NL9300803A - Kinderzitje. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Kinderzitje.

De uitvinding heeft betrekking cp een kinderzitje, bestaande uit een van een draagbeugel voorzien kuipvormig lichaam met een schcnroel-bodem, waarbij een beugelvormige hulpsteun aanwezig is, die vanuit een onwerkzame, in het vlak van de bodem verzonken liggende positie naar een onwerkzame, schuin naar achteren onder het bodemvlak uitstekende positie beweegbaar is.

Bij plaatsing op een vlak steuncppervlak - met de hulpsteun in zijn onwerkzame stand - kan een dergelijk zitje zich met zijn gebogen bodem over het steuncppervlak afrollen en aldus een schommelbeweging rond een in hoofdzaak liggende middenpositie uitvoeren. Door de hulpsteun naar zijn werkzame stand te bewegen, komt het zitje meer rechtop te staan en wordt het - met het voorste gedeelte van de bodem en met het achterste vrije einde van de hulpsteun cp het steuncppervlak rustend - op een stabiele wijze ondersteund.

Bij de bekende uitvoering wordt de hulpsteun gevormd door een in zijn vlak vanuit een ingeschoven positie naar achteren uittrekbare, in hoofdzaak U-vormige beugel. Het uittrekken respectievelijk inschuiven van de hulpsteun is daarbij betrekkelijk lastig en gaat gepaard met ongemak voor het kind in het zitje. Het zitje dient daarvoor namelijk betrékkelijk ver voorover te worden gekanteld cm de hulpsteun ander de bodem te kunnen aanvatten.

De uitvinding nu beoogt aan dit bezwaar van het bekende zitje tegemoet te kernen.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat de beugel van de hulpsteun met zijn vrije beugelbeeneinden cm een dwarsgerichte as naar beneden toe uitklapbaar is gemonteerd en door middel van een bovenaan, achter de rugwand van het kuipvormige lichaam bedienbare grendel i nrichti ng in zijn werkzame en onwerkzame posities vergrendel-baar is.

Bij het overeenkomstig de uitvinding uitgevoerde kinderzitje behoeft dit aan de achterzijde slechts over een geringe afstand - welke met de gewenste meer rechtopstaande stabiele zitstand overeenkomt - van het steuncppervlak te worden opgelicht cm de hulpsteun naar zijn werkzame stand te doen uitklappen. Daarbij kunnen het ; oplichten van het zitje en het ontgrendelen van de hulpsteun in één enkele handeling plaatsvinden.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 is een gedeeltelijk in langsdoorsnede weergegeven zijaanzicht van het kinderzitje volgens de uitvinding, en wel met de achterste hulpsteun in de opgeklapte positie en fig. 2 is een zijaanzicht als dat volgens fig. 1, doch thans met de achterste hulpsteun in de neergeklapte positie.

Het in de tekening weergegeven kinderzitje is uitgevoerd in de vorm van een knipvormig lichaam en heeft een onderste steundeel 1 met een gebogen bodem 2, alsmede een zittingdeel 3 met een schuin naar achteren cplcpende rugwand 4. Het onderste steundeel 1 bestaat cp bekende wijze uit twee in dwarsrichting op een afstand van elkaar gelegen steunwangen, die gevormd zijn door twee zijdelingse, naar beneden gerichte uitstulpingen van het zittingdeel 3.

Onder de rugwand 4, tussen de beide wangen van het steundeel 1, is cp bekende wijze een door een achterste klep 6 toegankelijk cpberg-kastje 7 aangebracht.

Met 5 is een gedeelte van een draagbeugel aangegeven, waarvan de beugeleinden cm een dwarsas scharnierend aan de buitenzijde van het kuipvormige lichaam zijn bevestigd. Deze draagbeugel vormt geen onderdeel van de onderhavige uitvinding, kan van een cp zichzelf bekend type zijn en wordt derhalve niet in detail besproken. Vanuit de in de tekening weergegeven werkzame draagstand kan de beugel 5 in een (niet getekende) onwerkzame stand worden neergeklapt. Bij neergelaten draagbeugel steunt het zitje via de beide niet nader weergegeven wangen van het onderste steundeel 1 op een vloer, een bank van een autancbiel of een ander liggend steunvlak. Voor het vastzetten van het zitje cp een bank of stoel van een automobiel zijn de met 8 en 9 aangegeven aangrijpingspunten voor een veiligheidsgordel aanwezig.

De gebogen vorm van de bodem 2 van het steundeel 1 biedt de mogelijkheid het zitje bij plaatsing cp een vloer of ander vlak steunoppervlak cm een dwarsgerichte as te schommelen en draagt anderzijds bij tot een stabiele ligging cp de in het algemeen enigszins hol geprofileerde zitting van een passagiersbank.

Onderaan cp het steundeel 1 is aan de voorzijde een grijpsteun 10 en aan de achterzijde een grijp- c.q. hulpsteun 11 aangebracht. Deze steunen 10 en 11 zijn elk uitgevoerd in de vorm van een U-vormige beugel. Daarbij liggen de benen 10a van de voorste beugel 10 over een deel van hun lengte in het onderste steundeel 1 (tussen de beide wangen daarvan) vast verankerd, terwijl de benen 11a van de achterste beugel 11 bij 12 cm een dwarsgerichte as scharnierend in de ruimten tussen de beide wangen van het steundeel 1 en het opbergkastje 6 zijn gemonteerd.

De beugel 11 is beweegbaar tussen een opgeklapte positie volgens fig. 1 en een neergeklapte positie volgens fig. 2 en kan in beide posities, alsook in een tussenstand worden vergrendeld. Hiertoe zijn de armen 11a van de beugel 11 aan de bovenzijde elk voorzien van een naar boven gericht uitsteeksel 13. Dit uitsteeksel is aan zijn naar achteren wijzende ópstaande eindrand voorzien van een drietal grendel-ligplaatsen 13a, 13b en 13c. Daarbij kunnen de grendelligplaatsen 13a-13c op elke beugelarm 11a selectief samenwerken met een grendel-uitsteeksel 14. De beide grendeluitsteeksels 14 zijn daarbij elk aangebracht aan het benedeneinde van een zich langs de binnenzijde van een wang van het steundeel 1 naar beneden reikende arm 15. De armen 15 zitten op hun beurt met hun boveneinden vast aan een zich in dwars-richting uitstrékkend verbindingsdeel 16, dat het dwarsstuk vormt van een T, waarvan het been 17 in de pijlrichting beweegbaar is opgenanen in een in het middenlangsvlak onder de rugwand 4 geformeerde, niet nader aangeduide geleiding. Het been 17 loopt aan zijn (bovenste) vrije einde uit in een knop 18 met een daar achter gelegen uitsparing 19 en wordt door een tegen een neergebogen lip 21 van de rugwand 4 steunende veerinrichting 21 normaal in zijn onderste grendelstand gedrukt. De delen 14-21 vormen tezamen een door middel van de knop 18 te bedienen schuif grendel.

In fig. 1, bij geheel opgeklapte achterste beugel 11, rust het zitje in een in hoofdzaak liggende stand met de gebogen bodem 2 op het horizontale steunvlak 22. Het is daarbij eenvoudig het zitje een schommelbeweging te doen uitvoeren door een der beide beugels 10 respectievelijk 11 daartoe als voettrede te gébruiken.

In de positie volgens fig. 1 worden de grendeluitsteeksels 14 door de veerinrichting 21 in ingrijping gehouden met de onderste grendelligplaatsen 13c van de betreffende uitsteeksels 13 op de beide beugelarmen 11a.

Wanneer men het zitje meer rechtop wil plaatsen, kan de beugel 11 op eenvoudige wijze worden uitgeklapt (neergeklapt) door het zitje aan de achterzijde - met één hand aangrijpend op de bovenrand van de rugwand 4 - op te lichten en de grendel 14-19 met de duim van die hand tegen de werking van de veerinrichting 21 in naar boven te schuiven. De grendeluitsteeksels 14 kernen hierdoor uit hun ligplaatsen 13c vrij, waardoor de beugel 11 vrij kan uitklappen. Wanneer volgens de grendel - terwijl het zitje in de gewenste positie wordt gehouden - wordt losgelaten treden de grendeluitsteeksels 14 bijvoorbeeld in ingrijping met de bovenste grendelligplaatsen 13a en wordt de situatie volgens fig. 2 verkregen, waarin het zitje in een stabiele zitstand op het steunvlak 22 rust.

Claims (6)

1. Kinderzitje, bestaande uit een van een draagbeugel voorzien kuipvormig lichaam met een schanmelbodem, waarbij een beugelvormige hulpsteun aanwezig is, die vanuit een onwerkzame, in het vlak van de bodem verzonken liggende positie naar een onwerkzame, schuin naar achteren onder het bodemvlak uitstekende positie beweegbaar is, met het kenmerk, dat de beugel van de hulpsteun met zijn vrije beugel-beeneinden cm een dwarsgerichte as naar beneden toe opklapbaar is gemonteerd en door middel van een bovenaan, achter de rugwand van het kuipvormige lichaam bedieribare grendel inrichting in zijn werkzame en onwerkzame posities vergrendelbaar is.

2. Kinderzitje volgen conclusie 1, met het kenmerk, dat de schar-nieras van de beugelvormige hulpsteun nabij het dwarsmidden van de bodem van het zitje is gelegen.

3. Kinderzitje volgens conclusies 1-2, gekenmerkt door een van de bovenzijde van de beugelbenen ópstaand grendeluitsteeksel, dat in tenminste twee respectievelijk met de onwerkzame en de werkzame stand van de hulpsteuribeugel corresponderende keuzeposities in ingrijping kan treden met een carrplementair gevormd grendeluitsteeksel, dat gedragen wordt door een in het middenlangsvlak van het zitje langs de onderzijde van de rugwand van dat zitje heen en weer beweegbaar geleide schuif grendel.

4. Kinderzitje volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het grendeluitsteeksel op het beugelbeen is voorzien van tenminste twee selectief met het amplementair gevormde grendeluitsteeksel van de schuifgrendel in ingrijping te brengen grendelligplaatsen (13a-13c).

5. Kinderzitje volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de complementair gevormde grendeluitsteeksels (14) elk via een dwarsstuk (16) en een van een einde daarvan neerhangende draagarm (15) met de schuifgrendel (17) zijn verbonden.

6. Kinderzitje volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de schuifgrendel (17) tegen veerwerking (21) in in de ontgrendelde positie beweegbaar is.