NL9201761A - Werkwijze voor het aan een met een kleurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, alsmede een kleurenweergeefsysteem ingericht voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze. - Google Patents

Werkwijze voor het aan een met een kleurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, alsmede een kleurenweergeefsysteem ingericht voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze. Download PDF

Info

Publication number
NL9201761A
NL9201761A NL9201761A NL9201761A NL9201761A NL 9201761 A NL9201761 A NL 9201761A NL 9201761 A NL9201761 A NL 9201761A NL 9201761 A NL9201761 A NL 9201761A NL 9201761 A NL9201761 A NL 9201761A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
color
pixel
behavior
indication
pertinent
Prior art date
Application number
NL9201761A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Oce Nederland Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Oce Nederland Bv filed Critical Oce Nederland Bv
Priority to NL9201761A priority Critical patent/NL9201761A/nl
Priority to DE69331569T priority patent/DE69331569T2/de
Priority to EP93202799A priority patent/EP0593114B1/en
Priority to US08/132,897 priority patent/US5452408A/en
Priority to PL93300629A priority patent/PL172255B1/pl
Priority to JP5251853A priority patent/JP2598217B2/ja
Publication of NL9201761A publication Critical patent/NL9201761A/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H04ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
    • H04NPICTORIAL COMMUNICATION, e.g. TELEVISION
    • H04N1/00Scanning, transmission or reproduction of documents or the like, e.g. facsimile transmission; Details thereof
    • H04N1/46Colour picture communication systems
    • H04N1/56Processing of colour picture signals

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Multimedia (AREA)
  • Signal Processing (AREA)
  • Facsimile Image Signal Circuits (AREA)
  • Color Image Communication Systems (AREA)
  • Image Processing (AREA)
  • Image Analysis (AREA)

Description

Werkwijze voor het aan een met een kieurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, alsmede een kieurenweergeefsysteem ingericht voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het aan een met een kieurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag.
De uitvinding heeft mede betrekking op een kieurenweergeefsysteem voorzien van middelen voor het puntsgewijs genereren van kleurinformatie, en van een beeldbewerkings- en besturingseenheid voor het corrigeren en bewerken van deze kleurinformatie ter verkrijging van besturingssignalen voor de aansturing van een kleurenafdrukeenheid, waarbij genoemde beeldbewerkings- en besturingseenheid is ingericht voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze. Bij het weergeven van gekleurde informatie op informatiedragers in een kieurenweergeefsysteem doet zich het probleem voor, op welke manier pasteltinten op een perceptueel aanvaardbare en toch economisch verantwoorde wijze kunnen worden weergegeven.
Naarmate bij een weer te geven beeldpunt de verzadigingsgraad van een pastelkleur verder afneemt zal op zeker moment een punt bereikt worden waarbij het in perceptueel opzicht niet meer zinvol is om de bij zo'n pastelkleur behorende kleurinformatie als zodanig, maar wel als grijsinformatie weer te geven. Dit houdt dan tevens het voordeel in, dat in het kieurenweergeefsysteem dan nog slechts de zwartweergeefeenheid in werking dient te komen en niet tevens een of meerdere andere kleurenafdrukeenheden, hetgeen een goedkopere bedrijfsvoering van het systeem en een geringere slijtage in dat systeem tot gevolg heeft.
De grens welke in een kleurenruimte getrokken moet worden om een overgang te krijgen tussen het achromatisch en chromatisch weergeven van de beeldinformatie, dient vooreerst op perceptuele en technologische gronden te worden vastgesteld. Dit probleem is reeds in US-A-2,918,523 aan de orde gesteld. Echter is hier eenvoudshalve gekozen voor het achromatisch weergeven van pastelkleuren, hetgeen toch een onbevredigend resultaat oplevert. Het komt voor, dat een perceptueel als kleurloos aan te merken en nabij genoemde grens verkerend beeldpunt als gevolg van scannerimperfecties (zoals scannerruis) niet als kleurloos maar als kleurdragend gedetecteerd wordt of omgekeerd. Dit doet zich met name voor bij beeldpunten die dicht bij de overgang van het kleurloze gebied naar het kleurdragende gebied in genoemde kleurenruimte gelocaliseerd zijn. Hierbij moet tevens rekening gehouden worden met het feit, dat de scannerruis groter is naarmate de intensiteit van het beeldpunt toeneemt. Het is derhalve zinvol om in een kleurenruimte nog een soort onzekerheidsgebied te onderkennen dat delen omvat, welke aan weerszijden van genoemde grens zijn gelegen en waarin vanwege een mogelijk optreden van scannerruis aan een daarin voorkomend beeldpunt op grond van diens parameterwaarden niet automatisch een kleurgedrag dan wel een kleurloos gedrag mag worden toegekend, maar slechts een voorlopige indicatie omtrent een niet-gedefinieerd kleurgedrag. Elk in dat onzekerheidsgebied voorkomend beeldpunt moet dan aan een nader en gedetailleerder onderzoek onderworpen worden om te komen tot een pertinente indicatie ten aanzien van een kleurdragend of kleurloos gedrag.
Het maken van een onderscheid tussen beeldpunten met een pertinente indicatie van kleurgedrag, beeldpunten met een pertinente indicatie van kleurloos gedrag en beeldpunten met een voorlopige indicatie omtrent een niet-gedefinieerd kleurgedrag is reeds bekend uit EP-A-0395032. Bij het daarin beschreven systeem wordt echter het gehele gebied van beeldpunten met een voorlopige indicatie opgeofferd ten behoeve van het opheffen van registerfouten, waarbij een beeldpunt kleurloos wordt als er een tekstbeeld blijkt te zijn, en kleur wordt als er sprake is van een kleurenbeeld. Het opheffen van scannerruisfouten is derhalve hier niet aan de orde.
Het maken van een onderscheid tussen beeldpunten met een pertinente indicatie van kleurgedrag, beeldpunten met een pertinente indicatie van kleurloos gedrag en beeldpunten met een voorlopige indicatie omtrent een niet-gedefinieerd kleurgedrag is eveneens bekend uit EP-A-0363146 en EP-A-0411911, waarbij gebruik wordt gemaakt van zekere vergelijkingscriteria welke evenwel getoetst worden in een van de RGB-kleurenruimte afgeleide ruimte, welke door de maximale en de minimale kleurcomponentwaarden bij een beeldpunt in die kleurenruimte wordt opgespannen.
Een dergelijke werkwijze vereist veel rekenwerk: Bij elk beeldpunt dient eerst de maximale en de minimale kleurcomponentwaarde te worden bepaald, en vervolgens dient een set mathematische ongelijkheidsfuncties te worden onderzocht om het gebied te bepalen, waartoe dat beeldpunt gerekend moet worden. Ten behoeve van een beeldpunt met een voorlopige indicatie omtrent een niet-gedefinieerd kleurgedrag wordt dan in deze octrooipublicatie aan de hand van een omgevingsanalyse een pertinente indicatie ten aanzien van een kleurdragend of kleurloos gedrag bepaald. De daarbij uit te voeren omgevingsanalyse houdt in dat in een omgeving (bijvoorbeeld een 5x5 beeldpuntruimte) rond het betreffende beeldpunt het aantal pertinente indicaties betreffende een kleurgedrag wordt vergeleken met het aantal pertinente indicaties betreffende een kleurloos gedrag, waarbij de uitkomst daarvan dan aangeeft welk type pertinente indicatie aan het betreffende beeldpunt moet worden toegekend.
Een dergelijke omgevingsanalyse is evenwel bestemd om registerfouten op te sporen en deze op te heffen, maar niet om scannerruisfouten op te heffen. Genoemde omgevingsanalyse heeft voorts het nadeel dat het onbetrouwbare resultaten oplevert in een gebied van zachte pasteltinten aangezien in zo'n gebied relatief weinig of geen pertinente indicaties ten aanzien van een kleurgedrag of kleurloos gedrag voorkomen.
Dit kan in een gebied van zachte pasteltinten leiden tot snelle variaties in het toe te kennen type van pertinente indicaties aan opeenvolgende beeldpunten, ofschoon zij volgens het origineel niet verschillend mogen worden weergegeven.
Voorts kan in een gebied met zachte pasteltinten, waarin weinig beeldpunten met een pertinente indicatie voorkomen, een geringe meerderheid van een der types pertinente indicaties bij het uitvoeren van de omgevinganalyses bewerkstelligen, dat het overgrote deel van de voorlopige indicaties wordt vervangen door perinente indicaties van het meerderheidstype, hetgeen een verkeerde kleurimpressie teweegbrengt.
De uitvinding beoogt voor genoemd nadeel met betrekking tot de snelle variaties in de pertinente indicaties, dat als "schakelgedrag" bij de kleurenbeeldbewerking kan worden aangeduid, een oplossing te vinden en gaat daarbij uit van de gedachte dat het in dergelijke omstandigheden in statistisch opzicht van voordeel is om bij het onderbouwen van een pertinente uitspraak (pertinente indicatie) niet of niet alleen te steunen op sporadisch in de betreffende omgeving voorkomende pertinente uitspraken, maar tevens of bij voorkeur op bijvoorbeeld gegevens welke direct met daarop betrekking hebbende meetresultaten in relatie staan of daarmee nauw een relatie vormen.
Overeenkomstig de uitvinding is de werkwijze van de in de aanhef omschreven soort gekenmerkt door: a. het op grond van tenminste de aan kleurverzadiging en intensiteit gerelateerde parameterwaarden van genoemd beeldpunt localiseren van genoemd beeldpunt ten opzichte van een gedefinieerd, ten aanzien van kleurgedrag als onzekerheidsgebied aan te merken deelruimte binnen een kleurenruimte, welke door tenminste de parameters van genoemd soort wordt opgespannen, b. het ten behoeve van genoemd beeldpunt bij localisering in genoemd onzekerheidsgebied uitvoeren van een omgevingsanalyse omtrent de verdelingstoestand van, aan genoemde kleurenruimte gerelateerde parameterwaarden van, binnen een omgeving van het betreffende beeldpunt voorkomende beeldpunten, en c. het toekennen van een pertinente indicatie aan genoemd beeldpunt op basis van genoemde omgevingsanalyse.
In een eerste toepassingsvorm van de werkwijze overeenkomstig de uitvinding wordt een beeldpunt dat gelocaliseerd is in genoemd onzekerheidsgebied een pertinente indicatie van kleurgedrag toegekend indien de relatieve verdelingstoestand der aan kleur gerelateerde parameterwaarden van de in genoemde omgeving voorkomende beeldpunten binnen vooraf gestelde grenzen blijft en/of de gemiddelde waarde van de aan kleurverzadiging gerelateerde parameterwaarden voor de in genoemde omgeving voorkomende beeldpunten een zekere drempelwaarde overschrijdt.
In een tweede toepassingsvorm van de werkwijze overeenkomstig de uitvinding wordt aan een beeldpunt dat in genoemd onzekerheidsgebied gelocaliseerd is een kleurvervullingsgraad toegekend, waarmee de verwachtingswaarde van een beeldpunt met betrekking tot het kleurgedrag wordt weergegeven, en dat gebaseerd kan zijn op een in de LC-subkleurenruimte te bepalen hoekinformatie behorende bij een rechte door het, het beeldpunt representerende coördinatenpaar in die ruimte en een voorafgedefinieerd punt in die ruimte. Daarbij verkrijgt een beeldpunt met een voorlopige indicatie een specifieke pertinente indicatie, indien de in die omgeving opgemaakte gemiddelde waarde van de vervuilingsgraad in het bij die specifieke pertinente indicatie behorende waardegebied ligt. Het is daarbij van voordeel de omgevingsanalyse slechts te baseren op die beeldpunten, waaraan een partiele kleurvervullingsgraad is toegekend. Het is ook mogelijk om de pertinente indicatie van een beeldpunt te laten afhangen van de totaalwaarde van de kleurvervullingsgraad van het betreffende beeldpunt en van een bepaalde fractie van de gemiddelde waarde van de kleurvervullingsgraad in die omgeving.
Een uitermate gunstig gebruik van de werkwijze volgens de uitvinding om scannerimperfecties op te heffen, wordt verkregen door voorafgaande hieraan of gelijktijdig hiermee eerst de invloeden van de door de scanner veroorzaakte systematische fouten, zoals registerfouten, op te heffen. Daar deze zeer storend zijn bij zwart-wit overgangen zoals bij tekst, wordt voor ieder beeldpunt aan de hand van de originele kleurinformatie onderzocht of bij dat beeldpunt een dergelijke overgang aanwezig is en wordt in dat geval aan zo'n beeldpunt een pertinente indicatie van kleurloos gedrag toegekend. Voor het detecteren van zwart-wit overgangen zijn vele oplossingen bekend. Als criterium hierbij kan bijvoorbeeld gelden, dat zo'n overgang bij een te onderzoeken beeldpunt aanwezig is, wanneer rond dat beeldpunt een grote helderheidsovergang voorkomt en dat beeldpunt gelegen is in een gebied met geringe kleurverzadiging.
Voorts is overeenkomstig de weergegeven uitvindingsgedachte de beeldbewerkings- en besturingseenheid in het kleurenweergeefsysteem van de in de aanhef omschreven soort voorzien van: a. geheugenmiddelen met positionele gegevens omtrent een gedefinieerd, ten aanzien van kleurgedrag als onzekerheidsgebied aan te merken deelruimte binnen een kleurenruimte, welke door tenminste de aan kleurverzadiging en intensiteit gerelateerde parameters wordt opgespannen, b. selectiemiddelen voor het met behulp van genoemde geheugenmiddelen selecteren van een beeldpunt met positionele gegevens binnen genoemd onzekerheidsgebied, c. rekenmiddelen voor het uitvoeren van een omgevingsanalyse omtrent de verdelingstoestand van, aan genoemde kleurenruimte gerelateerde parameterwaarden van, binnen een gedefinieerde omgeving van genoemd beeldpunt voorkomende beeldpunten, en d. middelen voor het op basis van de resultaten van de bij genoemd beeldpunt uitgevoerde omgevingsanalyse toekennen van een pertinente indicatie.
Een explicatie van de uitvinding zal hierna plaats vinden onder gebruikmaking van de perceptueel ingestelde LCH-kleurenruimte, ofschoon de uitvinding ook kan worden toegepast in andere, daaraan gerelateerde kleurenruimtes zoals de HSL- of de ClELAB-kleurenruimte.
De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van bijgaande figuren, waarvan:
Fig. 1 een op zekere mathematische grondslagen uitgevoerde grafische verdeling van de beeldpunten omtrent hun perceptueel beoordeelde kleuraspecten in de LC-subkleurenruimte weergeeft;
Fig. 2 een op andere mathematische grondslagen uitgevoerde verdeling van de in Fig. 1 weergegeven beeldpunten toont;
Fig. 3 een voor de uitvoering van de werkwijze benodigd beeldpuntenraster weergeeft; Fig. 4 een schematische weergave toont van een mogelijke uitvoeringsvorm van een gedeelte van een kleurenweergeefsysteem; en
Fig. 5 een schematische weergave van een meer practische uitvoeringsvorm van een gedeelte van een kleurenweergeefsysteem weergeeft.
Op grond van perceptuele waarnemingen aan kleurenreproducties, welke met een kleurenweergeefsysteem, voorzien van een eenheid voor het puntsgewijs aftasten van een origineel en het genereren van bijbehorende kleurinformatie, zijn verkregen, kunnen op die reproducties beeldpunten worden aangegeven, welke bij het reproductieproces beslist in kleur moeten worden weergegeven, terwijl er ook beeldpunten voorkomen, waarbij het zinvol is om ze kleurloos en dus slechts met een zekere grijswaarde weer te geven. Een grafische representatie van een verdeling van deze twee types beeldpunten in de LC-ruimte als subruimte van de LCH-kleurenruimte is in Fig. 1 weergegeven. In deze figuur is met l-| een scheidingslijn aangegeven, waarbij aan beeldpunten links van deze scheidingslijn een kleurloos aspect moet worden toegekend, en aan punten rechts van deze lijn een kleurdragend aspect. Het kleurloze of kleurdragende aspect van een beeldpunt kan in de vorm van een binaire representatie aan de gegevensstring van het beeldpunt worden toegevoegd.
Voorts is het om redenen van perceptuele aard acceptabel om beeldpunten met een luminantie (of helderheid) boven een zekere waarde (Lmax) dan wel met een luminantie beneden een zekere waarde (Lmjn) slechts als kleurloos aan te merken. Het is dan ook zinvol om overeenkomstig deze uitgangspunten een analyse naar een kleurdragend dan wel kleurloos gedrag van de beeldpunten ten behoeve van een correct kopieerproces te laten uitvoeren.
Het komt evenwel voor dat een scanner als gevolg van scannerimperfecties (zoals scannerruis) aan zekere beeldpunten die perceptueel als kleurloos zouden.moeten worden aangemerkt, zekere kleuraspecten toekent. Om dezelfde reden komt ook het omgekeerde geval voor. Met andere woorden, er is in Fig. 1 een met verwijzingscijfer 2 aan te duiden gebied aan te geven, dat zich aan weerszijde van de scheidingslijn l-] uitstrekt, en waarin dergelijke beeldpunten voorkomen, en waarbij het door de scanner waargenomen kleurloos gedrag of kleurgedrag van een beeldpunt onbetrouwbaar mag worden genoemd. De grootte en ligging van dit gebied 2 kan op empyrische wijze worden vastgesteld.
Aldus is de mate van kleur respectievelijk kleurloosheid van een beeldpunt en de betrouwbaarheid ervan bepaald als functie van zijn plaats in de LC-subruimte. De scannerruis blijkt nog afhankelijk te zijn van de luminantie. Bij lichte tinten (hoge luminantie) is de scannerruis en dus het onzekerheidsgebied groter dan bij donkere tinten (lage luminantie). Door de invoering van het onzekerheidsgebied 2 zijn derhalve in de LC-subruimte de beeldpunten in drie categorieën in te delen, te weten: - beeldpunten met een pertinente indicatie van kleurloos gedrag; deze punten komen voor in het links van de scheidingslijn l-j gelegen gebied, dat niet door gebied 2 omvat wordt, en voorts nog in het gebied boven de lijn I2 ξ L = Lmax en in het gebied beneden de lijn I3 = L = Lmin; - beeldpunten met een pertinente indicatie van kleurgedrag (kleurdragend gedrag); deze punten komen voor in het rechts van de scheidingslijn l-j gelegen gebied, dat niet door gebied 2 omvat wordt, en niet gelegen is boven de lijn I2 s L = Lmax of beneden de lijn I3 = L = Lmjn; en - beeldpunten met een voorlopige indicatie omtrent een niet-gedefinieerd kleurgedrag; deze punten bevinden zich in het gebied 2.
Een aldus uit te voeren test, welke als LC-test wordt aangeduid, geeft een verdeling van de beeldpunten volgens de drie soorten indicaties. De laatstgenoemde indicatie is daarom van voorlopige aard, omdat het de bedoeling is dat ieder beeldpunt met een dergelijke indicatie na een aanvullend onderzoek een der beide types van pertinente indicaties krijgt toegewezen. Elk der genoemde indicaties kan systeemtechnisch als een specifiek label aan het betreffende beeldpunt worden toegewezen.
Of in een initieel onderzoek aan een beeldpunt een pertinente indicatie van kleurloos gedrag, een pertinente indicatie van kleurgedrag, dan wel een voorlopige indicatie omtrent een niet-gedefinieerd kleurgedrag moet worden toegekend, kan bepaald worden met een geheugen (zoals een "look up table"), waarin bij ieder paar beeldpuntcoördinaten in de LC-subruimte de bijbehorende indicatie geregistreerd staat. Dit levert voor ieder willekeurig beeldpunt een snelle bepaling van het type indicatie op. Een andere mogelijkheid om de bij een beeldpunt behorende indicatie te bepalen bestaat hierin, dat het onzekerheidsgebied 2 in de LC-subruimte omsloten gedacht wordt door een aantal in mathematische vorm op te stellen lijnstukken. Zoals in Fig. 1 is weergegeven, is dit bijvoorbeeld mogelijk met behulp van de lijnstukken: Ξ L = Lmax, 13 - L = Lmjn, 14 ξ C = Co - d.L, en 15 ξ C = C1 -e.L.
Hierin zijn Co en C1 geschikt gekozen constanten, en zijn d en e geschikt gekozen richtingscoëfficienten.
Een beeldpunt met coördinatenpaar (L,C) wordt dan de voorlopige indicatie van een niet-gedefinieerd kleurgedrag toegekend, indien aan alle navolgende condities voldaan is: L < Lmax' L > Lmin'
C > Co - d.L, en C < C1 - e.L
Een beeldpunt krijgt de pertinente indicatie van kleurgedrag als voldaan is aan de condities: L < Lmax-·
L > L-min' en C > = C1 - e.L
De overige punten krijgen de pertinente indicatie van kleurloos gedrag. Het aanvullend onderzoek om een beeldpunt in het gebied 2 een der beide pertinente indicaties toe te wijzen kan worden uitgevoerd als een omgevingsanalyse, waarbij in een omgeving van dit als centraal beeldpunt aan te merken beeldpunt aan de hand van specifieke kenmerken bij die omliggende punten kan worden vastgesteld, of het centrale beeldpunt een pertinente indicatie van kleurloos gedrag dan wel een pertinente indicatie van een kleurgedrag moet worden toegekend.
Een eerste bewerkingswijze van beeldinformatie voor een dergelijke omgevingsanalyse berust op de gedachte, dat een cluster identieke beeldpunten, die eigenlijk het predicaat "zuiver kleurloos" verdienen, juist als gevolg van scannerimperfecties zoals scannerruis toch kleur- of hue-waarden krijgen toebedeeld, die afgezien van systematische afwijkingen in het detectievermogen stochastisch rond de grijswaardenas of L-as in de LCH-ruimte voorkomen en dus over de gehele of nagenoeg gehele kleuren- of hue-range verdeeld zijn. Echter moet naarmate een cluster identieke beeldpunten meer van de grijswaardenas verwijderd ligt, en derhalve in toenemende mate als kleurdragend moet worden aangemerkt, een systematische bijdrage van een zekere kleur- of hue-waarde vectorieel aan genoemde stochastisch verdeelde kleur- of hue-waarden worden toegevoegd. Dit heeft weer tot gevolg dat naarmate een cluster identieke beeldpunten verder van de grijswaardenas verwijderd ligt, de openingshoek, waaronder een cluster vanuit de grijswaardenas (L=0 en C = 0) gezien wordt, kleiner wordt. De standaarddeviatie in de gemeten kleur- of hue-waarden als gevolg van scannerruis zal dan eveneens afnemen. Maar naarmate een cluster beeldpunten dichter bij de grijswaardenas is gelegen zal de standaarddeviatie rond de gemiddelde kleur- of hue-waarde ook weer toenemen. Wanneer dan ook de standaarddeviatie groter blijkt te zijn dan een zekere constante f, mag aangenomen worden dat toekenning van de pertinente indicatie van kleurloos gedrag aan het centrale beeldpunt op zijn plaats is. In formule uitgedrukt levert deze als "Hue-test" aan te duiden analyse op: σ (H) > f
Is aan deze voorwaarde voldaan, dan is er een reële kans dat het centrale beeldpunt kleurloos is. Een cluster beeldpunten voor een dergelijke omgevingsanalyse kan bijvoorbeeld bestaan uit de beeldpunten van een nxn raster, bijvoorbeeld een 5x5 raster rond het te onderzoeken, centrale beeldpunt. In plaats van σ (H) te berekenen kan men. zich ook beperken tot het uitrekenen van de som der momenten als bestanddelen van de standaarddeviatie. In formule uitgedrukt geldt dan: X(H-Hj)2 > f* i waarbij Hj de Huewaarde van het ie beeldpunt voorstelt H de gemiddelde Huewaarde in deze verdeling, en f* een geschikt gekozen constante is, welke van f is afgeleid. De standaarddeviatie vormt voorts een maat voor de breedte van een normale verdeling. Voor zo'n normale verdeling geldt dat 97% van de beeldpunten in een gebied met breedte ter grootte van zesmaal de standaarddeviatie (6.σ) rond het gemiddelde ligt. Op grond hiervan kan men stellen dat wanneer de verdeling van de gemeten kleur- of hue-waarden van een cluster beeldpunten beneden, de grens 6f blijft, er sprake is van een kleurgedrag bij het centrale beeldpunt in deze cluster. In formule uitgedrukt levert dit op: (AH)max < 6f
Dit afgeleide criterium vormt derhalve een tweede bewerkingswijze van beeldpuntinformatie overeenkomstig de uitvindingsgedachte, waaraan om implementatieredenen de voorkeur wordt gegeven boven het op de standaarddeviatie betrekking hebbende criterium.
In een derde bewerkingswijze van beeldpuntinformatie overeenkomstig de uitvindingsgedachte is een aanvullende eis opgenomen om voornoemde uitspraak over het al of niet toekennen van een kleurloos aspect aan het centrale beeldpunt nog betrouwbaarder te maken. Daartoe moet worden nagegaan of de beeldpunten in genoemd cluster rond dat beeldpunt een gemiddelde kleurverzadigingswaarde (chroma-waarde of saturationwaarde) bezitten, welke groter is dan een zekere constante b.
Dit levert de formule op: (AH)max < 6f én C-mean > b.
Is aan deze voorwaarde voldaan, dan wordt het centrale beeldpunt een pertinente indicatie van kleurgedrag toegekend. Wordt daarentegen aan een van beide voorwaarden niet voldaan, dan is er sprake van een beeldpunt met kleurloos gedrag.
Een andere wijze om bij een LC-testte beoordelen of een in het onzekerheidsgebied gelegen beeldpunt de pertinente indicatie van kleurloos gedrag of kleurgedrag dient te verkrijgen, is gebaseerd op toepassing van de principes van "fuzzy logic", en berust op de gedachte dat naarmate een beeldpunt meer nabij het gebied van de kleurdragende beeldpunten is gelegen, dat beeldpunt naar alle waarschijnlijkheid een hogere mate van kleurpotentie in zich heeft, hetgeen hierna als "vervuilingsgraad van kleur" (wgCOL) zal worden aangeduid. Een mogelijke uitwerking van deze gedachte is in Fig.2 weergegeven, waarbij in de LC-subruimte twee scheidingslijnen Ιβ en I7 langs en aan weerszijden van het onzekerheidsgebied 2 zijn getrokken.
Wanneer Ιβ als scheidingslijn tussen het kleurloze gebied en het onzekerheidsgebied een hoek a-| maakt met de negatieve C-as en het snijpunt van Ιβ en I7 gegeven is door (C*,L*), dan is |β weer te geven door de vergelijking: 16 = L* - tg{a 1). (C - C*)
Evenzo de lijn I7 door: 17 Ξ L* -tg(a2).(C - C*) waarbij a2 de hoek is die lijn I7 maakt met met de negatieve C-as. Deze twee lijnen maken deel uit van een bundel van lijnen, welke mathematisch omschreven worden door: Ιβ = L* - tg(a).(C - C*). In de praktijk mag worden gesteld: Ιβ = I4 en I7 = I5 Bevindt zich een beeldpunt links van de lijn Ιβ, waarbij dus geldt: a < a-j, dan wordt dit beeldpunt vanwege het kleurloze karakter een vervuilingsgraad wgCOL = 0 toegekend, welke daarmee een pertinente indicatie van kleurloos gedrag representeert.
Daarentegen wordt een beeldpunt welke zich rechts van de lijn I7 bevindt, en waarbij dus geldt: a > a2, een vervuilingsgraad wgCOL = 1 toegekend vanwege het kleurdragend karakter van dit beeldpunt. Dit representeert een pertinente indicatie van kleurgedrag. Echter zal een zich tussen de lijnen Ιβ en I7 gelegen beeldpunt welke op een lijn Ιβ met richtingscoëfficient tg(a*) uit de lijnenbundel gelegen is, een partiële vervuilingsgraad wgCOL = (a* - a-|)/(a2 - a-j) worden toegekend, waarmee een voorlopige indicatie van niet-gedefinieerd kleurgedrag wordt gerepresenteerd.
Hieruit volgt dat elk beeldpunt in de LC-subruimte een vervuilingsgraad wordt toegekend welke ligt in het segment [0,1]. Hierbij moet nog worden opgemerkt dat bij de kleurloosheid van de beeldpunten met L > Lmax en die met L < Lmjn een vervuilingsgraad geldt: vvgCOL = 0,
Ofschoon het mogelijk is om bij ieder beeldpunt aan de hand van de gemeten L- en C-coördinaten de bijbehorende richtingscoëfficient a* en daaruit de wgCOL-waarde te berekenen, wordt een snellere bepaling van de wgCOL-waarde verkregen met behulp van een geheugeneenheid zoals een "look up table", welke aan ieder toe te voeren paar L- en C-coördinaten direct de bijbehorende wgCOL-waarde levert.
Evenals het geval was in de voorafgaande uitvoeringsvormen is het ook hier noodzakelijk de voorlopige indicaties bij beeldpunten te vervangen door pertinente indicaties, hetgeen dan volgens een tweetal nader te beschrijven bewerkingswijzen van beeldpuntinformatie overeenkomstig de uitvindingsgedachte te realiseren is.
Volgens een vierde bewerkingswijze van beeldpuntinformatie wordt in een omgeving (bijvoorbeeld een 5x5 beeldpuntenraster) rond een als centraal beeldpunt aan te duiden beeldpunt het gemiddelde van dè wgCOL-waarden van alle rond het centrale beeldpunt gelegen beeldpunten berekend, voorzover zij oorspronkelijk tenminste een voorlopige indicatie bezaten of nog bezitten, en dus wgCOL-waarden bezitten, welke in het interval (0,1) zijn gelegen.
Figure NL9201761AD00111
Ligt deze gemiddelde wgCOL-waarde boven 0,5 of is die waarde gelijk aan 0,5, dan wordt het centrale beeldpunt een pertinente indicatie van kleurgedrag toegekend ter vervanging van zijn voorlopige indicatie; ligt die gemiddelde waarde echter beneden 0,5 dan ontvangt het centrale beeldpunt een pertinente indicatie van kleurloos gedrag. Volgens een vijfde bewerkingswijze van beeldinformatie wordt eveneens een gemiddelde van de wgCOL-waarden berekend, en wordt vervolgens een zekere fractie k van dit gemiddelde (wgCOL) aan de wgCOL-waarde van het centrale beeldpunt (met index 13) toegevoegd, waarna de verkregen waarde met een factor 1/(1 + k) wordt genormeerd naar een eindwaarde vvgCOL* voor het centrale beeldpunt met
Figure NL9201761AD00121
Ligt deze eindwaarde boven 0,5, dan wordt het centrale beeldpunt een pertinente indicatie van een kleurgedrag toegekend; in het andere geval een pertinente indicatie van een kleurloos gedrag.
Er zijn beeldpunten in het onzekerheidsgebied, die op grond van het voorafgaande als kleurdragend worden aangemerkt, terwijl zij in feite toch als kleurloos hadden moeten worden aangemerkt. Het betreft hier beeldpunten, welke aan randen van zwart-wit-overgangen voorkomen, en welke als gevolg van registerfouten bij een kleurenscanner een kleurzweem langs deze overgangen vertonen. Registerfouten zijn het gevolg van het feit dat de afzonderlijke metingen voor de verschillende kleurcoördinaten R, G en B als gevolg van de ware geometrie van het kleuren-CCD niet exact op hetzelfde punt plaatsvinden. In een egaal (gekleurd) vlak valt dit nagenoeg niet op, maar wel aan randen bij kleurovergangen en nog meer bij zwart-wit overgangen. Dit laatste leidt dan tot situaties, waar een reeds besproken bewerkingswijze van beeldpuntinformatie kleur herkent bij zwart-wit randen. Dit type kleurgedrag dient als een systematische afwijking van het scannerproces en niet als resultaat van een stochastisch proces in de scanner te worden aangemerkt Het is dan ook van voordeel om voorafgaande aan of gelijktijdig met een bewerkingswijze van beeldpuntinformatie als hiervoor is omschreven, beeldpunten met de op dit type kleurzweem berustende beeldfouten vanwege het systematische karakter ervan te selecteren, en over deze beeldpunten met daartoe geëigende criteria uitspraken te doen over het al of niet bezitten van een kleurloos gedrag, en wel zodanig dat in ieder geval zoveel mogelijk zwart-wit randen met kleurzweem vervangen worden door ideale zwart-wit randen. Derhalve moet voor ieder beeldpunt aan de hand van de originele kleurinformatie worden onderzocht of bij dat beeldpunt een dergelijke overgang aanwezig is en wordt in dat geval aan zo'n beeldpunt een pertinente indicatie van kleurloos gedrag toegekend. Hiervoor zijn uit de stand der techniek meerdere werkwijzen bekend, waarvan enkele vermeld staan in US-A-4415920, EP-A-0349780, EP-A-0369720 en EP-A-0411911. Een bijzonder gunstige werkwijze gaat uit van de gedachte, dat rond een dergelijk beeldpunt een grote helderheidsovergang voorkomt en dat zo'n beeldpunt gelegen is in een gebied met geringe kleurverzadiging. Een hierop afgestemd algoritme omvat een tweetal stappen: tijdens de eerste stap wordt nagegaan of het centrale beeldpunt deel uitmaakt van een rand met een voldoend sterke helderheidsovergang, hetgeen dus anticipeert op de aanwezigheid van een zwart-wit overgang. Tevens wordt daarbij nagegaan in welke richting deze rand is gelegen. Hiertoe wordt in een raster van bijvoorbeeld 5x5 beeldpunten rond het centrale beeldpunt vier standaardranden met verschillende oriëntaties aangenomen zoals weergegeven is in Fig.3. De eerste rand ofwel de o-graden rand loopt verticaal door het raster; de tweede rand ofwel de 90-graden rand loopt horizontaal door het raster; de derde rand ofwel de 45-graden rand loopt van de linkerbovenhoek naar de rechterbenedenhoek; en de vierde rand ofwel de 45-graden rand loopt van de linkerbenedenhoek naar de rechterbovenhoek. Iedere standaardrand geeft een verdeling van het raster in twee deelrasters, en van elk der deelrasters worden de maximale en minimale helderheidswaarde (of intensiteitswaarde) van de daarin voorkomende beeldpunten bepaald. Het is hierbij van voordeel om de op een rand gelegen beeldpunten niet bij de bepaling van de helderheidswaarde in zo'n subraster te betrekken. Van alle standaardranden wordt die rand geselecteerd, waarbij het verschil tussen de maximale helderheidswaarde van het ene subraster en de minimale helderheidswaarde van het andere subraster het grootst is.
Vervolgens wordt bij de geselecteerde rand onderzocht of het genoemde verschil tussen de maximale en minimale helderheidswaarde groter is dan een zekere grenswaarde g.
In formule: (AL)max > g
Alleen als dit het geval is, wordt de geselecteerde standaardrand als potentiële zwart-wit rand aangemerkt aangezien bij een kleurrandovergang doorgaans geen grote variaties in de iuminantie te zien zijn. Is het genoemde verschil niet groter dan de grenswaarde g, dan wordt het onderzoek naar een zwart-wit rand voor dit beeldpunt beëindigd, en dus aangenomen dat dit beeldpunt geen deel uitraaakt van een zwart-wit rand.
Is er wel een standaardrand als potentiële zwart-wit rand aangemerkt dan wordt de tweede stap aangevangen. Bij de tweede stap wordt in elk van beide subrasters van die potentiële rand de gemiddelde chromawaarde (Cmeanl; Cmean2) bepaald waaruit geoordeeld wordt of er kleurzweem aanwezig is. Ook hier is het van voordeel om de op die potentiële rand gelegen beeldpunten niet bij de bepaling van de gemiddelde chromawaarde te betrekken. Blijft de gemiddelde chroma-waarde van elk van beide subrasters beneden een zekere grenswaarde h, dus Cmeanl < h en Cmean2 < h, dan mag redelijkerwijs worden aangenomen dat hier weinig of geen kleur aanwezig is, en dat de potentiële rand als ware zwart-wit rand mag worden aangemerkt. Het betreffende centrale beeldpunt wordt dan als kleurloos (met chromawaarde 0) aangemerkt Om nog meer zekerheid te krijgen over de aanwezigheid van een zwart-wit overgang kan als aanvullende eis nog onderzocht worden: | Cmeanl - Cmean2 | < n, waarbij n een konstante is.
Perceptueel blijkt echter dat een ongewenste randzwartvervanging bij kleurvlakken die een zwakke verzadiging hebben, en bij bepaalde kleurovergangen van achtergrond naar kleur geen storende invloed op het gehele resultaat hebben.
Uit systeemtechnische overwegingen verdient het de voorkeur om een aldus als kleurloos aangemerkt beeldpunt een afzonderlijk label (bit) additief toe te kennen en niet als substituent van de oorspronkelijke, gemeten waarde te laten fungeren aangezien deze gemeten waarde later nog van belang kan zijn bij een nog uit te voeren analyse naar kleurloos gedrag of kleurgedrag van naburige beeldpunten.
De beeldpunten die niet op grond van het randzwartvervangingsalgoritme als kleurloos zijn aangeduid, dienen dan aan een analyse naar kleurloos gedrag of kleurgedrag volgens een der bij Fig. 1 en 2 besproken bewerkingswijzen van beeldinformatie te worden onderworpen.
Ondanks het toepassen van het randzwartvervangingsalgoritme en het uitvoeren van de analyse naar kleurloos gedrag of kleurgedrag op de beeldpunten kan het voorkomen, dat sommige beeldpunten toch nog ten onrechte als kleurloos of kleurdragend worden aangemerkt, terwijl een tegenovergestelde aanduiding op zijn plaats zou zijn. Dit is het gevolg van het feit dat bij de bepaling van de toegepaste grenswaarden altijd compromissen ten aanzien van de ideale bewerkingen gesloten moeten worden. Met name kunnen bij zwart-wit-overgangen als gevolg van registerfouten nog beeldpunten met een specifieke kleur overgebleven zijn.
Dergelijke beeldpunten met een foutieve klassering worden vervolgens met een zogenaamd postprocessingsalgoritme opnieuw onderzocht. Volgens dit algoritme kan een met kleurgedrag aangemerkt beeldpunt kleurloos worden gemaakt, indien bijvoorbeeld in een zekere omgeving van zo'n beeldpunt geldt, dat veel beeldpunten met een pertinente indicatie van kleurloos gedrag voorkomen (en dus weinig beeldpunten met een pertinente indicatie van kleurgedrag, bijvoorbeeld minder dan 10%), en het luminantiecontrast groot is (hetgeen weer appelleert aan het voorkomen van zwart-wit tekst in de omgeving van het te onderzoeken beeldpunt). De genoemde omgeving, waarin dit postprocessingsalgoritme werkzaam is, wordt gevormd door een beeldpuntenraster, dat nogal groot gekozen moet worden, bijvoorbeeld een 16x16 raster of nog beter een 25x25 raster.
Overeenkomstig deze gedachtengang is het zinvol om bij laatstgenoemd raster een met kleurgedrag aangemerkt beeldpunt kleurloos te maken, indien voldaan wordt aan de formule: 625
Figure NL9201761AD00141
met g als constante. Hierbij is k = 1 respectievelijk 0 in het geval het ie beeldpunt kleurgedrag respectievelijk kleurloos gedrag vertoont.
Een gunstig resultaat wordt eveneens verkregen wanneer dit postprocessingsalgoritme in een 25x25 raster met de halve resolutie doorgevoerd wordt.
Ofschoon het bij de bepaling van de formule 625
Figure NL9201761AD00151
in feite gaat om kleurloze beeldpunten, maakt het in de praktijk weinig of geen verschil uit eenvoudshalve hierbij ook nog beeldpunten met kleurgedrag te betrekken. Dit levert een besparing van een beeldpuntselectiemechanisme op.
In plaats van (Δ L)max > g kan een alternatief criterium met goede resultaten en betere implementatiemogelijkheden gebruikt worden, namelijk: Er moet voldaan zijn aan de twee eisen dat er een minimum aantal beeldpunten is met een luminantie boven een zekere hoge drempelwaarde, en een minimum aantal beeldpunten met een luminantie beneden een zekere lage drempelwaarde. Een postprocessingalgoritme kan ook gebruikt worden voor een werking in omgekeerde richting, en wel om een kleurloos beeldpunt in een nagenoeg gekleurde omgeving een indicatie van kleurgedrag te geven ter verkrijging van een betere egaliteit in de kleurenreproductie.
Fig.4 toont een schematische weergave van een uitvoeringsvorm van een gedeelte van een kleurenweergeefsysteem welke voorzien is van een kleurenscanner of kleurenaftasteenheid 5 voor het puntsgewijs aftasten van een origineel en het genereren van bijbehorende kleurinformatie.
Hierbij worden met behulp van een scan- of aftastin richting voor ieder aftastpunt op de opeenvolgende aftastlijnen van het aan belichting onderworpen origineel lichtintensiteitsmetingen uitgevoerd, waarvan de meetwaarden na het uitvoeren van een aantal correctieve systeemmaatregelen en beeldbewerkingsmaatregelen geschikt zijn om te worden omgezet in aanstuursignalen voor de kleurenafdrukeenheden van de kleurenkopieerinrichting, of voor andere kleurenweergeefinrichtingen zoals een "flying spot scanner".
Scan- of aftastinrichtingen welke voor het uitvoeren van de werkwijze overeenkomstig de uitvinding kunnen worden toegepast, worden doorgaans met de engelse benaming "line-scanner" aangeduid. Dit houdt evenwel niet in, dat een "line-scanner" uiteen enkele rij van lichtgevoelige opneemelementen moet bestaan. Fabricagetechnische en bedrijfseconomische redenen hebben er dikwijls toe geleid dat ook andere uitvoeringsvormen van aftastinrichtingen worden ontwikkeld, welke met enige aanpassing geschikt geacht worden voor het lijnsgewijs en per aftastpunt opnemen van intensiteitssignalen voor ieder gewenste kleurcomponent Enkele daartoe geschikte uitvoeringsvormen van aftastinrichtingen zijn bekend uit GB-A-2157114, US-A-4553160, US-A-4750048 en US-A-4866512.
Ook de zogenaamde oppervlakteaftastinrichtingen of "area-scanners" kunnen in principe voor het uitvoeren van de werkwijze overeenkomstig de uitvinding toegepast worden, zij het dat - in het geval van parallel uitlezen van de lijnarrays - het uitvoeren van de maatregelen overeenkomstig de uitvinding op twee manieren kan plaats vinden: enerzijds is dit mogelijk vanuit een geheugen waarin de uitgelezen intensiteitsinformatie per aftastpunt en per kleurcomponent eerst wordt opgeslagen. Anderzijds kan tijdens het uitlezen van de intensiteitsinformatie de werkwijze volgens de uitvinding toch worden uitgevoerd, en wel door het lijnsgewijs uitvoeren van de werkwijze in een richting welke loodrecht staat op de uitleesrichting van de lijnarrays. De opeenvolgend gerangschikte lijnarrays leveren dus ieder de intensiteitsinformatie van een enkel aftastpunt, waarmee dan het bepalen van de witreferentiewaarde per aftastpunt en per kleurcomponent voor de door die aftastpunten bepaalde lijn wordt uitgevoerd.
In plaats van een scanner kan hier ook een ontvangeenheid geplaatst worden dat deel uitmaakt van een communicatiesysteem (bijvoorbeeld een facsimile-systeem). Het kleurenweergeefsysteem is voorts voorzien van een beeldbewerkings- en besturingseenheid 6 voor het corrigeren van deze kleurinformatie, waarbij voor ieder beeldpunt de beoordeling omtrent kleurgedrag of kleurloos gedrag plaats vindt. De beeldbewerkings- en besturingseenheid 6 is voorts geschikt om de via de correctiefase verkregen kleurinformatie te bewerken ter verkrijging van besturingssignalen voor de aansturing van een kieurenafdrukeenheid 7, welke ingericht is voor het afdrukken van meerdere kleuren.
Per beeldpunt worden de door een scanner 5 gemeten kleurcomponenten R, G, B in eenheid 8 geconverteerd in het LCH-kleurenstelsel. Bij deze conversie worden eerst de R-,G- en B-coördinaten via een matrixvermenigvuldiging, waarbij de matrixcoëfficienten scannerafhankelijk zijn, naar de XYZ-kleurenruimte geconverteerd. Vervolgens vindt er een conversie naar het ClELAB-stelsel plaats op de wijze ais beschreven is in R.W.G. Hunt: "The Reproduction of Colour in Photography, Printing & Television"; Fountain Press, England, 4th edition, par. 8.8. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gegevens omtrent het bij de ondergrond van het origineel behorende (wit-)referentiepunt, welke gegevens door eenheid 9 geleverd worden.
Vervolgens vindt de omzetting plaats in het LCH-kleurenstelsel als beschreven is genoemd leerboek van Hunt.
Het witreferentiepunt dient nauwkeurig te worden bepaald, daar anders de grijswaardenas verkeerd in het LCH-kleurenstelsel wordt bepaald, en daardoor met name het onzekerheidsgebied met de voorlopige indicaties van mogelijk kleurloos gedrag of kleurgedrag verkeerd in het LCH-kleurenstelsel komt te liggen met nadelige gevolgen ten aanzien van het kleur/ kleurloos onderzoek van de beeldpunten. Het bepalen van het witreferentiepunt is uitvoerig beschreven in: GB-A-1541578, EP-A-0188193, NL-A-9101301 en NL-A-9101894. Het spreekt vanzelf dat bij gebruik van facsimile-apparatuur welke de beeldinformatie in het gewenste kleurenstelsel, i.c. het LCH-stelsel toegeleverd krijgt, de eenheden 8 en 9 buiten het operationele gedeelte van het systeem worden gehouden. Vervolgens wordt in de eenheid 8 aan ieder beeldpunt informatie omtrent genoemde indicaties betreffende kleurgedrag, kleurloos gedrag of niet-gedefinieerd kleurgedrag toegevoegd. Hiertoe omvat deze eenheid 8 geheugenmiddelen, bijvoorbeeld een "look up table", met in de LCH-ruimte bepaalde positionele gegevens met betrekking tot de diverse indicaties omtrent kleurgedrag. Voordat de verdere analyse naar kleurgedrag wordt uitgevoerd, moet eerst nog worden nagegaan of de per beeldpunt toegevoerde kleurparameterwaarden wel binnen de kleurenweergeefruimte van de kleurenafdrukeenheid 7 liggen. Is dit niet het geval, dan dienen de kleurparameterwaarden van de desbetreffende beeldpunten naar de kleurenweergeefruimte van de kleurenafdrukeenheid 7 te worden getransformeerd. Dit kan door middel van "dippen" van de parameterwaarden gebeuren, waarbij de transformatie zodanig geschiedt, dat de daarmee te verkrijgen parameterwaarden op de omhullende van genoemde kleurenweergeefruimte komen te liggen. In plaats van "dippen" kan ook het comprimeren van de kleurenparameterwaarden worden toegepast, hetgeen wel nadelen inhoudt, welke zich bijvoorbeeld voordoen bij het herhaald kopiëren van generatiekopieën, en welke voorts betrekking hebben op de ligging van het onzekerheidsgebied 2. De genoemde transformatie vindt plaats in eenheid 19. Vanzelfsprekend zullen de oorspronkelijk buiten de omhullende rand gelegen parameterwaarden zonder meer een pertinente indicatie van kleurgedrag toegewezen krijgen, welke ook niet meer ter discussie behoeft te staan bij het opsporen en opheffen van registerfouten. De getransformeerde parameterwaarden kunnen met de bijbehorende indicatie rechtstreeks toegevoerd worden naar een eenheid 13, waarin de gebruikelijke beeldbewerkingsstappen zoals UCR en halftoning alsmede de bepaling van besturingsgegevens voor de kleurenafdrukeenheid 7 plaats vinden.
Vervolgens worden de beeldpunten successievelijk een eenheid 10 toegevoerd, waarbij de beeldpunten met kleurparameterwaarden, die niet aan genoemde transformatie in eenheid 19 onderworpen zijn, aan het algoritme voor het opheffen van registerfouten worden onderworpen.
De beeldpunten die als gevolg van dit algoritme in eenheid 10 een chromawaarde 0 hebben gekregen, worden niet meer getoetst aan de hand van een analyse naar een kleurgedrag of kleurloos gedrag. Het kleurloos-label van een dergelijk beeldpunt wordt rechtstreeks aan de eenheid 11 voor het postprocessingsalgoritme beschikbaar gesteld. Wel worden de oorspronkelijke, bij dat beeldpunt behorende L-, C- en H-waarden een eenheid 12 voor de analyse naar kleurgedrag of kleurloos gedrag toegevoerd, daar deze waarden nog van belang kunnen zijn voor het onderzoek aan naburige beeldpunten. In eenheid 12 worden de te onderzoeken beeldpunten aan een analyse ter bepaling van een pertinente indicatie omtrent een kleurloos gedrag of kleurgedrag onderworpen. Elk beeldpunt dat op grond van het randzwartvervangingsalgoritme nog geen kleurloos label met chromawaarde 0 heeft gekregen, ontvangt hier een label betreffende de pertinente indicatie van kleurloos gedrag of kleurgedrag. Anders gezegd, er wordt slechts dan aan een beeldpunt een enkele pertinente indicatie van kleurloos gedrag toegekend ter vervanging van elke ander pertinente indicatie, indien dat beeldpunt tenminste een pertinente indicatie bezit, die kleurloos is.
Vervolgens wordt ieder beeldpunt hetzij met het door eenheid 10 verkregen kleurloos label, hetzij met een door eenheid 12 verkregen label, de eenheid 11 voor het postprocessingsalgoritme aangeboden, waarbij nog een aantal labels met indicatie van kleurgedrag worden gecorrigeerd in die van kleurloos gedrag. Het spreekt voor zich dat elk beeldpunt dat een kleurloos label krijgt toegewezen ook een chromawaarde of verzadigingswaarde 0 krijgt. Na het per beeldpunt toekennen van een label ter indicatie van een kleur- of kleurloos gedrag kan de verdere bewerking aan de beeldpunten, zoals UCR en halftoning, en de bepaling van besturingsgegevens, zoals nodig en gebruikelijk is ten behoeve van de kleurenafdrukeenheid 7, plaats vinden in de op eenheid 11 aangesloten eenheid 13.
Het spreekt vanzelf dat ten behoeve van de bewerkingen aan rasterbeeldpunten of het bepalen van besturingsgegevens, welke in de eenheden van de beeldbewerkings- en besturingseenheid 6 plaats vinden, de voor die rasters benodigde buffergeheugenmiddelen bij die eenheden aanwezig zijn. Het is evenwel toegestaan om bij het postprocessingalgoritme met de halve resolutie te werken waardoor in feite een vereenvoudigde berekening bij het algoritme verkregen wordt.
Het is niet noodzakelijk om de processtappen in volgorde uit te voeren zoals zij in Fig.4 zijn weergegeven. Een meer praktische benadering van het procesgebeuren wordt verkregen indien meerdere processtappen onafhankelijk van elkaar en in zekere mate gelijktijdig worden uitgevoerd, zoals in de in Fig.5 weergegeven beeldbewerkings- en besturingseenheid is weergegeven. Zo kan in eenheid 10 de labeling volgens het algoritme voor het opheffen van registerfouten, in eenheid 14 de bepaling van een kleurlabel, een kleurloos label of een voorlopig label voor ongedefinieerd kleurgedrag, en in eenheid 15 de als "Hue-test" aangeduide analyse als parallel lopende processen worden uitgevoerd. Een eenheid 16 ontvangt en verwerkt de resultaten van de door eenheden 14 en 15 toe te voeren gegevens en wel zodanig dat het gegeven van de eenheid 14 wordt gehandhaafd indien het een kleurlabel of een kleurloos label betreft, maar wanneer het een voorlopig label met ongedefinieerd kleurgedrag betreft, wordt het resultaat van eenheid 15 als substituent-gegeven overgenomen. Een eenheid 17 ontvangt de gegevens van eenheden 10 en 16 en vervangt slechts een door eenheid 16 afgegeven pertinente label van kleurgedrag door een pertinente label van kleurloos gedrag indien in eenheid 10 vastgesteld is dat het betreffende beeldpunt kleurloos moet zijn. Voorts is nog een eenheid 18 aanwezig welke ten behoeve van de volgens het postprocessingalgoritme werkende eenheid 11 ingericht is voor het ten behoeve van een bepaald beeldpunt in een toegevoegd raster onderzoeken van de conditie: (AL)max s g of het reeds hierbij genoemde alternatieve criterium. Het resultaat van dit onderzoek wordt tesamen met het resultaat van eenheid 17 de eenheid 11, die werkzaam is volgens het postprocessingalgoritme toegevoerd, waarin per beeldpunt het eindresultaat ten aanzien van een kleurlabel of kleurloos label wordt bepaald.
Hierna worden de door eenheid 11 afgegeven gegevens nog gecorrigeerd en bewerkt in eenheid 13 ter verkrijging van besturingssignalen voor de aansturing van een kleurenafdrukeenheid 7. De niet bij deze figuur besproken eenheden bezitten een overeenkomstige werking als die, welke in Fig.4 met hetzelfde verwijzingscijfer zijn aangegeven.
Sommige bewerkingswijzen van beeldinformatie overeenkomstig de uitvindingsgedachte leveren dermate goede resultaten op dat het toegestaan is het postprocessingsalgoritme achterwege te laten. In dat geval fungeert de eenheid 11 als een soort combinatieschakeling, welke altijd een door eenheid 10 gegenereerde indicatie van kleurloos gedrag doorlaat, en in het geval de eenheid 10 geen dergelijke indicatie genereert, wordt door eenheid 11 het resultaat van de bewerking in eenheid 12 doorgelaten.
De uitvinding is in het voorafgaande toegelicht onder gebruikmaking van de LCH-kleurenruimte. Het is echter vanzelfsprekend dat de uitvindingsgedachte niet beperkt is tot deze kleurenruimte, maar ook van toepassing is op kleurenruimtes die opgespannen worden door grootheden, welke aan de grootheden van de LCH-kleurenruimte gerelateerd zijn.
De uitvindingsgedachte is beschreven aan de hand van een enkele LC-subruimte, hetgeen onafhankelijk is van de actuele H-waarde van een te onderzoeken beeldpunt. Perceptuele waarnemingen wijzen uit, dat een verfijning van de uitvinding t.a.v. de LC-test wordt verkregen door deze LC-test kleurafhankelijk uit te voeren. Het is echter uit practisch oogpunt ondoenlijk om voor elke Hue-waarde een afzonderlijke LC-subruimte met een daaraan aangepaste verdeling van die subruimte in de drie gebieden op te voeren. In plaats daarvan wordt vooreen aantal (n) specifieke Hue-waarden per Hue-waarde een LC-subruimte met een aangepaste verdeling van die subruimte in de drie gebieden gecreëerd. Aan ieder van deze LC-subruimten kan dan een afzonderlijke Fig. 1 c.q. Fig.2 worden toegevoegd, waarin de lijnen li toten met I3 met bijbehorende specifieke parameters voorkomen. Een toepasbare waarde zou kunnen zijn: n = 16. Zo'n figuur is wat betreft de toekenning van een der soorten indicaties dan niet alleen maatgevend voor de desbetreffende Hue-waarde, maar tevens voor beeldpunten met
Hue-waarden die in een gebied rond zo'n specifieke Hue-waarde zijn gelegen. Bij het uitvoeren van een LC-test voor een zeker beeldpunt moet eerst vastgesteld worden, tot welk Hue-gebied dat beeldpunt behoort, en dus welke LC-subruimte op dit beeldpunt van toepassing is. Vervolgens is uit de bijbehorende Fig. 1 respectievelijk Fig.2 de betreffende indicatie ten aanzien van een eventueel kleurgedrag of de vervuilingsgraad van kleur te bepalen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk met behulp van een "look up table", welke aan een toe te voeren LCH-combinatie de betreffende indicatie respectievelijk vervuilingsgraad van kleur levert.
Het is voorts mogelijk de uitvindingsgedachte toe te passen in een open kleurenkopieersysteem, waarbij beeldinformatie van een of meerdere extern gelegen signaalbronnen via een transmissiesysteem naar de beeldbewerkings- en besturingseenheid (6) van een kleurenafdrukeenheid (7) wordt overgebracht. In Fig. 4 en 5 fungeert dan eenheid 5 als genoemde signaalbron.
Levert de signaalbron de beeldinformatie in het gewenste kleurenstelsel i.c. het LCH-stelsel, dan dient ook de door eenheden 8 en 9 aan de hand van een (witpunts-)referentiewaarde uit te voeren kleurenconversie aan de zijde van genoemde signaalbron (5) te worden uitgevoerd. Indien de beeldbewerkings- en besturingseenheid 6 per beeldpunt beeldpuntinformatie ontvangt welke behalve de bijbehorende kleurparameterwaarden slechts een pertinente indicatie (of label) omtrent een kleurgedrag of kleurloos gedrag bevat, dan dient aan de ontvangstkant van de beeldbewerkings- en besturingseenheid nog een toetsing van het beeldpunt op een eventueel voorkomen in het onzekerheidsgebied plaats te vinden, teneinde het beeldpunt een voorlopige indicatie omtrent een niet-gedefinieerd kleurgedrag toe te kennen in plaats van de verkregen pertinente indicatie.
Hiertoe dient de beeldbewerkings- en besturingseenheid tenminste nog te zijn voorzien van: - geheugenmiddelen met positionele gegevens omtrent een ten aanzien van kleurgedrag als onzekerheidsgebied aan te merken deelruimte binnen de toegepaste kleurenruimte; - selectiemiddelen voor het onder gebruikmaking van genoemde geheugenmiddelen selecteren van een beeldpunt dat positionele gegevens bezit welke binnen genoemd onzekerheidsgebied zijn gelegen; - middelen voor het uitvoeren van een omgevingsanalyse omtrent de verdelingstoestand van, aan genoemde kleurenruimte gerelateerde parameterwaarden van beeldpunten, welke binnen een gedefinieerde omgeving van genoemd beeldpunt voorkomen; en - middelen voor het toekennen van een pertinente indicatie op basis van de resultaten van de omgevingsanalyse, welke bij genoemd beeldpunt is uitgevoerd.

Claims (20)

1. Werkwijze voor het aan een, met een kleurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, welke werkwijze wordt gekenmerkt door: a. het op grond van tenminste de aan kleurverzadiging en intensiteit gerelateerde parameterwaarden van genoemd beeldpunt localiseren van genoemd beeldpunt ten opzichte van een gedefinieerd, ten aanzien van kleurgedrag als onzekerheidsgebied aan te merken deelruimte binnen een kleurenruimte, welke door tenminste de parameters van genoemd soort is opgespannen; b. het ten behoeve van genoemd beeldpunt bij localisering in genoemd onzekerheidsgebied uitvoeren van een omgevingsanalyse omtrent de verdelingstoestand van, aan genoemde kleurenruimte gerelateerde parameterwaarden van, binnen een omgeving van het betreffende beeldpunt voorkomende beeldpunten; en c. het toekennen van een pertinente indicatie aan genoemd beeldpunt op basis van genoemde omgevingsanalyse.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat genoemd beeldpunt bij localisering in genoemd onzekerheidsgebied, een pertinente indicatie van kleurgedrag wordt toegekend indien de relatieve verdelingstoestand der aan kleur gerelateerde parameterwaarden van de in genoemde omgeving voorkomende beeldpunten binnen voorafgestelde grenzen blijft.
3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat genoemd beeldpunt bij localisering in genoemd onzekerheidsgebied, een pertinente indicatie van kleurgedrag wordt toegekend indien de gemiddelde waarde van de, aan kleurverzadiging gerelateerde parameterwaarden voor de in genoemde omgeving voorkomende beeldpunten een zekere drempelwaarde overschrijdt.
4. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat genoemd beeldpunt bij localisering in genoemd onzekerheidsgebied, een pertinente indicatie van kleurgedrag wordt toegekend indien zowel de relatieve verdelingstoestand der aan kleur gerelateerde parameterwaarden van de in genoemde omgeving voorkomende beeldpunten binnen voorafgestelde grenzen blijft, alswel de gemiddelde waarde van de aan kleurverzadiging gerelateerde parameterwaarden voor de in genoemde omgeving voorkomende beeldpunten een zekere drempelwaarde overschrijdt.
5. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan genoemd beeldpunt bij localisering in genoemd onzekerheidsgebied, een kleurvervullingsgraad wordt toegekend, waarmee de verwachtingswaarde van een beeldpunt met betrekking tot het kleurgedrag wordt weergegeven.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat een beeldpunt bij localisering in genoemd onzekerheidsgebied, een specifieke pertinente indicatie krijgt indien de kleurvervullingsgraad van het betreffende beeldpunt vermeerderd met een fractie van de gemiddelde waarde van de vervuilingsgraad in die omgeving en na normering van het alsdan verkregen resultaat ligt in het aan die specifieke pertinente indicatie toegevoegd waardegebied.
7. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat een beeldpunt bij localisering in genoemd onzekerheidsgebied, een specifieke pertinente indicatie krijgt, indien de gemiddelde waarde van de vervuilingsgraad in die omgeving ligt in het aan die specifieke pertinente indicatie toegevoegde waardegebied.
8. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de omgevingsanalyse slechts gebaseerd is op beeldpunten, waaraan een partiële kleurvervullingsgraad is toegekend.
9. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de kleurvervullingsgraad wordt voorgesteld door een in de LC-subkleurenruimte te bepalen hoekinformatie behorende bij een rechte door het, het beeldpunt representerende coördinatenpaar in die ruimte en een voorafgedefinieerde punt in die ruimte.
10. Werkwijze voor het aan een, met een kleurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, welke werkwijze wordt gekenmerkt door: a. het toetsen van genoemd beeldpunt op ligging ten opzichte van een tekstrand; b. het toekennen van een pertinente indicatie omtrent kleurloos gedrag, indien de ligging van genoemd beeldpunt beantwoordt aan die van een tekstrand; c. het op grond van tenminste de aan kleurverzadiging en intensiteit gerelateerde parameterwaarden van genoemd beeldpunt localiseren van genoemd beeldpunt ten opzichte van een gedefinieerd, ten aanzien van kleurgedrag als onzekerheidsgebied aan te merken deelruimte binnen een kleurenruimte, welke door tenminste de parameters van genoemd soort wordt opgespannen; d. het ten behoeve van genoemd beeldpunt bij localisatie van genoemd beeldpunt in genoemd onzekerheidsgebied uitvoeren van een omgevingsanalyse omtrent de verdelingstoestand van, aan genoemde kleurenruimte gerelateerde parameterwaarden van, binnen een omgeving van het betreffende beeldpunt voorkomende beeldpunten; e. het toekennen van een pertinente indicatie aan genoemd beeldpunt op basis van de resultaten van genoemde omgevingsanalyse; en f. het aan genoemd beeldpunt slechts dan toekennen van een enkele pertinente indicatie van kleurloos gedrag ter vervanging van elke ander pertinente indicatie, indien genoemd beeldpunt tenminste een pertinente indicatie bezit, die kleurloos is.
11. Werkwijze voor het aan een, met een kleurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, welke werkwijze wordt gekenmerkt door: a. het toetsen van genoemd beeldpunt op ligging ten opzichte van een tekstrand; b. het toekennen van een pertinente indicatie omtrent kleurloos gedrag, indien de ligging van genoemd beeldpunt beantwoordt aan die van een tekstrand; c. het bij niet-toekenning van een pertinente indicatie aan genoemd beeldpunt, op grond van tenminste de aan kleurverzadiging en intensiteit gerelateerde parameterwaarden van genoemd beeldpunt localiseren van genoemd beeldpunt ten opzichte van een gedefinieerd, ten aanzien van kleurgedrag als onzekerheidsgebied aan te merken deelruimte binnen een, door tenminste de parameters van genoemd soort opgespannen kleurenruimte; d. hetten behoeve van genoemd beeldpunt bij localisatie van genoemd beeldpunt binnen genoemd onzekerheidsgebied uitvoeren van een omgevingsanalyse omtrent de verdelingstoestand van, aan genoemde kleurenruimte gerelateerde parameterwaarden van, binnen een omgeving van het betreffende beeldpunt voorkomende beeldpunten; en e. het toekennen van een pertinente indicatie aan genoemd beeldpunt op basis van de resultaten van genoemde omgevingsanalyse.
12. Werkwijze volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de ligging van genoemd beeldpunt beantwoordt aan die van een tekstrand, indien genoemd beeldpunt deel uitmaakt van een rand met grote helderheidsovergang en gelegen is in een gebied van beeldpunten met geringe kleurverzadiging.
13. Werkwijze volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat een pertinente indicatie van kleurgedrag gewijzigd wordt door een indicatie van kleurloos gedrag indien in een gedefinieerde omgeving van het beeldpunt het aantal beeldpunten met een pertinente indicatie van kleurgedrag beneden een zekere waarde ligt.
14. Werkwijze volgens conclusie 1, 10 of 11, met het kenmerk, dat het ten behoeve van een beeldpunt bepalen van een indicatie van genoemde soort geschiedt aan de hand van de bij dat beeldpunt behorende, aan kleurwaarde, kleurverzadiging en intensiteit gerelateerde parameterwaarden.
15. Werkwijze volgens conclusie 1,10 of 11, met het kenmerk, dat bij het localiseren van genoemd beeldpunt in genoemde kleurenruimte ten behoeve van dat beeldpunt een keuze bepaald wordt uit: - een voorlopige indicatie omtrent een niet-gedefinieerd kleurgedrag van een beeldpunt, indien dat beeldpunt zich in genoemd onzekerheidsgebied binnen genoemde kleurenruimte bevindt; - een pertinente indicatie van kleurgedrag van een beeldpunt, indien dat beeldpunt zich in een tweede gebied binnen genoemde kleurenruimte bevindt; en - een pertinente indicatie omtrent een kleurloos gedrag van een beeldpunt, indien dat beeldpunt zich in een derde gebied binnen genoemde kleurenruimte bevindt.
16. Kleurenweergeefsysteem voorzien van middelen voor het puntsgewijs genereren van kleurinformatie, en van een beeldbewerkings- en besturingseenheid voor het corrigeren en bewerken van deze kleurinformatie ter verkrijging van besturingssignalen voor de aansturing van een kleurenafdrukeenheid, waarbij deze beeldbewerkings- en besturingseenheid is ingericht voor het aan een beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, met het kenmerk, dat het kleurenweergeefsysteem daartoe is voorzien van: a. geheugenmiddelen met positionele gegevens omtrent een gedefinieerd, ten aanzien van kleurgedrag als onzekerheidsgebied aan te merken deelruimte binnen een kleurenruimte, welke door tenminste de aan kleurverzadiging en intensiteit gerelateerde parameters wordt opgespannen; b. selectiemiddelen voor het met behulp van genoemde geheugenmiddelen selecteren van een beeldpunt met positionele gegevens binnen genoemd onzekerheidsgebied; c. middelen voor het uitvoeren van een omgevingsanalyse omtrent de verdelingstoestand van, aan genoemde kleurenruimte gerelateerde parameterwaarden van, binnen een gedefinieerde omgeving van genoemd beeldpunt voorkomende beeldpunten; en d. middelen voor het op basis van de resultaten van de bij genoemd beeldpunt uitgevoerde omgevingsanalyse toekennen van een pertinente indicatie.
17. Kleurenweergeefsysteem voorzien van een kleurenaftasteenheid voor het puntsgewijs aftasten van een origineel en het genereren van bijbehorende kleurinformatie, en een beeldbewerkings- en besturingseenheid voor het corrigeren en bewerken van deze kleurinformatie ter verkrijging van besturingssignalen voor de aansturing van een kleurenafdrukeenheid, waarbij deze beeldbewerkings- en besturingseenheid is ingericht voor het aan een beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, met het kenmerk, dat het kleurenweergeefsysteem daartoe is voorzien van: a. geheugenmiddelen met informatie over een indicatie omtrent het voorkomen van kleur bij een beeldpunt in een kleurenruimte, welke door tenminste de aan kleurverzadiging en intensiteit gerelateerde parameters wordt opgespannen, in welke geheugenmiddelen te onderscheiden zijn: - een voorlopige indicatie omtrent een niet-gedefinieerd kleurgedrag van een beeldpunt, indien dat beeldpunt zich in een eerste gebied binnen genoemde kleurenruimte bevindt; - een pertinente indicatie van kleurgedrag van een beeldpunt, indien dat beeldpunt zich in een tweede gebied binnen genoemde kleurenruimte bevindt; en - een pertinente indicatie van een kleurloos gedrag van een beeldpunt, indien dat beeldpunt zich in een derde gebied binnen genoemde kleurenruimte bevindt; b. selectiemiddelen voor het per beeldpunt op grond van tenminste de bijbehorende parameterwaarden van genoemde soort uit genoemde geheugenmiddelen selecteren en aan dat beeldpunt toekennen van een indicatie omtrent het voorkomen van kleur; c. middelen voor het uitvoeren van een omgevingsanalyse omtrent de verdelingstoestand van, aan genoemde kleurenruimte gerelateerde parameterwaarden van, binnen een gedefinieerde omgeving van genoemd beeldpunt voorkomende beeldpunten; en d. middelen voor het op basis van de resultaten van de bij genoemd beeldpunt met de voorlopige indicatie uitgevoerde omgevingsanalyse converteren van de bij genoemd beeldpunt behorende voorlopige indicatie in een pertinente indicatie.
18. Kleurenweergeefsysteem volgens conclusie 16 of 17, met het kenmerk, dat genoemde middelen zijn voorzien van vergelijkingsmiddelen voor het in een gedefinieerde omgeving selecteren van de maximale aan kleur gerelateerde parameterwaarde en de minimale kleurparameterwaarde en het berekenen van de verschilwaarde tussen de beide aan kleur gerelateerde parameterwaarden, en van middelen voor het berekenen van de gemiddelde kleurverzadigingswaarde in de betreffende omgeving.
19. Kleurenweergeefsysteem volgens conclusie 16 of 17, met het kenmerk, dat het kleurenweergeefsysteem voor meerdere kleurwaarden voorzien is van onderscheidelijke geheugenmiddelen met informatie over een indicatie omtrent het voorkomen van kleur bij een beeldpunt.
20. Kleurenweergeefsysteem volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het kleurenweergeefsysteem is voorzien van middelen voor het aan de hand van een, aan een beeldpunt toegevoegde kleurwaarde toekennen en selecteren van geheugenmiddelen met informatie over een indicatie omtrent het voorkomen van kleur bij een beeldpunt.
NL9201761A 1992-10-12 1992-10-12 Werkwijze voor het aan een met een kleurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, alsmede een kleurenweergeefsysteem ingericht voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze. NL9201761A (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9201761A NL9201761A (nl) 1992-10-12 1992-10-12 Werkwijze voor het aan een met een kleurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, alsmede een kleurenweergeefsysteem ingericht voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze.
DE69331569T DE69331569T2 (de) 1992-10-12 1993-10-01 Verfahren zur Zuweisung einer Farbindikation zu Bildelementen in einem Farbeproduktionssystem
EP93202799A EP0593114B1 (en) 1992-10-12 1993-10-01 Method of assigning a colour indication to picture elements in a colour reproduction system
US08/132,897 US5452408A (en) 1992-10-12 1993-10-07 Method of assigning a pertinent indication in respect of color behavior to a picture element to be imaged with a color reproduction system
PL93300629A PL172255B1 (en) 1992-10-12 1993-10-07 Method of classifying image elements as represented by a colour image reproducing system in respect to their colouring and system for reproducing colour images using that method
JP5251853A JP2598217B2 (ja) 1992-10-12 1993-10-07 カラー再生システムにより表示される画素に有彩色か無彩色かを示す指標を割当てる方法、及びその方法を実施するためのカラー再生システム

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9201761A NL9201761A (nl) 1992-10-12 1992-10-12 Werkwijze voor het aan een met een kleurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, alsmede een kleurenweergeefsysteem ingericht voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze.
NL9201761 1992-10-12

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9201761A true NL9201761A (nl) 1994-05-02

Family

ID=19861365

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9201761A NL9201761A (nl) 1992-10-12 1992-10-12 Werkwijze voor het aan een met een kleurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, alsmede een kleurenweergeefsysteem ingericht voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US5452408A (nl)
EP (1) EP0593114B1 (nl)
JP (1) JP2598217B2 (nl)
DE (1) DE69331569T2 (nl)
NL (1) NL9201761A (nl)
PL (1) PL172255B1 (nl)

Families Citing this family (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1995000918A1 (fr) * 1993-06-21 1995-01-05 Namco Ltd. Dispositif de synthese d'image et jeu video l'utilisant
US5652831A (en) * 1996-02-01 1997-07-29 Industrial Technology Reasearch Institute Variable point interpolation apparatus and method with scalable architecture for color correction
EP0989738A1 (en) * 1998-09-22 2000-03-29 Hewlett-Packard Company Document analysis method to detect BW/color areas and corresponding scanning device
JP3748172B2 (ja) 1998-12-09 2006-02-22 富士通株式会社 画像処理装置
US7444197B2 (en) 2004-05-06 2008-10-28 Smp Logic Systems Llc Methods, systems, and software program for validation and monitoring of pharmaceutical manufacturing processes
US7799273B2 (en) 2004-05-06 2010-09-21 Smp Logic Systems Llc Manufacturing execution system for validation, quality and risk assessment and monitoring of pharmaceutical manufacturing processes
JP4311411B2 (ja) * 2006-04-03 2009-08-12 セイコーエプソン株式会社 色変換テーブル生成装置、表示装置、色変換テーブル生成方法、及び表示装置の製造方法
JP2011023999A (ja) * 2009-07-16 2011-02-03 Fuji Xerox Co Ltd 画像読み取り装置
US20110110587A1 (en) * 2009-11-12 2011-05-12 Banner Ron Generating Harmonic Images

Family Cites Families (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2918523A (en) * 1956-10-30 1959-12-22 Rca Corp Color correction system
US4841361A (en) * 1987-12-03 1989-06-20 Konica Corporation Color image processing apparatus
ES2081850T3 (es) * 1988-10-04 1996-03-16 Canon Kk Aparato para el proceso de imagenes en color.
JP2837428B2 (ja) * 1989-04-28 1998-12-16 コニカ株式会社 カラー画像処理装置
JP2892037B2 (ja) * 1989-04-28 1999-05-17 コニカ株式会社 カラー画像処理装置
EP0411911B1 (en) * 1989-08-02 1996-03-27 Canon Kabushiki Kaisha Image processing apparatus
US5319742A (en) * 1992-08-04 1994-06-07 International Business Machines Corporation Image enhancement with mask having fuzzy edges

Also Published As

Publication number Publication date
PL172255B1 (en) 1997-08-29
EP0593114A1 (en) 1994-04-20
DE69331569T2 (de) 2002-08-29
US5452408A (en) 1995-09-19
JP2598217B2 (ja) 1997-04-09
JPH06233128A (ja) 1994-08-19
EP0593114B1 (en) 2002-02-13
DE69331569D1 (de) 2002-03-21
PL300629A1 (en) 1994-04-18

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4311914A (en) Process for assessing the quality of a printed product
US4941038A (en) Method for color image processing
US6266437B1 (en) Sequential detection of web defects
JP2669600B2 (ja) 自動クロス・カラー除去
US6275600B1 (en) Measuring image characteristics of output from a digital printer
US7830554B2 (en) Fiducial artifact detection and compensation algorithm
US7394468B2 (en) Converted digital colour image with improved colour distinction for colour-blinds
US20200234416A1 (en) Image data conversion device, image data conversion method, image data conversion program, pos terminal device, and server
US6771814B1 (en) Image processing device and image processing method
US7684625B2 (en) Image processing apparatus, image processing method, image processing program, printed matter inspection apparatus, printed matter inspection method and printed matter inspection program
US20040208395A1 (en) Image processing method, image processing apparatus, and image processing program
US10338858B2 (en) Non-transitory recording medium storing scanner profile correcting program, scanner profile correcting method, and printer
JP2656859B2 (ja) 光学イメージングシステムの等化方法
NL9201761A (nl) Werkwijze voor het aan een met een kleurenweergeefsysteem af te beelden beeldpunt toekennen van een pertinente indicatie in relatie met kleurgedrag, alsmede een kleurenweergeefsysteem ingericht voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze.
CN104660860A (zh) 图像处理装置及其控制方法和信息处理装置及其控制方法
US6577775B1 (en) Methods and apparatuses for normalizing the intensity of an image
EP0841808B1 (en) System and method for detecting the black and white points of a color image
JP2022020575A (ja) 暗い画像の強調
US20020154831A1 (en) Method for retouching screened binary image data redigitized in pixels
US5822086A (en) Method and device for adaptive screening of continuous tone originals
EP1274042A2 (en) A system and method for selecting an image processing path using estimated appearance of noise
US8441683B2 (en) Image processing apparatus, image processing method, and recording medium for correcting the density at an edge of an image to be printed
EP3545495B1 (en) A method for unsupervised stain separation in pathological whole slide image
EP1343306B1 (en) Method, program and apparatus for image processing
JP2024072208A (ja) 画像処理装置、画像処理方法及びプログラム

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed