NL9301927A - Werkwijze en inrichting voor het zuiveren van een verontreinigde vloeistof. - Google Patents

Description

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET ZUIVEREN VAN EEN

VERONTREINIGDE VLOEISTOF

De onderhavige uitvinding betreft een werkwijzevoor het zuiveren van een verontreinigde vloeistof, in hetbijzonder een in een wasinstallatie gebruikte wasvloeistof.

Het is tot nu toe gebruikelijk dat in wasinstalla¬ties, zoals bijvoorbeeld autowasstraten, de gebruikte was¬vloeistof opgevangen wordt in een verzamelbak, en vervolgensna van olie en/of vet ontdaan te zijn, geloosd wordt op eenriool, terwijl de wasinstallatie bedreven wordt met schoon,aan het openbaar leidingnet onttrokken water. Deze bekendewerkwijze heeft als nadeel dat de bedrijfskosten van dewasinstallatie hoog zijn, door de grote behoefte aan verswater. Daarnaast wordt het milieu relatief zwaar belast,terwijlde daarmee gepaard gaande kosten overigens ook intoenemende mate aan de verontreiniger, in casu de eigenaarof gebruiker van de wasinstallatie in rekening gebrachtworden. Bovendien is leidingwater voor niet-consumptievetoepassingen "onnodig" zuiver en derhalve relatief duur.

De uitvinding beoogt deze nadelen weg te nemen.

Dit wordt bereikt door het aanzuigen en door tenminste éénfilter leiden van de verontreinigde vloeistof en het vervol¬gens naar een afnamepunt terugvoeren van de zo gezuiverdevloeistof. Hierdoor kan de vloeistof hergebruikt worden,waardoor de bedrijfskosten van de wasinstallatie en dedaardoor ontstane milieubelasting verminderd worden, zonderdat de werking van de wasinstallatie nadelig beïnvloedwordt.

Bij voorkeur toegepaste wijzen van uitvoering vande hierboven beschreven werkwijze vormen de materie van deafhankelijke conclusies 2 tot 4.

De uitvinding heeft ook betrekking op een inrich¬ting waarmee de hierboven beschreven werkwijze uitgevoerdkan worden. Een dergelijke inrichting omvat volgens deuitvinding een met een bron van verontreinigde vloeistof verbonden aanzuigleiding, een in een afnamepunt uitmondendeafvoerleiding voor de gezuiverde vloeistof, tenminste ééntussen de aanzuigleiding en de afvoerleiding geplaatstefiltereenheid en een daarmee in serie geschakelde pomp.

Een goede zuiverende werking wordt verkregen, wan¬neer de filtereenheid een aantal evenwijdige, in stromings-richting verlopen, cilindrische filterlichamen omvat, decilinderwand van elk waarvan voor vloeistof doorlaatbaar,maar voor in de vloeistof aanwezige verontreinigingsdeeltjesniet doorlaatbaar is. Daarbij is bij voorkeur de doorsnedevan elk van de cilindrische filterlichamen aanmerkelijkkleiner dan de doorsnede van de aanzuig- en afvoerleidingen.Met een dergelijke filtereenheid, ook wel microfilter ge¬naamd, wordt een zeer goede zuivering verkregen, bij eenrelatief gering pompvermogen.

Bij voorkeur omvat de inrichting volgens de uit¬vinding met de filtereenheid in serie geplaatste middelenvoor het begrenzen van de door de filtereenheid stromendehoeveelheid vloeistof. Daarmee kan bewerkstelligd worden dattelkens slechts een zodanig grote hoeveelheid vloeistof pertijdseenheid aan het filter wordt toegevoerd, dat de werk¬zaamheid van het filter optimaal is. Een constructief een¬voudige uitvoering van de inrichting wordt verkregen, wan¬neer de stromingsbegrenzingsmiddelen tenminste één zich inde stromingsrichting vernauwend, een flexibele wand verto¬nend stromingsbegrenzingselement omvatten.

Verdere kenmerken en voordelen van de uitvindingworden toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbijverwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin: fig. 1 een gedeeltelijk weggebroken perspectivischaanzicht is van een autowasstraat met een zuiveringsinrich¬ting volgens de uitvinding, fig. 2 een principeschema toont van de zuiverings¬inrichting volgens de uitvinding, fig. 3 een perspectivisch aanzicht is van de infiguur 2 getoonde zuiveringsinrichting, en fig. 4 een gedeeltelijk doorgesneden perspecti¬visch aanzicht is van in de zuiveringsinrichting toegepastestromingsbegrenzingsmiddelen.

Een wasstraat 1 (fig.l) voor motorvoertuigen 2omvat een langs een tweetal rails 3 verplaatsbaar portaal 4,waaraan een drietal roteerbare borstels 5, 6, 7 is aange¬bracht. De wasinstallatie is voorzien van (niet getoonde)middelen voor het over een te wassen voertuig 2 spuiten vanwas- en/of spoelvloeistoffen. Ter opvang van de gebruiktewas- en/of spoelvloeistoffen bevindt zich in de vloer 8 vande wasstraat 1 een door een rooster 9 afgedekt verzamelre-servoir. De in deze bak opgevangen gebruikte was- en/ofspoelvloeistoffen worden door een zuiveringsinrichting 10gereinigd en voor hergebruik geschikt gemaakt.

De zuiveringsinrichting 10 (fig. 2) omvat een ophet verzamelreservoir 11 voor de gebruikte, verontreinigdewas- en/of spoelvloeistof aangesloten aanzuigleiding 12, eenin de aanzuigleiding 12 aangebrachte hoofdpomp 13, een metde hoofdpomp 13 in serie geschakelde filtereenheid 14 en eenvan de filtereenheid 14 naar een verzamelreservoir 15 voorgezuiverde vloeistof lopende afvoerleiding 16. In de aan¬zuigleiding 12 is een hulppomp 17 aangebracht, die de ver¬ontreinigde vloeistof door een eenwegklep 18 opvoert naareen eerste voorfilter 19, bijvoorbeeld een stoffilter meteen maaswijdte van 100 micron, en een tweede voorfilter 20dat bijvoorbeeld een stoffilter kan zijn met een maaswijdtevan 10 micron. De zo voorgefilterde vloeistof wordt door eeneenwegklep 21 langs een pressostaat geleid, welke de mem¬braan van de hoofdpomp 13 beschermt tegen een mogelijk, tehoge druk. Achter de hoofdpomp 13 is een elektromagnetischevlinderklep 23 aangebracht, die bij normaal bedrijf van dezuiveringsinrichting 10 een vaste stand inneemt, maar bijhet opstarten van de inrichting zodanig bestuurd wordt, dateen zo goed mogelijk constante.vloeistofstroom naar defiltereenheid 14 toe geleid wordt. Tussen de klep 23 en defiltereenheid 14 bevindt zich nog een tweede pressostaat 24,ter bescherming van de filtereenheid 14, en een drukweergaveinrichting 25. Ook in de afvoerleiding 16 bevindt zich een bestuurbare, elektromagnetische vlinderklep 26, welke bijnormaal bedrijf van de zuiveringsinrichting 10 geopend is.

Zowel in de aanzuigleiding 12 als in de afvoerlei-ding 16 zijn middelen opgenomen voor het begrenzen van dehoeveelheid vloeistof die per tijdseenheid door de filter-eenheid 14 stroomt. Deze stromingsbegrenzingsmiddelen 27omvatten elk een drietal evenwijdige stromingsbegrenzings-elementen 28 (fig. 4), waarvan de doorsnede in stromings-richting (in de figuur door pijlen F weergegeven) gezienafneemt, en waarvan de binnenwand 29 flexibel is. De binnen¬wand 29 kan daarbij gevormd worden door een zich in stro-mingsrichting vernauwende ring 30 van rubber of een anderflexibel (kunststof) materiaal, die opgenomen is in eenringvormig huis 31, dat voorzien is van een relatief wijdeinstroomopening 32 in zijn bovenvlak en een aanzienlijkkleinere uitstroomopening 33 in zijn ondervlak. De driestromingsbegrenzingselementen 28 kunnen op hun beurt tezamenopgenomen zijn in een vloeistofdichte sandwiche-constructie34 met overeenkomstige openingen in boven- en onderzijde. Devloeistofdichte sandwich-plaat 34 met de daarin aangebrachtestromingsbegrenzingselementen 28 is door middel van eenaantal klembouten 35 vloeistofdicht ingeklemd tussen tweeeindflenzen 36 van delen van de aanzuig- of afvoerleiding12, respectievelijk 16. De stromingsbegrenzingsmiddelen 27zorgen ervoor dat de filtereenheid 14 een constante stroomte reinigen vloeistof per tijdseenheid aangeboden krijgt.Door een geschikte keuze van de verhouding van de totaledoorsnede van de openingen 33 als functie van de afmetingenvan de microfiltereenheid 14 kan bewerkstelligd worden datde filtereenheid 14 altijd in een optimale bedrijfstoestandverkeert, waarbij een zo goed mogelijk compromis bereiktwordt tussen de filterende werking en de verwerkingscapa¬citeit van de filtereenheid 14 enerzijds en het van de pomp13 gevraagde vermogen anderzijds.

De filtereenheid 14 omvat een groot aantal even¬wijdige, in stromingsrichting lopende cilindrische filterli-chamen, waarvan de cilinderwand telkens voor vloeistof wel,maar voor kleine deeltjesvormige verontreinigingen niet doorlaatbaar is. De doorsnede van elk van de cilindrischefilterlichamen is aanzienlijk kleiner dan de doorsnede vande aanzuigleiding 12 en de afvoerleiding 16. De cilindrischefilterlichamen monden aan weerszijden van de filtereenheid14 uit in aansluitflenzen 37, 38 (fig. 3), welke de binnen¬ruimte van de filtereenheid 14 rond de cilindrische filter¬lichamen vloeistofdicht afsluiten. Dat deel van de te reini¬gen vloeistof dat niet door de cilinderwanden van de filter¬lichamen naar buiten treedt en door de binnenruimte van defiltereenheid naar de afvoerleiding 16 geleid wordt, treedtaan de bovenzijde uit de filtereenheid 14 en wordt door eenvan een drukweergave-inrichting 39 voorziene retourleiding40 via een eenwegklep 41 teruggeleid naar de aanzuigleiding12, en vervolgens door de hoofdpomp 13 weer naar de filter¬eenheid 14 gevoerd.

Aan de onderzijde van het huis van de filtereen¬heid 14 is een verzamel- toevoerleiding 42 voor spoelvloei-stof aangesloten. Deze verzamel- toevoerleiding kan door hetopenen van één van twee bij normaal bedrijf van de zuive¬ringsinrichting 10 gesloten elektromagnetische kleppen 43, 44 verbonden worden met een toevoerleiding 45 voor gezuiver¬de vloeistof, respectievelijk een toevoerleiding 46 voor eenchemisch weekmiddel. Via de toevoerleiding 45 wordt doormiddel van een pomp 47 die verbonden is met een pressostaat48 gereinigde vloeistof uit het recervoir 15 langs eentweetal eenwegkleppen 49, 50 aangevoerd. Deze gereinigdevloeistof, die op een constante druk gebracht wordt vanbijvoorbeeld 2 tot 4 bar, welke afgelezen kan worden op eendrukweergave-inrichting 51, wordt periodiek, bijvoorbeeldeens in de drie minuten, in de filtereenheid 14 gespoten.Daartoe wordt eerst door het sluiten van de kleppen 23 en 26de normale bedrijfsstroom door de aanzuigleiding 12 enafvoerleiding 16 stilgelegd, terwijl tegelijkertijd een klep52 in een afvoerleiding 53 voor verontreinigde vloeistofgeopend wordt. De gereinigde vloeistof uit het reservoir 15,die dan als spoelvloeistof fungeert, wordt derhalve aan deonderzijde in het huis van de filtereenheid 14 gespoten, endringt vanaf de buitenzijde door de cilinderwanden van de cilindrische filterlichamen, waarna hij aan de bovenzijde defiltereenheid 14 verlaat door de retourleiding 40 en veront¬reinigde vloeistof- afvoerleiding 53. De verontreinigdevloeistof kan dan naar keuze naar bijvoorbeeld een neerslag-tank geleid worden, of teruggevoerd worden naar het reser¬voir 11 om weer gezuiverd te worden. Het op deze wijzedoorspoelen van de filtereenheid 14 kan zo'n 5 tot 10 secon¬den duren.

De toevoerleiding 46 voor chemisch weekmiddel isverbonden met een reservoir 54 waarin vers leidingwaterwordt verzameld, en een reservoir 55 waarin zich chemicaliënbevinden. De chemicaliën en het leidingwater worden in eenbepaalde mengverhouding, bijvoorbeeld 1 op 10 via eenweg-kleppen 56, 57 opgevoerd door een pomp 58, en via een filter59, bijvoorbeeld een stoffilter met een maaswijdte van 50micron, wordt het chemisch weekmiddel uiteindelijk naar defiltereenheid 14 gevoerd. Hierbij zijn ook weer de kleppen23 en 26 gesloten, zodat het chemisch weekmiddel met dedaarin opgeloste verontreinigingen uit de filtereenheid 14uiteindelijk via de afvoerleidng 53 de zuiveringsinrichting10 verlaat. Dit weken met chemisch weekmiddel vindt bijvoor¬beeld een maal per etmaal plaats, waarbij dan de filtereen¬heid met weekmiddel gevuld wordt, en vervolgens de pomp 58stopgezet wordt en de afsluiter 44 gesloten wordt, waarnahet weekmiddel bijvoorbeeld gedurende ongeveer een uur in defiltereenheid 14 blijft staan, alvorens door de afvoerlei¬ding 53 weggepompt de worden.

De zuiveringsinrichting 10 wordt bestuurd door eenbesturingsinrichting 60 (fig. 3) die opgebouwd is uit eenaantal zogehete PLC's (Programmable Logic Controls). Hiermeekunnen op eenvoudige wijze bijvoorbeeld de spoelcycli gepro¬grammeerd worden, waarna het openen en sluiten van de ver¬schillende bestuurbare kleppen en het starten en stopzettenvan de verschillende pompen verder automatisch verloopt naindrukken van één of meer voorkeuzetoetsen 61. Daarnaast kaneen volledig handmatige besturing mogelijk zijn, bijvoor¬beeld op basis van de drukken in de verschillende leidingen, welke afgelezen worden op de verschillende drukweergave in¬richtingen .

Indien gewenst, kan voor het verzamelreservoir 11voor vervuilde vloeistof nog een afscheidingsinrichting voorolie en vet geplaatst zijn, waardoor overmatige vervuilingvan de filters voorkomen wordt.

Hoewel de zuiveringsinrichting 10 hiervoor be¬schreven is in combinatie met een wasinstallatie voor voer¬tuigen, zal het duidelijk zijn dat de zuiveringsinrichtingook geschikt is voor toepassing in ander situaties waarinverontreinigde vloeistoffen gereinigd en voor hergebruik ge¬schikt dient te worden.

Claims (12)

1. Werkwijze voor het zuiveren van een verontrei¬nigde vloeistof, in het bijzonder een in een wasinstallatiegebruikte wasvloeistof, door het aanzuigen en door tenminsteéén filter leiden van de verontreinigde vloeistof, en hetvervolgens naar een afnamepunt terugvoeren van de zo gezui¬verde vloeistof.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk,dat de door het filter geleide vloeistofstroom op een inhoofdzaak constante waarde gehandhaafd wordt.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk,dat de vloeistofstroom door het filter gehandhaafd wordt opeen waarde waarbij het filter optimaal werkzaam is.

4. Werkwijze volgens één der voorgaande conclu¬sies, met het kenmerk, dat het door het filter leiden van deverontreinigde vloeistof periodiek onderbroken wordt, entijdens de onderbreking telkens een spoelvloeistof in eenaan de stromingsrichting van de verontreinigde vloeistoftegengestelde richting door het filter geleid wordt.

5. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijzevolgens één der voorgaande conclusies, voorzien van een meteen bron van verontreinigde vloeistof verbonden aanzuiglei-ding, een in een afnamepunt uitmondende afvoerleiding voorde gezuiverde vloeistof, tenminste één tussen de aanzuiglei-ding en de afvoerleiding geplaatste filtereenheid en eendaarmee in serie geschakelde pomp.

6. Zuiveringsinrichting volgens conclusie 5, methet kenmerk, dat de filtereenheid een aantal evenwijdige, instromingsrichting verlopen, cilindrische filterlichamenomvat, de cilinderwand van elk waarvan voor vloeistof door¬laatbaar, maar voor in de vloeistof aanwezige verontreini-gingsdeeltjes niet doorlaatbaar is.

7. Zuiveringsinrichting volgens conclusie 6, methet kenmerk, dat de doorsnede van elk van de cilindrischefilterlichamen aanmerkelijk kleiner is dan de doorsnede vande aanzuig- en afvoerleidingen.

8. Zuiveringsinstallatie volgens één der conclu¬sies 5 tot 7, gekenmerkt, door met de filtereenheid in seriegeplaatste middelen voor het begrenzen van de door de fil¬tereenheid stromende hoeveelheid vloeistof.

9. Zuiveringsinstallatie volgens conclusie 8, methet kenmerk, dat de stromingsbegrenzingsmiddelen tenminsteéén zich in de stromingsrichting vernauwend, een flexibelewand vertonend stromingsbegrenzingselement omvatten.

10. Zuiveringsinstallatie volgens conclusie 9,gekenmerkt door een aantal evenwijdige stromingsbrenzings-elementen.

11. Zuiveringsinrichting volgens conclusie 9 of10, met het kenmerk, dat aan weerszijden van de filtereen¬heid stromingsbegrenzingsmiddelen aangebracht zijn.

12. Zuiveringsinstallatie volgens één der conclu¬sies 5 tot 11, gekenmerkt door een met de filtereenheidverbonden leidingenstelsel voor het toevoeren en afvoerenvan een spoelvloeistof, waarbij de spoelvloeistof-toevoer-leiding aan de uitgangszijde en de spoelvloeistof-afvoerlei-ding aan de ingangszijde met de filtereenheid verbonden is.