NL9201955A - Connectorsamenstel. - Google Patents

Description

Connectorsamenstel

De uitvinding heeft betrekking op een connectorsamenstel, voorzien van een eerste connectordeel met een cilindrische wand met tenminste een grendelelement en een tweede connectordeel met een draaibare ring met voor elk grendelelement een schroefdraadbaan, welke onderdelen geheel uit kunststof zijn vervaardigd, waarbij in de gekoppelde toestand van de connectordelen elk grendelelement in een eindstand in de schroefdraadbaan ligt en elk grendelelement in axiale richting onder veerdruk tegen een zijde van de schroefdraadbaan aanligt, waarbij middelen zijn aangebracht voor het signaleren van het bereiken van de eindstand.

Een dergelijk connectorsamenstel dat gewoonlijk als connector met vergrendeling van het bajonettype wordt aangeduid, is in verschillende uitvoeringsvormen bekend en bijvoorbeeld beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 3.901.574 en de Franse octrooiaanvrage 2.632.783.

Bij het connectorsamenstel volgens het Amerikaanse octrooischrift 3.901.574 zijn in de schroefdraadbanen op de cilindrische wand van het eerste connectordeel nokken aangebracht, terwijl de ring aan zijn binnenwand de grendelelemen-ten draagt, die door vervormen van de ring deze nokken voor het bereiken van de eindstand kunnen passeren. Bij het bekende connectorsamenstel volgens de Franse octrooiaanvrage 2.632.783 bestaan de grendelelementen uit een nok die door vervorming van de draaibare ring in de eindstand worden gebracht. Teneinde het vervormen van de ring te vergemakkelijken, zijn hierin sleuven en verdunde wanddelen aangebracht, waardoor de fabricage van de ring gecompliceerd wordt. De als pen uitgevoerde grendelelementen zijn betrekkelijk kwetsbaar en zijn aan slijtage onderhevig.

Het signaleren van het bereiken van de eindstand wordt bij deze bekende connectorsamenstellen bereikt, doordat de grendelelementen in de eindstand klikken door de veerkracht van de ring.

De uitvinding beoogt een verbeterd connectorsamenstel van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarvan de fabricage eenvoudig is en waarbij voor het bereiken van de eindstand van de grendelelementen geen vervorming van de ring nodig is.

Hiertoe heeft het connectorsamenstel volgens de uitvinding het kenmerk dat elk grendelelement is uitgevoerd als een volgens de schroefdraadbaan geplaatste ribbe en dat de schroefdraadbaan wordt bepaald door tenminste een eerste nok, waarbij de met de nok samenwerkende zijde van de ribbe is voorzien van een versprongen gedeelte.

Op deze wijze wordt een connectorsamenstel verkregen, waarvan de fabricage relatief eenvoudig is doordat geen volledige schroefdraadbanen behoeven te worden gevormd, terwijl anderzijds door het opnemen van een versprongen gedeelte in een dwars op de axiale richting staande zijde van de ribbe met voordeel van de in axiale richting werkende veerdruk gebruik wordt gemaakt voor het vergrendelen van de ring in de eindstand en het signaleren van het bereiken van deze eindstand.

De ribben zijn door hun lengte relatief robuust en kunnen een grote kracht opnemen.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld schematisch is weergegeven.

Fig. 1 is een gedeeltelijk in doorsnede uitgevoerd zijaanzicht van de uitvoeringsvorm van het connectorsamenstel volgens de uitvinding in uiteengenomen toestand.

Fig. 2 is een vooraanzicht van het eerste connector-deel van het connectorsamenstel uit fig. 1.

Fig. 3 is een vooraanzicht van de ring van het tweede connectorsamenstel uit fig. 1.

Fig. 4a - 4c geven schematisch in een uitslag de schroefdraadbanen en grendelelementen van de beide connector-delen weer.

In fig. 1 is een connectorsamenstel in uiteengenomen toestand weergegeven, dat is voorzien van een eerste connec-tordeel 1 en een tweede connectordeel 2 met een draaibare ring 3. Het eerste connectordeel 1 heeft een cilindrische wand 4 met regelmatig over de omtrek verdeeld drie grendelelementen 5 die zijn uitgevoerd als een volgens een schroefdraadbaan geplaatste ribbe en die zich elk uitstrekken over een aanmerkelijke booglengte, die bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld circa 78° bedraagt. In fig. 2 is weergegeven, dat het connec- tordeel 1 een aantal openingen 6 voor niet nader weergegeven contactelementen bezit. Op overeenkomstige wijze bezit het tweede connectordeel 2 niet nader weergegeven openingen voor contactelementen.

De ring 3 van het connectordeel 2 bevindt zich in de samengestelde toestand op dit connectordeel, waarbij een bajo-netveerring 7 tussen een kraag 8 van het connectordeel 2 en een kraag 9 van de ring 3 ligt opgesloten. De ring 3 is voorzien van drie schroefdraadbanen 10 voor de grendelelementen 5, waarbij elke schroefdraadbaan wordt bepaald door drie op de binnenwand van de ring 3 gevormde nokken 11, 12 en 13. Zoals in het bijzonder uit fig. 4A blijkt, bepalen elke twee in om-treksrichting opeenvolgende eerste nokken 11 een axiale in-voersleuf 14, waarin een grendelelement 5 passend kan worden opgenomen. De nokken 12 en 13 liggen in omtreksrichting aan weerszijden van de nok 11, terwijl in axiale richting de nok 11 en de nokken 12, 13 aan weerszijden van de schroefdraadbaan 10 liggen. In de figuren 1 en 4 is aangegeven, dat de nokken 13 aan de naar het connectordeel 1 gerichte zijde van een af-schuining zijn voorzien, waardoor de bajonetveerring 7 gemakkelijk in de ring 3 kan worden gemonteerd.

Voor het koppelen van de connectordelen 1 en 2 worden de grendelelementen 5 op de in fig. 4A aangegeven wijze in de invoersleuven 14 geschoven en wordt vervolgens de ring 3 naar de in fig. 4C weergegeven eindstand gedraaid. Daarbij wordt de zijde 15 van elk grendelelement 5 door de optredende krachten en de werking van de bajonetveerring 7 tegen de zijde 16 van de bijbehorende nok 11 gedrukt. Zoals uit fig. 4B blijkt, liggen de zijden 15 en 16 over een grote lengte tegen elkaar, zodat een relatief hoge kracht kan worden opgenomen. De samenwerkende zijden 15, 16 van de grendelelementen 5 resp. de nokken 11 hebben elk een einddeel 17 resp. 18 dat althans ongeveer in omtreksrichting verloopt. In dit einddeel 17, 18 is een versprongen gedeelte 19 resp. 20 opgenomen, dat via een althans nagenoeg axiaal verlopende schouder 21 aansluit op het niet versprongen einddeel 17, 18.

Wanneer de ring 3 van de tussenstand in fig. 4B naar de eindstand volgens fig. 4C wordt gedraaid, zal de gebruiker in de eerste plaats tijdens het verdraaien van de ring voelen dat de einddelen 17, 18 van de grendelelementen 5 en de nokken 11 op elkaar aangrijpen, doordat geen verdere axiale beweging meer plaatsvindt. Vervolgens springt de ring 3 in axiale richting terug door de werking van de bajonetveerring 7, zodra de schouders 21 elkaar passeren. Hierdoor wordt een klikgeluid veroorzaakt, zodat aan de gebruiker het bereiken van de eindstand wordt gesignaleerd. Doordat in de eindstand volgens fig. 4C de schouders 21 op elkaar aangrijpen, kan de ring 3 niet ongewild losdraaien, zodat de connectordelen 1, 2 in de gekoppelde toestand zijn vergrendeld.

De beschreven vorm van de zijden 15, 16 met de in omtreksrichting verlopende einddelen 17, 18 heeft het belangrijke voordeel, dat tijdens het koppelen, waarbij een relatief grote kracht op de vlakken 15, 16 wordt uitgeoefend door het in elkaar schuiven van de contactelementen van de connectordelen 1, 2, de einddelen 17, 18 onbelast blijven, zodat geen slijtage van deze delen en in het bijzonder de schouders 21 optreedt. In de volledig gekoppelde toestand, waarbij de einddelen 17, 18 van de grendelelementen 5 en de nokken 11 op elkaar aangrijpen, wordt de kracht die het con-nectorsamenstel in de gekoppelde toestand houdt, over een relatief groot oppervlak verdeeld, waardoor de ribben 5 en de nokken 11 goed bestand zijn tegen deze kracht.

In fig. 4C is voorts te zien, dat de nok 13 van elke groep nokken 11-13 een aanslagrand 22 voor het grendelelement 5 van een voorafgaande groep nokken 11-13 bepaalt, zodat de ring 3 na het bereiken van de eindstand niet verder kan worden gedraaid.

Bij ontkoppelen van de connectordelen 1, 2 zal de zijde 23 van de grendelelementen 5 door de optredende krachten tegen de zijde 24 van de nokken 12, 13 worden gedrukt, waardoor bij draaien van de ring 3 het connectordeel 2 uit het connectordeel 1 wordt getrokken. Ook bij het ontkoppelen zijn de grendelelementen 5 derhalve over een relatief grote lengte in aanraking met de nokken 12, 13, zodat een relatief hoge kracht kan worden opgenomen.

Opgemerkt wordt, dat de bajonetveerring 7 ook de gebruikelijke functie heeft om de koppellengte, dat wil zeggen de afstand waarover de contactelementen van de beide connectordelen 1, 2 in elkaar zijn geschoven, constant te houden.

Fabricagetoleranties en lichte slijtage worden door de bajo-netveerring 7 opgevangen.

De uitvinding is niet beperkt tot het in het voorgaande beschreven uitvoeringsvoorbeeld, dat binnen het kader van de conclusies op verschillende manieren kan worden gevarieerd.

Claims (9)

1. Connectorsamenstel, voorzien van een eerste con-nectordeel met een cilindrische wand met tenminste een gren-delelement en een tweede connectordeel met een draaibare ring met voor elk grendelelement een schroefdraadbaan, welke onderdelen geheel uit kunststof zijn vervaardigd, waarbij in de gekoppelde toestand van de connectordelen elk grendelelement in een eindstand in de schroefdraadbaan ligt en elk grendelelement in axiale richting onder veerdruk tegen een zijde van de schroefdraadbaan aanligt, waarbij middelen zijn aangebracht voor het signaleren van het bereiken van de eindstand, met het kenmerk, dat elk grendelelement is uitgevoerd als een volgens de schroefdraadbaan geplaatste ribbe en dat de schroefdraadbaan wordt bepaald door tenminste een eerste nok, waarbij de tijdens het koppelen van de connectordelen met de nok samenwerkende zijde van de ribbe is voorzien van een versprongen gedeelte.

2. Connectorsamenstel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de met de ribbe samenwerkende zijde van de nok eveneens is voorzien van een op overeenkomstige wijze versprongen gedeelte.

3. Connectorsamenstel volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het versprongen gedeelte via een althans nagenoeg axiaal verlopende schouder aansluit op de genoemde zijde van de ribbe resp. nok.

4. Connectorsamenstel volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de samenwerkende zijden van de ribbe en de nok een ongeveer in omtreksrichting verlopend einddeel omvatten waarin de versprongen gedeelten zijn opgenomen.

5. Connectorsamenstel volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elke schroefdraadbaan voorts wordt bepaald door twee verdere nokken, die in omtreksrichting aan weerszijden van de eerste nok zijn gelegen en in axiale richting door de schroefdraadbaan van de eerste nok zijn gescheiden .

6. Connectorsamenstel volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat twee of meer ribben en bijbehorende groepen van drie nokken zijn aangebracht, waarbij een van de twee verdere nokken van elke groep een aanslagrand heeft voor de ribbe van een andere groep.

7. Connectorsamenstel volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee in omtreksrichting opeenvolgende eerste nokken een axiale invoersleuf voor een ribbe bepalen.

8. Connectorsamenstel volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat elke ribbe passend in een invoersleuf wordt opgenomen .

9. Connectorsamenstel volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elke ribbe zich uitstrekt over een booglengte van tenminste 40°.