NL9300166A - Inrichting voor het injecteren van vloeibare mest in een bodem. - Google Patents

Description

Inrichting voor het injecteren van vloeibare mest in een bodem

De uitvinding betreft een inrichting voor het injecteren van vloeibare mest in een bodem, welke inrichting over de bodem transporteerbaar is door middel van bijvoorbeeld een tankwagen of een trekker, en bewerkingsmiddelen omvat voor het aanbrengen van tenminste een lokale verdieping in die bodem alsmede mesttoevoermiddelen voor het in elke verdieping toevoeren van vloeibare mest. Een dergelijke inrichting is bekend uit het Europese octrooi EP-B-3229^1.

Deze bekende inrichting omvat een aantal paren schijven, waarbij elk paar een continue sleuf in de bodem aanbrengt bij het voortbewegen van de inrichting over de bodem. In de aldus gevormde sleuven wordt vervolgens de vloeibare mest toegevoerd. Met een dergelijke inrichting kan worden voldaan aan recente milieu-wetgeving, die voorschriften bevat betreffende de uitstoot van ammoniak.

Een belangrijk nadeel van het aanbrengen van dergelijke sleuven is dat daarmee de bovenlaag van de bodem in meer of minder mate wordt beschadigd, afhankelijk van het soort bodem. Zo is het onvermijdelijk dat de graszode doorlopend wordt beschadigd en de bodemstruktuur wordt aangetast. Bij zandgronden blijven deze problemen meestal beperkt, zodat de bekende inrichting daar wel gebruikt kan worden.

In het bijzonder bij veen- en kleigronden echter neemt de genoemde aantasting ernstiger vormen aan. Bij dergelijke grondsoorten wordt met de bekende inrichting vaak een te groot deel van de graszode losgetrokken,, hetgeen er samen met de daaruit voortvloeiende aantasting van de bodemstruktuur toe leidt dat het draagvermogen van de bodem sterk afneemt. Het lagere draagvermogen van de bodem leidt weer tot moeilijkheden bij het uitvoeren van andere werkzaamheden.

Een en ander is in vooral bij veengronden nadelig, aangezien het draagvermogen van dergelijke grond voor een groot deel wordt bepaald door de samenhang en hechtheid van de graszode.

Ook bij kleigrond blijkt het minder gewenst om continue sleuven aan te brengen. Tijdens een droge periode kunnen dergelijke sleuven aanleiding geven tot verdere scheurvorming, waardoor de grasgroei wordt belemmerd.

Doel van de uitvinding is daarom een inrichting te verschaffen die geschikt is voor mestinjectie in veen- en kleigronden. Dit doel wordt bereikt doordat de bewerkingsmiddelen uitgevoerd zijn voor het aanbrengen van een reeks op een lijn liggende, onderling in wezen van elkaar gescheiden verdiepingen, en de mesttoevoermiddelen transporteerbaar zijn over die lijn voor het toevoeren van vloeibare mest aan elke verdieping.

Met de inrichting volgens de uitvinding treedt nauwelijks beschadiging van de graszode op doordat de bodem daarbij niet wordt "opengesneden”, maar in verhoudingsgewijze kleine gebieden wordt ingedrukt. Daardoor gaat de samenhang van de graszode niet meer verloren, terwijl ook nauwelijks aanleiding tot verdergaande scheurvorming wordt gegeven.

Gevolge daarvan is dat de bodem goed begaanbaar blijft, waardoor meerdere malen per seizoen mest kan worden uitgereden en het rendement van de mest kan worden verbeterd. Daardoor kan met een geringere toediening van mest per keer worden volstaan, hetgeen meebrengt dat de mest beter in de grond kan worden opgenomen.

Voor het aanbrengen van de indrukkingen is minder kracht benodigd dan voor het vormen van continue sleuven, waardoor met lichtere trekkers kan worden gewerkt. Ook hierdoor kan grond met een beperkt draagvermogen beter worden ontzien.

In dat verband omvatten de bewerkingsmiddelen bij voorkeur een op de bodem verrolbaar rotatie-orgaan dat aan de buitenomtrek is voorzien van een aantal uitsteeksels, welke uitsteeksels bij het verrollen van dat rotatie-orgaan verdiepingen vormen in de bodem. Dat rotatie-orgaan kan een wiel zijn waarvan de as dwars op de transportrichting verloopt en aan de buitenomtrek tanden draagt die uitlopen in een punt.

De tanden kunnen bij voorbeeld piramidevormig of kegelvormig zijn. Tanden met een dergelijke vorm kunnen zonder al te grote krachten in de grond worden geduwd, waardoor de rolweerstand van het wiel en de vereiste trekkracht beperkt blijven.

Ter verkrijging van de gewenste instelling ten opzichte van de bodem kan het rotatie-orgaan zijn opgenomen in een hulpgestel dat door middel van een parallellogram-mechanisme in vertikale richting beweegbaar is opgehangen aan een draagbalk die bevestigbaar is aan een tankwagen.

Vervolgens zal de uitvinding aan de hand van een in de figuur weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

De figuur toont een gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding in perspectief.

Daarin is een gedeelte van een draagbalk 1 weergegeven, die dwars achter een tankwagen kan worden opgehangen. Aan deze draagbalk 1 zijn meerdere hulpgestellen 2 opgehangen. Deze hulpgestellen 2 dragen elk een rotatie-orgaan 3 met tanden 4. Deze tanden 4 lopen puntvormig toe.

Elk hulpgestel omvat een parallelogramgedeelte 8, bestaande uit parallelogramstangen 9· Deze stangen zijn enerzijds scharnierend bevestigd aan de parallelogrambasis 10, en anderzijds aan een draagorgaan 11.

Tussen de bovenste parallelogramstang 9 en het basisorgaan 10 is een trekveer 12 gespannen, zodanig dat het draagorgaan 11 in neerwaartse richting onder voorspanning wordt aangedrukt.

Elk hulpgestel is verder draaibaar rond een vertikale zwenkas 13, zodanig dat de hulpgestellen 2 de tractor in bochten goed kunnen volgen.

Tengevolge van de door de trekveer 12 opgewekte voorspanning in neerwaartse richting worden de rotatie-organen 3 net een bepaalde kracht op de te bewerken bodem geduwd. Wanneer de tankwagen wordt voortbewogen, rollen de rotatie-organen 3 af over de te bewerken grond, waarbij de tanden 4 indrukkingen in de grond waarvan de vorm grofweg overeenkomt met de vorm van de tanden. In de afgebeelde uitvoering zijn de tanden piramidevormig, evenals de indrukkingen in de bodem.

Aan elk hulpgestel is verder een toevoerleiding 6 voor het toevoeren van vloeibare mest voorzien. Aan de onderzijde van elke toevoerleiding 6 is een mondstuk 7 geplaatst, via welke de vloeibare mest wordt toegevoerd aan de zojuist door de rotatie-organen 3 gevormde indrukkingen. Een gedeelte van de mest, aangeduid met 14, zou daarbij naast de gaten 15 terecht kunnen komen. Verreweg het grootste gedeelte daarvan zal echter toch toevloeien naar de gaten 15, waardoor toch vrijwel alle mest in de gaten 15 terecht zal komen.

Aan de in rijrichting voorste zijde van de hulpgestellen 2 is een wegstrijker 16 aangebracht die ten doel heeft om gras en dergelijke opzij te duwen alvorens de rotatie-organen 3 de indrukkingen maken.

Aangezien de rotatie-organen geen continue sleuf, maar aparte indrukkingen in de bodem maken, blijft de bodemstruktuur vrijwel onaangetast. De graszode, die het bovenste gedeelte van de bodem vormt, wordt hierbij niet doorgesneden, doch hoofdzakelijk ingedrukt hetgeen een blijvende samenhang bevordert.

Claims (9)

1. Inrichting voor het injecteren van vloeibare mest in een bodem, welke inrichting over de bodem transporteerbaar is door middel van een tankwagen of een trekker, en bewerkingsmiddelen omvat voor het aanbrengen van tenminste een lokale verdieping in die bodem alsmede mesttoevoermiddelen voor het in elke verdieping toevoeren van vloeibare mest met het kenmerk dat de bewerkingsmiddelen uitgevoerd zijn voor het aanbrengen van een reeks op een lijn liggende, onderling in wezen van elkaar gescheiden verdiepingen, en de mesttoevoermiddelen transporteerbaar zijn over die lijn voor het toevoeren van vloeibare mest aan elke verdieping.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de bewerkingsmiddelen een op de bodem verrolbaar rotatie-orgaan omvatten dat aan de buitenomtrek is voorzien van een aantal uitsteeksels, welke uitsteeksels bij het verrollen van dat rotatie-orgaan verdiepingen vormen in de bodem.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij het rotatie-orgaan een wiel is waarvan de as dwars op de transportrichting verloopt en dat aan de buitenomtrek tanden draagt die uitlopen in een punt.

4. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij het rotatie-orgaan een rol is waarvan de as dwars op de transportrichting loopt, en die aan de buitenomtrek meerdere in omtreksinrichting lopende reeksen tanden draagt.

5- Inrichting volgens conclusie 3 of ^. waarbij de tanden piramidevormig zijn.

6. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij de tanden kegelvormig zijn.

7. Inrichting volgens conclusie 2, 3. 4, 5 of 6 waarbij het rotatie-orgaan is opgenomen in een hulpgestel dat door middel van een parallellogram-mechanisme in vertikale richting beweegbaar is opgehangen aan een draagbalk die bevestigbaar is aan een tankwagen of een trekker.

8. Inrichting volgens conclusie 7. waarbij het hulpgestel rond een vertikale as draaibaar is ten opzichte van de draagbalk.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij meerdere hulpgestellen, elk met een wiel, naast elkaar zijn opgehangen aan de draagbalk.