NL9202036A - Werkwijze en inrichting voor het vaststellen van de beweging tussen twee lichamen. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Werkwijze en inrichting voor het vaststellen van de beweging tussen twee lichamen.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vaststellen van de bewegingen, welke plaatsvinden tussen een door een landhoofd gevormd lichaam en een door een op dit lichaam aansluitend deel van een kunstwerk gevormd lichaam, resp. tussen een tweetal door op elkaar aansluitende delen van een kunstwerk gevormde lichamen ter hoogte van een tussen deze lichamen aanwezige dilatatievoeg.

Kunstwerken, zoals bruggen en viaducten, die worden aangebracht in autowegen, spoorwegen en dergelijke, sluiten veelal aan op de uiteinden van de desbetreffende autowegen, spoorwegen of dergelijke vormende zogenaamde landhoofden, waarbij tussen het landhoofd en het daarop aansluitende uiteinde van het kunstwerk een dilatatievoeg is aangebracht om uitzettingen van de verschillende lichamen op te kunnen nemen.

Ook tussen op elkaar aansluitende delen van kunstwerken, zoals bij een brug met meerdere, gezien in de lengterichting van de brug achter elkaar gelegen dekken zullen tussen dergelijke op elkaar aansluitende delen van het kunstwerk dilatatienaden aanwezig zijn.

Onder invloed van bij gebruik van dergelijke kunstwerken optredende belastingen, zoals tengevolge van over het kunstwerk bewegend verkeer, wind, temperatuur, zettingen, zullen bewegingen plaatsvinden tussen de ter hoogte van de dilatatienaad gelegen delen van de lichamen. Het theoretisch berekenen van dergelijke bewegingen is praktisch niet mogelijk. Voor bepaalde doeleinden, bijvoorbeeld voor het ontwerpen van de dilatatienaden overbruggende voegconstructies is het echter vaak noodzakelijk de aard en de grootte van de werkelijk optredende bewegingen tussen de op elkaar aansluitende delen van de lichamen ter hoogte van de dilatatienaden te kennen.

Met de uitvinding wordt dan ook beoogd een werkwijze te verkrijgen, met behulp waarvan het vastleggen van dergelijke bewegingen op eenvoudige wijze te realiseren is.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, doordat men aan het ene lichaam een krasplaat bevestigt en aan het andere lichaam een kraspen bevestigt, zodanig, dat de kraspen zich tenminste nagenoeg horizontaal en loodrecht op de langsas van het lichaam uitstrekt en een punt van de kraspen aanligt tegen de krasplaat, een en ander zodanig, dat de relatieve beweging tussen de nabij elkaar gelegen uiteinden van de beide lichamen worden weergegeven door met de kraspen op de krasplaat geschreven lijnen.

Bij toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding kan gebruik worden gemaakt van eenvoudig aan te brengen en een stevige opbouw bezittende middelen, met behulp waarvan in verloop van de tijd op de krasplaat een nauwkeurige afbeelding van de bewegingen, die hebben plaatsgevonden, zal worden verkregen.

Verder wordt een bijzonder eenvoudige inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding verkregen, indien de inrichting is voorzien van een tweetal houders, die ieder op een van de lichamen te bevestigen zijn, terwijl de ene houder is voorzien van een krasplaat en de andere houder is voorzien van een kraspen.

De constructie van een dergelijke inrichting is eenvoudig, robuust en goedkoop, terwijl de inrichting tevens eenvoudig aan te brengen en te gebruiken is, terwijl geen uitwendige energiebronnen of dergelijke benodigd zijn.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding

Figuur 1 toont schematisch een zijaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding, aangebracht op de twee nabij elkaar gelegen uiteinden van een tweetal lichamen.

Figuur 2 toont een bovenaanzicht op figuur 1 onder weglating van de in figuur 1 schematisch aangeduide lichamen.

Figuur 3 toont op grotere schaal een deel van de in figuren 1 en 2 weergegeven inrichting in zijaanzicht.

Figuur 4 toont het in figuur 3 weergegeven deel in bovenaanzicht en gedeeltelijk in doorsnede, volgens pijl IV-IV in figuur 3.

Figuur 5 toont een doorsnede over figuur 3, gezien volgens de lijn V-V in figuur 3 tesamen met een op de inrichting aangebrachte afdek-kap.

Figuur 6 toont een zijaanzicht op de inrichting voorzien van de afdekkap.

Figuur 7 toont schematisch een mogelijkheid voor het aanbrengen van de inrichting volgens de uitvinding.

In figuur 1 zijn de nabij elkaar gelegen uiteinden van een tweetal lichamen 1 en 2 weergegeven, welke lichamen, zoals hierboven reeds uiteengezet bijvoorbeeld kunnen worden gevormd door een landhoofd en een op dit landhoofd aansluitend kunstwerk, zoals een brug of een viaduct, of zij kunnen bijvoorbeeld gevormd worden door een tweetal op elkaar aansluitende dekken van een brug of viaduct. Daarbij zijn de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de desbetreffende lichamen 1 en 2 op enige afstand van elkaar gelegen onder het vormen van een dilatatienaad 3, welke bewegingen van de beide lichamen, bijvoorbeeld veroorzaakt door temperatuurschommelingen, toestaat. Ter hoogte van de dilatatienaad kan een geschikte voeg-overgangs-constructie 4 zijn aangebracht, welke zorg draagt voor een goede aansluiting van de bovenvlakken van de beide lichamen ter hoogte van de dilatatienaad zonder dat daarbij deze voeg-overgangsconstructie de relatieve bewegingen tussen de nabij elkaar gelegen uiteinden van de lichamen 1 en 2, zoals bijvoorbeeld kunnen optreden onder de invloed van verkeer, wind, temperatuur, zettingen van de ondergrond en dergelijke, verhindert.

Onder meer om een dergelijke voeg-overgangsconstructie zo optimaal mogelijk te kunnen uitvoeren is het gewenst om inzicht te hebben in de mate waarin de nabij elkaar gelegen uiteinden van de beide lichamen 1 en 2 in de praktijk ten opzichte van elkaar bewegen.

De inrichting volgens de uitvinding omvat een tweetal houders 5 en 6 waarbij de houder 5 met bouten of dergelijke verankeringsorganen 7 is vastgezet op het lichaam 1 en de houder 6 met behulp van soortgelijke bouten of verankeringsorganen 8 is vastgezet op het lichaam 2.

Aan het in de richting van de houder 5 uitstekende vrije uiteinde van de houder 6 is een steunplaat 9 bevestigd. De steunplaat 9 dient voor de ondersteuning van een met behulp van bouten 10 losmaakbaar aan de steunplaat 9 bevestigde krasplaat 11.

Aan het naar de houder 6 toegekeerde vrije uiteinde van de houder 5 is een steunplaat 12 bevestigd. Met behulp van een verbindingsstuk 12' is aan de steunplaat 12 een uiteinde bevestigd van een zich evenwijdig aan de steunplaat 12 uitstrekkende bladveer 13. Aan het vrije uiteinde van de steunplaat 12 is een in doorsnede U-vormige beugel 14 bevestigd,zodanig, dat een been 15 van de beugel is gelegen aan de van de steunplaat 12 afge keerde zijde van de steunplaat 9.

Aan de bladveer 13 is een moer 16 gelast waarin een uiteinde is geschroefd van een door een drukveer 17 omgeven bout 18. De kop 18' van de bout 18 is gelegen aan de van de bladveer 13 afgekeerde zijde van het andere been 19 van de beugel 14.

Naast de moer 16 is een verdere moer 20 aan de bladveer 13 gelast. In de moer 20 is een boutvormig draagstuk 21 geschroefd, waarin een tegenover de krasplaat 11 gelegen kraspen 22 is ondersteund. Het zal duidelijk zijn, dat door verdraaien van het draagstuk 21 in de moer 20 de kraspen 22 in een naar de krasplaat 11 toegekeerde of in een van deze krasplaat afgekeerde richting kan worden verplaatst. In een ingestelde stand kan het draagstuk 21 worden geborgd met behulp van een op het draagstuk 21 geschroefde, met de moer 20 samenwerkende contramoer 23.

Zoals verder nog uit figuur 3 blijkt zijn boven en onder het boutvormige draagorgaan 21 in de bladveer 13 gaten 24 resp. 25 aangebracht, zodanig, dat de hartlijnen van deze gaten 24 en 25 met de hartlijn van het boutvormige orgaan 21 in een vlak liggen.

De bovenbeschreven inrichting zal in het algemeen zo worden aangebracht, dat de kraspen 22 ter hoogte van de dilatatienaad zal zijn gelegen en zich daarbij horizontaal, dat wil zeggen evenwijdig aan het begaanbare vlak van het kunstwerk resp. landhoofd, en loodrecht op de lengterichting van de rijbaan resp. het kunstwerk of dergelijke zal uitstrekken. Het zal duidelijk zijn, dat dan tijdens bedrijf de krasplaat 11 en de kraspen 22 ten opzichte van elkaar zowel in horizontale als in verticale richting zullen bewegen in overeenstemming met de bewegingen, die tijdens bedrijf plaatsvinden tussen nabij elkaar gelegen uiteinden van de lichamen 1 en 2. Daarbij zal de kraspen 22 door verdraaiing van het boutvormige orgaan 21 zodanig worden ingesteld, dat de kraspen 22 effectief aanligt tegen de krasplaat 11. De de bout 18 omgevende drukveer 17 zorgt i daarbij nog voor een aandrukking van de kraspen 22 tegen de krasplaat 11.

Om verschuiving van de krasplaat 11 ten opzichte van de krasplaat 22 niet te belemmeren en toch een goede ondersteuning van de onderdelen te verkrijgen is tussen het been 15 van de beugel 14 en tussen de bladveer 13 en de krasplaat 11, ter hoogte van de kraspen 22 een afstands- i orgaan 26 resp. 27 aangebracht, welk afstandsorgaan wordt gevormd door materiaal met een lage wrijvingscoefficiënt en/of door rolletjes of derge-

Zoals hierboven reeds opgemerkt kan de krasplaat 11 worden uitgewisseld doordat de krasplaat 11 losmaakbaar aan de steunplaat 9 is bevestigd met behulp van bouten 10. Om dit uitwisselen te vergemakkelijken kan de kraspen 22 door aandraaien van de bout 18 in een van de krasplaat 11 afgekeerde richting worden bewogen, zoals in het bijzonder duidelijk zal zijn uit figuur 4.

Nadat een nieuwe krasplaat 11 is aangebracht kan de aanvangs-stand van de kraspen 22 ten opzichte van de krasplaat 11 worden vastgelegd, door bijvoorbeeld met behulp van een losse kraspen de plaats van de opening 24 ten opzichte van de krasplaat 11 op de krasplaat 11 aan te geven.

Na verloop van tijd kan de krasplaat 11 weer worden verwijderd voor het analyseren van de bewegingen, die tussen de beide lichamen hebben plaatsgevonden. Daarbij kan de stand van de kraspen 22 ten opzichte van de krasplaat 11 op het tijdstip van het demonteren van de krasplaat 11 worden vastgelegd door een overeenkomstig merkteken met behulp van een losse kraspen of dergelijke via het gat 25 op de krasplaat 11 aan te geven.

Indien zowel bij het monteren als bij het demonteren van de krasplaat 11 de temperatuur wordt vastgesteld kan de temperatuuruitzetting van bijvoorbeeld het kunstwerk worden vastgesteld aan de hand van de horizontale afstand tussen het eerste via de opening 24 op de krasplaat 11 aangebrachte merkteken en het tweede via de opening 25 op de krasplaat 11 aangebrachte merkteken.

Zoals weergegeven in figuren 5 en 6 kan de inrichting worden afgedekt met behulp van een in doorsnede U-vormige kap 28, die bijvoorbeeld met borgpennen 29 aan slechts een van de houders 5 of 6 wordt vastgezet, zodat de kap 28 de relatieve verplaatsing tussen de krasplaat 11 en de kraspen 22 niet hindert. Op de borgpennen 29 kunnen bijvoorbeeld sloten of dergelijke worden aangebracht om te voorkomen, dat onbevoegden toegang krijgen tot de inrichting. Tevens beschermt de kap de inrichting tegen weersinvloeden.

Zoals nader in figuur 7 is weergegeven kunnen voor het bevestigen van de beide houders 5 en 6 aan de lichamen 1 en 2 beide houders vast met elkaar worden verbonden met een tussen de houders aangebracht koppelstuk 30. De zo met elkaar verbonden houders zullen zo correct in eikaars verlengde liggend in de gewenste stand op de beide lichamen 1 en 2 kunnen worden aangebracht. Eventueel kan daarbij het koppelstuk 30 zodanig zijn uitgevoerd, dat de beide houders 5 en 6 op verschillende afstanden van elkaar aan het koppelstuk 30 kunnen worden vastgezet, waardoor het mogelijk wordt om bij het aanbrengen van de houders 5 en 6 rekening te kunnen houden met de heersende omstandigheden.

Indien bijvoorbeeld de omgevingstemperatuur sterk afwijkt van de gemiddelde jaartemperatuur kan dit in rekening worden genomen door de houders dichter bij elkaar of verder van elkaar af te monteren dan dat men zou doen bij omstandigheden, waar de omgevingstemperatuur ongeveer overeenkomt met de gemiddelde jaartemperatuur.

Opgemerkt wordt, dat in het bovenstaande en de conclusies gemakshalve over nagenoeg horizontaal en nagenoeg verticaal wordt gesproken, daar veelal de begaanbare vlakken van kunstwerken en van daarop aansluitende landhoofden tenminste nagenoeg horizontaal zijn gelegen en de kraspen evenwijdig aan deze begaanbare vlakken en de krasplaat loodrecht op deze begaanbare vlakken wordt opgesteld.

Het zal echter duidelijk zijn, dat binnen de geest en bescherm-ingsomvang van de uitvinding de werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding ook kan worden toegepast bij kunstwerken waarbij de begaanbare vlakken niet horizontaal liggen bijvoorbeeld bij kunstwerken in een helling (1angshel1ing) of onder een verkanting liggende kunstwerken (dwarshelling) zoals in een bocht.

Claims (11)

1. Werkwijze voor het vaststellen van de bewegingen welke plaatsvinden tussen een door een landhoofd gevormd lichaam en een door een op dit landhoofd aansluitend deel van een kunstwerk gevormd lichaam resp. tussen een tweetal door op elkaar aansluitende delen van een kunstwerk gevormde lichamen ter hoogte van een tussen deze lichamen aanwezige dilatatienaad, met het kenmerk, dat men aan het ene lichaam een krasplaat bevestigt en aan het andere lichaam een kraspen bevestigt, zodanig dat de kraspen zich tenminste nagenoeg horizontaal en loodrecht op de langsas van het lichaam uitstrekt en een punt van de kraspen aanligt tegen de krasplaat, een en ander zodanig, dat relatieve beweging tussen de nabij elkaar gelegen uiteinden van de beide lichamen worden weergegeven door met de kraspen op de krasplaat geschreven lijnen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat op de krasplaat de stand van de kraspen bij het begin van een meting alsmede de stand van de kraspen ten opzichte van de krasplaat bij het einde van een meting wordt aangegeven.

3. Inrichting voor het vaststellen van de bewegingen welke plaats vinden tussen een door een landhoofd gevormd lichaam en door een op dit landhoofd aansluitend deel van een kunstwerk gevormd lichaam, resp. tussen een tweetal door op elkaar aansluitende delen van een kunstwerk gevormde lichamen ter hoogte van een tussen deze lichamen aanwezige dilatatievoeg, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een tweetal houders, die ieder op een van de lichamen te bevestigen zijn, terwijl de ene houder is voorzien van een krasplaat en de andere houder is voorzien van een kraspen.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de kras plaat tenminste nagenoeg verticaal en evenwijdig aan de lengterichting van de lichamen is opgesteld en de kraspen tenminste nagenoeg horizontaal en loodrecht op de lengterichting van de lichamen is opgesteld.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de kraspen loodrecht op de krasplaat instelbaar is,

6. Inrichting volgens een van de conclusies 3 tot 5, met het kenmerk, dat de krasplaat uitwisselbaar is aangebracht.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de kraspen is bevestigd aan een zich evenwijdig aan de kras- plaat uitstrekkende bladveer.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat tussen de de kraspen dragende bladveer en de de bladveer ondersteunende houder een verend mechanisme is aangebracht, met behulp waarvan de kraspen in de richting van de krasplaat wordt geduwd.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat tussen de de kraspen dragende bladveer en de de bladveer ondersteunende houder middelen zijn aangebracht met behulp waarvan het de kraspen ondersteunende deel van de bladveer in een van de krasplaat afgekeerde richting kan worden verplaatst.

10. Inrichting volgens een van de conclusies 7-9, met het kenmerk, dat in tegenover de krasplaat gelegen delen van de de kraspen ondersteunende bladveer gaten zijn aangebracht waarvan de middelpunten met het middelpunt van de kraspen in een verticaal vlak zijn opgesteld.

11. Werkwijze voor het aanbrengen van een inrichting volgens een van de conclusies 3-10 op een tweetal lichamen, met het kenmerk, dat men eerst de beide houders met behulp van een koppelstuk aan elkaar bevestigt, vervolgens de onderling verbonden houders aan de beide lichamen vastzet en daarna, na verwijderen van het koppelstuk de krasplaat en de kraspen aan de houders bevestigt.