrachte vloeistoftoevoereen¬heid, en die langzaam om de centrale vloeistoftoevoereen¬heid roteert, bijvoorbeeld met een snelheid van éénomwenteling per uur. Deze snelheid moet laag zijn teneindede vloeistof zo min mogelijk in beroering te brengen.

Om velerlei redenen kan het gewenst zijn het reservoir teoverkappen of anderszins af te dekken, bijvoorbeeld omstankoverlast te beperken. Voor het overkappen van eendergelijk reservoir wordt in de praktijk gebruik gemaakt van een half bolvormige constructie die rondom hetreservoir op de grond rust en waarbij de overspanning wordtondersteund door bijvoorbeeld een vakwerkconstructie ofdoor een overdruk onder de overkapping tot stand tebrengen. Een dergelijke overkapping is kostbaar en in gevalvan het aanbrengen van een overdruk zal de altijd aanwezigelekkage een bron van stankoverlast vormen.

Een ander nadeel van een dergelijke overkapping is dat deruimte binnen de overkapping in verband met de aanwezigegassen moeilijk toegankelijk is, welke toegankelijkheidnodig is in verband met onderhoud en reparatiewerkzaamhe-den.

Het is gebruikelijk de ruimte onder de overkapping af tezuigen teneinde schadelijke gassen te verwijderen en daaromzal deze ruimte zo klein mogelijk worden gehouden. Dit isechter een probleem, omdat de overkapping wegens zijn groteoverspanning een vrij grote hoogte moet hebben.

De uitvinding beoogt een inrichting voor het bezinken vanvervuilde vloeistof, zoals afvalwater, die voorzien is vaneen afdekking die relatief goedkoop is aan te brengen,effectief werkt en waarbij bovenstaande nadelen zijnvermeden.

Hiertoe is volgens de uitvinding de inrichting voor hetbezinken van vervuilde vloeistof voorzien van een afdekkingdie op de centraal aangebrachte vloeistoftoevoereenheidsteunt. Door de kleinere overspanning kan een lichtereconstructie voor de afdekking worden gebruikt en kan deafdekking dichter bij het oppervlak van de vervuildevloeistof worden aangebracht.

Volgens een nader kenmerk van de uitvinding is de afdekkingin hoofdzaak vlak en horizontaal uitgevoerd, zodat tussenhet vloeistofoppervlak en de afdekking slechts een geringe ruimte aanwezig is. Daarbij kan volgens een kenmerk van deuitvinding de afdekking steunen op de rand van hetreservoir. Voorts kan de afdekking voorzien zijn van inhoofdzaak sectorvormige panelen die met hun boogvormigerand afsteunen op de rand van het reservoir en met hunsmalle einden afsteunen op de vloeistoftoevoereenheid.

Volgens een kenmerk van de uitvinding is het ook mogelijkde afdekking te ondersteunen door middel van een naar bovenreikende steun die op de vloeistoftoevoereenheid isaangebracht en die met trekorganen, bijvoorbeeld kabels oftrekstangen, is verbonden met de afdekking op plaatsen opafstand van de vloeistoftoevoereenheid. Door de ondersteu¬ning boven de afdekking te plaatsen kan de afstand tussende afdekking en het vloeistofniveau worden verminderd.

In het reservoir kan een roteerbare schraapinrichting zijnaangebracht, die volgens de uitvinding roteerbaar om engelagerd op de vloeistoftoevoereenheid is en die voorzienis van schraaporganen die over de boden van het reservoirverplaatsbaar zijn teneinde bezinksel weg te schuiven. Dezeschraapinrichting kan langzaam roteren, bijvoorbeeld meteen snelheid van één omwenteling per uur, waarbij deschraaporganen, die onder een hoek met zowel de radiale alsde tangentiale richting zijn aangebracht, het bezinkselbinnenwaarts kunnen verplaatsen.

Volgens de uitvinding kan de bovenzijde van de vloeistof¬toevoereenheid voorzien zijn van een stationair plateau,waarop de afdekking steunt. Onder andere om het uitvoerenvan reparatie en onderhoudswerkzaamheden te vergemakkelij¬ken kunnen volgens de uitvinding de motoren en/of dereductie tandwielkasten die de schraapinrichting roterendaandrijven tot boven genoemd plateau reiken, zodat vanafdat plateau gemakkelijk onderhouds- en reparatiewerkzaamhe-den kunnen worden uitgevoerd. Daarbij kunnen de motorenen/of de reductie tandwielkasten tot boven de afdekking reiken, welke afdekking daarbij in hoofdzaak plat en vlakboven het vloeistofoppervlak kan zijn aangebracht.

Teneinde de centrale vloeistoftoevoereenheid te kunnenbereiken kan er tussen de rand van het reservoir en decentrale vloeistoftoevoereenheid, of het er boven aange¬brachte plateau, een loopbrug worden aangebracht, maarvolgens een kenmerk van de uitvinding is het ook mogelijkde afdekking plaatselijk zodanig verstevigd uit te voerendat er een gedeelte is waarover kan worden gelopen. Doorhet op laag niveau aanbrengen van de afdekking is dezecombinatie van functies mogelijk.

Volgens een ander kenmerk van de uitvinding kan deafdekking in hoofdzaak bestaan uit plaatvormig kunststofma-teriaal of dunne metaalplaten. Door de gunstige ondersteu¬ning is toepassing van dit soort goedkopere materialenmogelijk.

De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voorhet laten bezinken van vervuilde vloeistof, in hetbijzonder afvalwater, waarbij de vloeistof in een reservoirwordt gebracht via een centraal aangebrachte vloeistoftoe¬voereenheid die tot boven het vloeistofniveau reikt, enwaarbij het reservoir is afgedekt door een afdekking die opde vloeistoftoevoereenheid steunt. Daarbij kan het gasonder de afdekking worden afgezogen, welke afdekking zichop geringe afstand boven het vloeistofoppervlak bevindt.Door middel van een schraapinrichting kan het bezinkselworden afgevoerd door dit bezinksel naar het centrale deelvan het reservoir te verplaatsen.

Verdere kenmerken van de uitvinding zijn in de conclusiesbeschreven.

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen, onderverwijzing naar de tekening, twee uitvoeringsvoorbeelden van een inrichting volgens de uitvinding worden beschreven.

Figuur 1 is een dwarsdoorsnede van een bezinkreservoir,Figuur 2 is een opengewerkte en perspectivische weergavevan het centrale gedeelte van het bezinkreservoir,

Figuur 3 toont een doorsnede van de centrale vloeistoftoe-voereenheid, in een tweede uitvoeringsvorm,

Figuur 4 is een perspectivisch aanzicht van de tweedeuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding,en Figuur 5 is een perspectivisch aanzicht van het uitvoe-ringsvoorbeeld volgens figuur 1.

De figuren zijn slechts schematische weergaven van deuitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding, waarbij overeen¬komstige onderdelen met gelijke verwijzingscijfers zijnaangegeven.

Figuur 1 toont in doorsnede een rond reservoir, bijvoor¬beeld vervaardigd uit beton, welke voorzien is van eencylindervormige zijwand 1 en een bodem 2 die naar hetmidden enigszins naar beneden is afgeschuind. De houderheeft een diameter van bijvoorbeeld 20 meter. De houder kanzijn gevuld met afvalwater tot een hoogte die metstreep/stippellijn 3 is aangegeven. Het afvalwater wordtvia leiding 4 centraal aangevoerd zoals aangegeven met depijlen 5 en 6. Nadat het afvalwater enige tijd in hetreservoir heeft verbleven wordt het nabij de zijwand 1 vande houder afgevoerd door middel van een goot 7 waarvan derand 8 het vloeistofniveau in het reservoir bepaalt.

Doordat het afvalwater dat via de centraal gelegenvloeistoftoevoereenheid 9 wordt toegevoerd in het reservoirtot rust komt, zullen vaste deeltjes met een hogeresoortelijke massa dan de vloeistof bezinken en op de bodemvan het reservoir terecht komen. De via goot 7 afgevoerdevloeistof zal derhalve in meer of mindere mate ontdaan zijnvan een gedeelte van de vervuiling van de vloeistof.

Teneinde het bezinksel dat op de bodem 2 van het reservoirterecht is gekomen te verwijderen, is een schraapinrichting10 aanwezig die om de centrale vloeistoftoevoerinrichting 9kan roteren. Schraapinrichting 10 strekt zich in tweerichtingen radiaal in het reservoir uit en is voorzien vaneen frame dat is opgebouwd uit buizen. Aan de onderzijde isde schraapinrichting 10 voorzien van schraaporganen 11 diebij het roteren van schraapinrichting 10 over de bodem 2van het reservoir schuiven. Doordat de schraaporganen 11een hoek maken met de radiale richting, zal het bezinkseldat zich op de bodem 2 van het reservoir bevindt in binnen¬waartse richting worden weggeschoven, zodat het uiteinde¬lijk in het centrale deel van het reservoir terecht komt enkan worden afgevoerd. Schraapinrichting 10 draait langzaam,bijvoorbeeld met een snelheid van één omwenteling per uur,teneinde de vloeistof in het reservoir niet te veel inberoering te brengen.

De centrale vloeistoftoevoereenheid 9 is aan de bovenzijdevoorzien van een boven het vloeistofniveau reikend plateau12 waarin de motoren 13 zijn bevestigd die de schraapin¬richting 10 aandrijven.

Volgens figuur 1 is het reservoir voorzien van eenafdekking 14 die rondom op de zijwand 1 van het reservoirsteunt en die bovendien op het centrale plateau 12 steunt.Ter ondersteuning van afdekking 14 is op de centralevloeistoftoevoereenheid 9 een steunpilaar 15 aangebrachtwaarvan de bovenkant met trekkabels of trekstangen 16verbonden is met delen van de afdekking die zich boven devloeistof bevinden.

Figuur 2 toont het centrale gedeelte van de inrichtingvolgens figuur 1, waarin meer details zijn weergegeven. Viaeen onder de bodem 2 van het reservoir aangebrachte leiding4 wordt de afvalvloeistof toegevoerd naar de centralevloeistoftoevoereenheid, zoals aangegeven met pijl 5. De vloeistoftoevoereenheid is voorzien van een cilindrischekamer 17 waarop leiding 4 aan de onderzijde aansluit. Decilindrische kamer 17 is op een hoger niveau voorzien vanuitstroomopeningen 18 waar doorheen de via leiding 4toegevoerde vloeistof radiaal naar buiten kan wegstromen inhet reservoir, zoals aangegeven met de pijlen 6.

De cilindrische wand 19 van kamer 17 reikt tot boven hetvloeistofniveau in het reservoir, dat in figuur 2 niet isweergegeven. Aan de bovenzijde is de cilindrische wand 19voorzien van een plateau 12, waarop de centrale steunpilaar15 is aangebracht. Op het plateau 12 zijn voorts de motoren13 met tandwielkasten 20 aangebracht die voor de aandrij¬ving van de schraapinrichting 10 zorgdragen.

Schraapinrichting 10 is voorzien van twee radiaal naarbuiten reikende delen 21 die in hoofdzaak uit een buizenframe bestaan, en waaraan schraaporganen zijn bevestigd dieover de bodem 2 van het reservoir kunnen bewegen teneindehet bezinksel naar met midden van het reservoir teverplaatsen, bijvoorbeeld naar de goot 24, van waaruit hetbezinksel kan worden afgevoerd, bijvoorbeeld door het vantijd tot tijd weg te zuigen. Het centrale deel van deschraapinrichting 10 bestaat uit een frame dat door middelvan lagering 25 roteerbaar is bevestigd aan de vloeistof-toevoereenheid 9. Nabij deze lagering 25 is de schraapin¬richting voorzien van een tandkrans 26 die in aangrijpingis met tandwielen 27 op de uitgaande as van tandwielkasten20. Via deze overbrenging wordt de schraapinrichtingroteerbaar aangedreven.

Nabij de onderzijde is de cilindrische wand 19 van kamer 17voorzien van een stootrand 28, bijvoorbeeld uit kunststof,waartegen de schraapinrichting kan afsteunen indien dezeuit balans raakt, bijvoorbeeld indien één van de naarbuiten reikende delen 21 van de schraapinrichting inkontakt komt met bijvoorbeeld een steen die op de bodem van het reservoir terecht is gekomen.

Ter hoogte van de uitstroomopeningen 18 in de cilindrischewand 19 is het frame van de schraapinrichting voorzien vaneen cilindrische wand 29 die ervoor zorg draagt dat de inhet reservoir binnenstromende vloeistof (pijlen 6)enigszins naar beneden wordt geleid, zoals aangegeven metpijl 30.

De bovenzijde van het reservoir is afgedekt door middel vanafdekking 14, die in hoofdzaak bestaat uit plaatvormigmateriaal, bijvoorbeeld uit kunststof of metaal. Afdekking14 steunt op het plateau 12 en teneinde de grote overspan¬ning naar de rand van het reservoir mogelijk te maken meteen relatief lichte constructie, is de afdekking 14 tussende centrale ondersteuning op de vloeistoftoevoereenheid 9en de zijwand 1 van het reservoir opgehangen aan trekkabels16 die zijn bevestigd aan de bovenzijde van steunpilaar 15.

Figuur 3 toont een uitvoeringsvoorbeeld waarbij geencentrale steunpilaar aanwezig is, omdat de diameter van hetreservoir zodanig is dat de afstand tussen de centralevloeistoftoevoereenheid 9 en de zijwand 1 kan wordenoverspannen door in het plaatvormige materiaal van deafdekking verstevigingen aan te brengen, bijvoorbeeld doormiddel van een ingebouwd frame. In dit uitvoeringsvoorbeeldis de stroming van de binnenkomende vloeistof met pijlen 31aangegeven. Voorts is nabij de bodem 2 van het reservoireen gedeelte van de schraaporganen 11 weergegeven, welkeschraaporganen tot boven goot 24 reiken, via welke goot hetbezinksel wordt afgevoerd. In goot 24 is schematisch eenafvoerinrichting 32 weergegeven voor het afvoeren van hetbezinksel.

: De overige, met verwijzingscijfers aangegeven delen van de inrichting volgens figuur 3 zijn reeds besproken bij detoelichting van figuur 2.

Figuur 4 toont een aanzicht van het uitvoeringsvoorbeelddat in figuur 3 is weergegeven. De afdekking 14 bestaat uit8 sectorvormige delen die elk aan hun boogvormige randafsteunen op de zijwand 1 van het reservoir en die langshun radiale rand op elkaar aansluiten. Nabij het midden vande inrichting steunen de sectorvormige delen op hetcentrale plateau 12, waarop ook de motoren 13 voor hetaandrijven van de schraapinrichting zijn aangebracht, welkemotoren 13 tot door de afdekking naar boven reiken.

Een van de sectorvormige delen van de afdekking is voorzienvan een loopbrug 33 die bestaat uit een zich radiaaluitstrekkend verstevigd deel van dat sectorvormig element.Via loopbrug 33 kan het centrale gedeelte van de inrichtingworden bereikt teneinde onderhoudswerkzaamheden uit tevoeren, met name onderhoudswerkzaamheden aan de motoren 13.

Nabij de radiale randen 34 van de sectorvormige delen vande afdekking 14 kan een versteviging zijn aangebracht,zoals in figuur 4 is weergegeven.

Figuur 5 toont een met figuur 4 overeenkomend aanzicht vanhet eerder besproken uitvoeringsvoorbeeld, waarbijtrekorganen 16, bijvoorbeeld trekkabels of trekstangen zijnaangebracht tussen het boveneinde van een centralesteunpilaar 15 en de afdekking 14. Tussen de plaatsen waarde trekorganen 16 aan de afdekking 14 zijn bevestigd kunnenverstevigingen 35 zijn aangebracht ter verdere ondersteu¬ning van de afdekking 14.

De gegeven uitvoeringsvoorbeelden dienen slechts tertoelichting van de uitvinding, die uiteraard in meer vormentoepasbaar is.

Claims (17)

1. Inrichting voor het bezinken van vervuilde vloeistof,voorzien van een reservoir en een centraal in hetreservoir aangebrachte vloeistoftoevoereenheid, waarbijhet reservoir voorzien is van een afdekking, met hetkenmerk, dat de afdekking steunt op de centraalaangebrachte vloeistoftoevoereenheid.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, datafvoermiddelen voor de vloeistof zijn aangebracht nabijde omtrek van het reservoir.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk,dat het reservoir een in hoofdzaak ronde, bij voorkeurongeveer cirkelvormige vorm in bovenaanzicht heeft.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, methet kenmerk, dat afzuigmiddelen aanwezig zijn om gasonder de afdekking af te zuigen.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, methet kenmerk, dat de afdekking in hoofdzaak vlak enhorizontaal is uitgevoerd.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, methet kenmerk, dat de afdekking steunt op de rand van hetreservoir.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, methet kenmerk, dat de afdekking is voorzien van inhoofdzaak sectorvormige panelen die aan hun boogvormigerand afsteunen op de rand van het reservoir en aan hunsmalle einde afsteunen op de vloeistoftoevoereenheid.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, methet kenmerk, dat de vloeistoftoevoereenheid is voorzien van een naar boven reikende steun, die met trekorganenis verbonden met de afdekking op plaatsen op afstandvan de vloeistoftoevoereenheid.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, methet kenmerk, dat roteerbaar om en gelagerd op devloeistoftoevoereenheid een schraapinrichting isaangebracht, die voorzien is van schraaporganen dieover de bodem van het reservoir verplaatsbaar zijnteneinde bezinksel weg te schuiven.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, methet kenmerk, dat de vloeistoftoevoereenheid aan debovenzijde is voorzien van een stationair plateau,waarop de afdekking steunt.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dateen of meer motoren, en/of reductie tandwielkasten, diede schraapinrichting roterend aandrijven tot boven hetplateau reiken.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, datde een of meer motoren, en/of reductie tandwielkasten,tot boven de afdekking reiken.

13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, methet kenmerk, dat de afdekking voorzien is van een inhoofdzaak radiaal aangebracht verstevigd deel waarovervan de rand van het reservoir naar de vloeistoftoe¬voereenheid kan worden gelopen.

14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, methet kenmerk, dat de afdekking in hoofdzaak bestaat uitplaatvormig kunststof materiaal of dunne metaalplaten.

15. Werkwijze voor het laten bezinken van vervuildevloeistof, waarbij de vloeistof in een reservoir wordt gebracht via een centraal aangebrachte vloeistoftoe-voereenheid die tot boven het vloeistofniveau reikt, enwaarbij het reservoir is afgedekt door een afdekkingdie op de vloeistoftoevoereenheid steunt.

16. Werkwijze volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat deafdekking zich op geringe afstand boven de vloeistofbevindt en dat het gas onder de afdekking wordt afgezogen.

17. Werkwijze volgens conclusie 15 of 16, met het kenmerk,dat het bezinksel wordt afgevoerd door middel van eenschraapinrichting die om en aan de vloeistoftoevoereen-heid is gelagerd.