NL9300886A - Inrichting voor het maaien van gewas. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het maaien van gewas.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het maaien van gewas, voorzien van een gestel, van door het gestel ondersteunde, om zich omhoog uitstrekkende draaiingsassen draaibare maaiorganen en van achter de maaiorganen opgestelde met elkaar samenwerkende en om zich tenminste nagenoeg horizontaal uitstrekkende draaiingsassen draaibare kneusrollen.

Dergelijke inrichtingen zijn algemeen bekend en worden gebruikt voor het tijdens het voortbewegen van de inrichting afmaaien van gewas, welk afgemaaid gewas tussen de achter de maaiorganen opgestelde kneusrollen doorbeweegt om vervolgens op de grond te vallen. De kneusrollen worden daarbij met een verhoudingsgewijs hoog toerental aangedreven, zodat de snelheid waarmede het gewas de kneusrollen verlaat in een richting tegengesteld aan de voortbewegingsrichting van de inrichting aanzienlijk groter is dan de snelheid waarmede de inrichting tijdens bedrijf wordt vooruit bewogen. In de praktijk is gebleken, dat dit tot gevolg heeft, dat het gewas onregelmatig over de bodem wordt verspreid, zodat het gemaaide en gekneusde gewas in een onregelmatig patroon in dikkere en dunnere lagen op de grond ligt. Dit heeft een nadelig effect op het drogen van het op de grond liggende gewas alsmede op het later verwerken van gewas met bijvoorbeeld opraapinrichtingen of dergelijke.

Met de uitvinding wordt beoogd een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen, waarbij dit geschetste nadeel van.de tot nu toe gebruikelijke inrichtingen kan worden vermeden.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, doordat achter de kneusrollèn in de bewegingsbaan van tijdens bedrijf vanaf de kneusrollen naar achteren bewegend gewas een om een tenminste nagenoeg horizontaal verlopende draaiingsas draaibare trommel is opgesteld.

Met behulp van een dergelijke draaibare trommel kan de voortbewegingssnelheid van het gewas dat de kneusrollen is gepasseerd worden afgeremd op een snelheid, die min of meer overeenkomt met de voortbewegingssnelheid van de inrichting, waardoor een gelijkmatige verspreiding van het afgemaaide gewas over de grond kan worden bereikt.

In de praktijk is gebleken, dat reeds een effectieve werking wordt verkregen, indien men de trommel vrij draaibaar opstelt.

Het zal echter ook moge!ijk zijn, om de trommel aan te drijven met een zodanige snelheid, dat de omtrekssnelheid van de trommel ongeveer gelijk is aan de voortbewegingssnelheid van de inrichting tijdens bedrijf.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont een bovenaanzicht op een uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont een zijaanzicht op figuur 1.

Figuur 1 toont schematisch een maalinrichting 1, welke is voorzien van een gestel 2 en een aantal door dit gestel 2 ondersteunde, om verticale draaiingsassen draaibare trommel vormige maaiorganen 3. Onder de maaiorganen 3 zijn op gebruikelijke wijze schotel vormige steunorganen 4 opgesteld. Nabij hun ondereinden zijn de maaiorganen voorzien van maaimessen 5. Zoals bekend kunnen dergelijke maaiorganen zijn uitgevoerd om te worden aangekoppeld aan een hefinrichting van een trekker, terwijl ook getrokken uitvoeringen mogelijk zijn. Daarbij zullen de maaiorganen in het algemeen via niet nader weergegeven aandrijfmiddelen worden aangedreven vanaf een aftakas van het de maalinrichting voortbewegende voertuig.

Gerekend in de beoogde voortbewegingsrichting volgens pijl A van de inrichting tijdens bedrijf zijn achter de maaiorganen met elkaar samenwerkende, om horizontale draaiingsassen draaibare kneusrollen 6 en 7 opgesteld, die op niet nader weergegeven wijze door het gestel van de maalinrichting worden ondersteund en eveneens vanaf de aftakas van het de maalinrichting voortbewegende voertuig aan te drijven zijn.

Zoals gebruikelijk worden de maaiorganen, zoals in figuur 1 aangeduid'met pijlen B, zodanig aangedreven, dat twee naast elkaar gelegen maaiorganen tegengesteld aan elkaar draaien, waardoor het door deze maaiorganen afgemaaide gewas tussen deze beide maaiorganen naar achteren wordt geworpen. Achter ieder stel van twee met elkaar samenwerkende maaiorganen is een stel kneusrollen 6 en 7 zodanig opgesteld, dat het tussen deze twee maaiorganen naar achteren bewegende gewas door de met elkaar samenwerkende kneusrollen 6 en 7 wordt opgevangen en tu:'en de kneusrollen door naar achteren beweegt.

Achter de kneusrollen is een geleidingsplaat 8 voor het gewas opgesteld, waaronder het door de kneusrollen 6 en 7 naar achteren geworpen gewas naar achteren beweegt. Aan de onderzijde van de plaat 8 zijn een aantal zich verticaal uitstrekkende geleidingsschoepen 9 bevestigd, die in bovenaanzicht gezien (figuur 1) een hoek insluiten met de beoogde voortbewegingsrichting volgens pijl A van de inrichting. Daarbij zijn de van de kneusrollen afgekeerde uiteinden van opvolgende platen 9 sterker afgebogen, zodat het de kneusrollen verlatende gewas over een grotere breedte wordt verspreid dan de breedte waarover dit gewas de kneusrollen verlaat.

Gerekend in de voortbewegingsrichting is achter de geleidings-plaat een bij voorkeur een veelhoekige omtrek bezittende, op niet nader weergegeven wijze door het gestel van de inrichting ondersteunde trommel 10 aangebracht, die om een zich evenwijdig aan de draaiingsassen van de kneusrollen 6 en 7 uitstrekkende draaiingsas draaibaar is.

Zoals schematisch in figuur 2 is aangeduid kan men deze trommel 10 aandrijven, bijvoorbeeld vanaf een tijdens bedrijf op de grond afrollend wiel 11, dat via een ketting- of riemoverbrenging 12 met de trommel is gekoppeld. Daarbij zal men de aandrijving zodanig uitvoeren, dat de omtrekssnelheid van de trommel 10 tijdens bedrijf tenminste nagenoeg gelijk zal zijn aan de voortbewegingsrichting van de inrichting tijdens bedrijf.

Bij toepassing van de bovenbeschreven inrichting zal dan tijdens het voortbewegen van de inrichting in de richting volgens pijl A het gewas worden afgemaaid en door de maaiorganen 3 naar achteren worden geworpen, waar het door de kneustrommels 6 en 7 wordt opgevangen en tussen de kneustrommels doorbeweegt. Het de kneustrommels 6 en 7 verlatende gewas wordt, zoals hierboven reeds uiteengezet, over een grotere breedte verspreid door middel van de geleidingsplaten 9.

' Het de kneustrommels verlatende gewas, dat, tengevolge van de voor de goede werking van de kneusrollen noodzakelijke hoge omtrekssnelheid van de kneusrollen 6 en 7, de kneusrollen verlaat met een aanzienlijk grotere snelheid dan de voortbewegingssnelheid van de maalinrichting botst tegen de omtrek van de trommel 10 en wel tegen het onderste tegengesteld aan de voortbewegingsrichting van de inrichting bewegende deel van de trommel. Het gewas wordt daarbij door de trommel 10 afgeremd tot op een snelheid, die ongeveer overeenkomt met de voortbewegingssnelheid van de inrichting om vervolgens op de grond te vallen. Door het afremmen van het gewas op een snelheid, die ongeveer overeenkomt met de voortbe- wegingssnelheid van de inrichting voordat het gewas op de grond valt, wordt een gelijkmatige verspreiding van het gewas over de grond bewerkstelligd. In de praktijk is gebleken, dat het in vele gevallen niet noodzakelijk is om de trommel aan te drijven, zodanig, dat de omtrekssnelheid van de trommel ongeveer gelijk is aan de voortbewegingssnelheid van de inrichting, maar dat ook een goede werking wordt verkregen, indien men de trommel vrij draaibaar opstelt.

Het zal duidelijk zijn, dat door de afgebeelde opstelling van de kneusorganen de gel ei dingsplaten het afgemaaide gewas ook dwars op de voortbewegingsrichting volgens pijl A wordt verplaatst, zodat naast het nog af te maaien gewas een van gemaaid gewas vrije strook wordt gevormd.

Hoewel een zogenaamde trommelmaaier in de figuren is afgebeeld kan de uitvinding ook toegepast worden bij een zogenaamde schijvenmaaier. Bij een schijvenmaaier zullen de kneusrollen zich in het algemeen over de gehele werkbreedte van de maaimachine uitstrekken.

Zoals verder nog in figuur 1 en 2 is weergegeven kunnen op de buitenomtrek van de trommel naast elkaar gelegen zich loodrecht op de draaiingen van de trommel uitstrekkende geleideplaten 13 zijn aangebracht, die zich over een deel van de omtrek van de trommel uitstrekken. In plaats van twee platen verdeeld over de omtrek kan ook een ander aantal platen zijn aangebracht.

Met de platen 13 in aanraking komend gewas wordt in een enigzins andere richting verplaatst dan niet met de platen in aanraking komend gewas hetgeen kan bijdragen tot een gelijkmatigere spreiding van het gewas.

Claims (9)

1. Inrichting voor het maaien van gewas, voorzien van een gestel, van door het gestel ondersteunde om zich omhoog uitstrekkende draaiingsas-sen draaibare maaiorganen en van achter de maaiorganen opgestelde, met elkaar samenwerkende en om zich tenminste nagenoeg horizontaal uitstrekkende draaiingsassen draaibare kneusrollen, met het kenmerk, dat achter de kneus-rollen in de bewegingsbaan van tijdens bedrijf vanaf de kneusrollen naar achteren bewegend gewas een om een tenminste nagenoeg horizontaal verlopende draaiingsas draaibare trommel is opgesteld.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de trommel vrij draaibaar is opgesteld.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de trommel tijdens bedrijf wordt aangedreven met een zodanige snelheid, dat de omtrekssnelheid van de trommel ongeveer gelijk is aan de voortbewegings-snelheid van de inrichting tijdens bedrijf.

4. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de trommel tijdens bedrijf wordt aangedreven met een zodanige snelheid, dat de omtreksnelheid van de trommel ongeveer 2 a 3 maal de voortbewegingssnelheid van de inrichting tijdens bedrijf bedraagt.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de trommel wordt aangedreven met behulp van een tijdens bedrijf op de grond afrollend loopwiel.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de trommel een veelhoekige doorsnede heeft.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat'tussen de kneusrollen en de trommel geleidingsplaten zijn aangebracht, met behulp waarvan het gewas dwars op de voortbewegingsrichting van de inrichting wordt omgeleid.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat althans delen van de geleidingsplaten een verschillende hoek met de voortbewegingsrichting insluiten, zodanig, dat het de kneusrollen verlatende gewas over een grotere breedte wordt verspreid.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken merk, dat op regelmatige afstand van elkaar op de buitenomtrek van de trommel zich over een deel van de omtrek en ten minste nagenoeg loodrecht op de draaiingsas van de trommel uitstrekkende geleideplaten zijn aangebracht.