NL9101153A - Inrichting voor het bereiden en afgeven van consumptieijs, in het bijzonder softijs. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het bereiden en af geven van consump-tieijs, in het bijzonder softijs

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het bereiden en af geven van consumptieijs, meer in het bijzonder softijs, voorzien van een ruimte voor een houder met een voorraad vóórgemengde en vóórgekoelde ijsgrondstoffen, een op een uitlaat daarvan aangesloten pomp van het verdringertype met een voorziening voor het aanzuigen van lucht, en een op de uitlaatzijde van deze pomp aangesloten cilinder die voorzien is van een roerwerk en een door middel van een afsluitor-gaan te openen en te sluiten af gifteopening.

Een dergelijke inrichting is bekend. Als pomp wordt daarbij veelal gebruik gemaakt van een plunjerpomp of een tandwielpanp. In een consumptieijs-bereidende en -afgevende machine heeft een dergelijke pomp een groot nadeel, dat samenhangt met de omstandigheid, dat consumptieijs een zeer bacteriegevoelig product is. De pomp moet daarom veelvuldig worden gereinigd en dient daartoe practisch geheel te worden gedemonteerd. In verband met het omslachtige demontage- en montagewerk en het daarmee gepaard gaande tijdverlies bestaat de neiging tot overslaan van reinigingsbeurten, hetgeen zich dan wreekt in de kwaliteit van het bereide ijs.

De uitvinding nu beoogt aan dit bezwaar tegemoet te kamen.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt door de pomp als slangepomp uit te voeren.

Slangepompen zijn op zichzelf algemeen bekend. Kenmerkend voor een slangepomp is, dat een buiten de eigenlijke parrpruimte werkzaam verdringerlichaam deze parrpruimte (= inwendige slangruimte) - door het plaatselijk indrukken respectievelijk platdrukken van de pcmpkamer-wand (= slangwand) - verdeelt in een aantal van elkaar gescheiden en zich in de pomprichting verplaatsende compartimenten.

Toepassing van een dergelijke slangepomp bij een inrichting volgens de in de aanhef omschreven soort betékent, dat het bacteriegevoe-lige product niet meer met de bewegende delen van de pomp in aanraking komt, zodat deze delen geen periodieke reiniging behoeven. Het enige onderdeel, dat nog wel met de ijsmix in contact kamt is de slang. Dit naar verhouding goedkope onderdeel nu kan zonder bezwaar en met enkele eenvoudige handgrepen door een schoon exemplaar worden vervangen.

In een bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm is de slangepamp met een tweede slang uitgerust, waarvan het uitlaateinde met dat van de eerste slang samenkamt. Met een dergelijke uitvoering van de slan- gepcnp kan nog aan een ander verder bezwaar van de bekende inrichting worden tegemoetgekomen. Dit bezwaar hangt samen met de omstandigheid, dat de pomp naast het uitgangsmengsel - de zogenaamde "ijsmix" - ook nog een zékere hoeveelheid lucht in de cilinder moet brengen, die in de cilinder zeer fijn door de ijsmix wordt verdeeld. Wat dit aspect betreft, hébben de tot nu toe in een inrichting van de onderhavige soort gébruikte pcmptypen het bezwaar, dat het zeer moeilijk is steeds de juiste hoeveelheid lucht (die in feite als valse lucht wordt aangezogen) bij te mengen. Door verschillen in de consistentie van de ijs-mix kunnen betrékkelijk grote verschillen in de aangezogen en bij gemengde hoeveelheid lucht ontstaan, waardoor het uiteindelijk in de cilinder gereedkomende product niet de gewenste kwaliteit verkrijgt. Het is duidelijk, dat dit bezwaar op eenvoudige en doeltreffende wijze wordt ondervangen door de tweede slang van de meervoudige slangepomp als luchtpomp te gébruiken. De hoeveelheid aangezogen en bijgemengde lucht staat dan in een vaste verhouding tot het volume ijsmix in de eerste slang.

Verdere kenmerken van de uitvinding worden hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 is een gedeeltelijk in verticale doorsnede weergegeven zijaanzicht van de complete inrichting volgens de uitvinding; fig. 2 is een bovenaanzicht van de pomp van de inrichting volgens fig. 1; fig. 3 is een doorsnede volgens de lijn III-III in fig. 2; fig. 4 is een doorsnede volgens de lijn IV-IV in fig. 2; en fig. 5 is een doorsnede volgens de lijn V-V in fig. 2.

De in fig. 1 weergegeven inrichting omvat een (koel) kast 1 met een ruimte 2, die toegankelijk is via een om een laag liggende horizontale as 3 naar voren open te klappen deur 4. In de ruimte 1 bevindt zich een voorraad 5 voorgemengde en voorgekoelde consunptieij sgrond-stoffen, de zogenaamde ijsmix. Deze grondstoffen worden normaal aangeleverd door gespecialiseerde bedrijven, in een buigzame houder 6, die voorzien is van een uitloop 7.

Onder de houder 6 met de voorraad ijsmix 5 bevindt zich een pomp 8, waarin de uitvinding is belichaamd en die hieronder meer in het bijzonder zal worden besproken.

Boven de ruimte 2 bevindt zich de voor inrichtingen van het onderhavige type gebruikelijke, horizontaal opgestelde meng- en afgifte-cilinder 9, voorzien van een binnen de kast 1 gelegen bodemstuk 10 met een daarvan naar de voorkant (in de tekening linker kant) van de least 1 gerichte dubbele cilinderwand 11. Binnen de dubbele cilinderwand 11 is een schroeflijnvormig kanaal geformeerd voor het doorleiden van een bij 12 en 13 toe- respectievelijk afgevoerd koelmedium.

In de cilinder 9 bevindt zich een roerwerk 14, waarvan de as 15 door het bodemstuk 10 naar achteren reikt en aandrijfbaar is met behulp van een aan de andere zijde van het bodemstuk aangebouwde elec-tromotor 16 met vertraagde overbrenging.

De cilinder 9 is aan de voorzijde afgesloten met een buiten de kast toegankelijke afgiftekop 17. Deze kop heeft een verticale cilin-derkamer 18, waarin een plunjer 19 op en neer kan bewegen onder bediening van een op het boveneinde van de plunjer aangrijpende hefboom 20. Een opening 21 in de naar de cilinder 9 toegekeerde wand van de kop 17, die normaal - in de onderste stand van de plunjer 19 - wordt afgesloten, komt bij het oplichten van de plunjer 19 in verbinding te staan met een uitstroomopening 22 in het benedeneinde van de kop 17 en laat dan de inhoud van de cilinder 9 onder druk uitstromen.

Door de kop 17 bij overigens uitgeschakelde inrichting te verwijderen wordt de cilinder 9 op eenvoudige wijze toegankelijk voor het uitvoeren van bijvoorbeeld reinigingswerkzaamheden.

In bedrijf wordt de cilinder 9 gevuld en onder druk gehouden door de pomp 8 en wel via de van de cilinder door de bovenwand van de ruimte 2 heen tot in deze laatste ruimte reikende inlaatstomp 23.

Volgens de uitvinding is de pomp 8 uitgevoerd als slangepomp. De pomp is gemonteerd op een draagplaat 24, die op zijn beurt is bevestigd op de bodemwand van de ruimte 2.

In de draagplaat 24 is een verticale as 25 draaibaar gelegerd, welke as tot in de kastruimte onder de ruimte 2 reikt en daar gekoppeld is met een niet nader weergegeven aandrijfmotor.

Op het boven de draagplaat 24 uitstekende aseinde 25a is een als verdringerlichaam fungerende rotor 26 bevestigd. Deze rotor bestaat uit een tweetal verticaal boven elkaar gelegen, concentrische schijven 27 en 28, waartussen een drietal verticale rollen 29, 30, 31 op drie onderling op gelijke hoekafstanden van 120° rond de as 25 verdeeld liggende plaatsen draaibaar zijn gemonteerd.

De rollen 29-31 van de rotor 26 werken samen met een verticale steunwand 32, die zich volgens een cirkelboog van ongeveer 150° rond de hartlijn van de as 25 uitstrekt en wel volgens een straal, die een weinig groter is dan die van de omgeschreven cirkel van de drie rollen 29-31.

De verticale steunwand 32 is aangebracht op een om een verticale as 33 zwerikbaar hulpstuk 34, dat normaal met behulp van een om een verticale as 35 zwerikbaar aan de draagplaat 24 bevestigde knevelbout 36 in de in fig. 2 met volgetrokken lijnen aangegeven werkzame positie wordt vergrendeld doch na losnemen van de moer 36a in de met streep-puntlijnen aangegeven onwerkzame positie kan worden gezwenkt.

Op de draagplaat 24 zijn voorts een ingangsleidblok 37 en een uitgangsleidblok 38 bevestigd.

In het getekende uitvoeringsvoorbeeld is elk van deze leidblok-ken voorzien van twee horizontale geleideboringen voor een onderste slang 39 en een bovenste slang 40.

Bij montage worden de slangen 39 en 40, bij geopend hulpstuk 34, eerst in de pijlrichting door de betreffende geleideboringen 41 in het ingangsleidblok 37 heen gestoken, vervolgens rond de rollen 29-31 van de rotor 26 gebogen en tenslotte door de geleideboringen 42 in het uitgangsleidblok 38 heen weer naar buiten gevoerd, waarna het hulpstuk 34 wordt gesloten en vergrendeld.

Zoals in fig. 1 is te zien, zijn de uitlaateinden van beide slangen 39 en 40 aangesloten op een vertakking 23b resp. 23a van de inlaatstomp 23 van de meng- en afgiftecilinder 9, terwijl het inlaat-einde van de slang 40 is aangesloten op de uitlaat 7 van de houder 6 met het uitgangsmengsel 5 en het inlaateinde van de slang 39 vrij hangt boven de bodem van de ruimte 2.

In de stand volgens fig. 2 worden beide slangen 39 en 40 in het met x' aangeduide punt van de steunwand 32 platgedrukt, zodat de ruimten van de aan weerszijden van de as 25 gelegen slangdelen van elkaar zijn afgesloten. Bij draaiiende pomp, waarbij de rollen zich in de pijlrichting rond de hartlijn van de as 25 bewegen (zie fig. 1 en 2) verplaatst het punt x' zich geleidelijk in de richting van het punt x" en wordt het zich in het rechter gedeelte van de slang bevindende medium geleidelijk in de pijlrichting uitgedreven, terwijl in het lin-kergedeelte van de slangen een hoeveelheid lucht respectievelijk ijs-mix wordt aangezogen. Wanneer de rol 30 vanuit punt x' in punt x" is gekomen en daarbij op het punt staat de slangen weer te doen openen, heeft de rol 29 het punt x bereikt, waarbij de slang opnieuw wordt samengeknepen, en als het ware een volgende zuig-persslag van de pomp begint. De verpompte ijsmix en lucht worden via de inlaatstomp 23 toegevoerd aan de meng- en afgiftecilinder 9, terwijl het roerwerk 14 daarvan in de pijlrichting (fig. 1) ronddraait.

Het toevoeren van ijsmix en lucht door de poep 8 aan de cilinder 9 gaat door, totdat deze laatste geheel is gevuld en in de cilinder een voorafbepaalde druk is opgebouwd. Deze druk wordt gecontroleerd in het uitgangsleidblok 38 en wel in de bovenste geleideboring 42, waarin de voor het verpompen van de ijsmix gébruikte slang 40 is opgenomen. De slang 40 bestaat uit een doorzichtig, elastisch materiaal, zodat de slang onder druk kan uitzetten. De bovenste geleideboring 42 nu wordt voor een deel begrensd door een wanddeel 38a, dat in de vorm van een deksel om een as 43 kan scharnieren en tegen de voorspanning van een veer 44 in een weinig naar boven kan uitzwaaien onder invloed van de druk van een zich in de geleidéboring 42 uitzettende slang 40 (zie fig. 2 en 5).

In het voedingscircuit van de niet weergegeven aandrijfmotor voor de pomp 8 is een schakelaar van het naderingstype 45 opgenomen (zie fig. 5), die bij draaiende pomp een maximum afstand h ten opzichte van een in het dekseldeel 38a aangebrachte instelpen 46 heeft. Zodra nu de voorafbepaalde druk wordt bereikt, c.q. overschreden zal de slang 40 zodanig opzwellen en het dekseldeel 38a daarbij zo ver naar boven doen uitwijken, dat de afstand tussen de naderingsschake-laar 45 en de instelpen 46 tot boven de maximumwaarde h stijgt. Het daaruit resulterende signaal doet de panop uitschakelen en wel totdat de druk in de cilinder 9, bijvoorbeeld als gevolg van het afnemen van een portie softijs, weer voldoende is gedaald en de pomp opnieuw kan inschakelen.

Uitschakeling van de pomp vindt eveneens plaats, zodra de voorraad ijsmix 5 in de houder 6 is verbruikt. Dit moment wordt gedetecteerd door een detectieinrichting van het opto-electrische type, die is aangebracht in een dwarskanaal 47, dat aan weerszijden uitmondt in de bovenste geleideboring 41 in het ingangs-leidblok 37. De detectieinrichting bestaat bijvoorbeeld uit een zendergedeelte 48 in het rechter gedeelte van het kanaal 47 en een ontvangergedeelte 49 in het lin-kergedeelte van het dwarskanaal 47. Ook de detectieinrichting 48, 49 is opgenomen in het voedingscircuit van de aandrijfmotor van de pomp 8 en produceert een bijvoorbeeld als uitschakelsignaal voor de aandrijfmotor van de pomp te gébruiken signaal, zodra de detectordelen 48 en 49 via de doorzichtige, ledige slang 40 optisch met elkaar worden verbonden. Na vervanging van de ledige houder 6 door een gevulde houder kan de pomp vervolgens opnieuw worden ingeschakeld.

In het bovenbeschreven uitvoeringsvoorbeeld hebben de slangen 39 en 40 dezelfde (binnen) diameter. Het is echter duidelijk dat ook slangen van verschillende diameters kunnen worden toegepast en dat de rollen 29-31, de steunwand 32 en de geleidéboringen 41 en 42 daar, indien nodig, op kunnen worden aangepast.

Claims (7)

1. Inrichting voor het bereiden en af geven van consumptieijs, meer in het bijzonder softijs, voorzien van een ruimte voor een houder met een voorraad vóórgemengde en vóórgekoelde ij sgrondstoffen, een qp een uitlaat daarvan aangesloten pomp van het verdringertype met een voorziening voor het aanzuigen van lucht, en een op de uitlaatzijde van deze pomp aangesloten cilinder die voorzien is van een roerwerk en een door middel van een afsluitorgaan te openen en te sluiten afgifteope-ning, met het kenmerk, dat de pomp als slangepomp is uitgevoerd.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de slange-pomp met een tweede slang is uitgerust, waarvan het uitlaateinde met dat van de eerste slang samenkamt.

3. Inrichting volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat het ver-dringerlichaam van de pomp bestaat uit een rotor met een aantal draaibaar gelegerde en in een gemeenschappelijke cirkelcilindrische baan rond de rotatieas van de rotor beweegbare rollen, die samenwerken met een zich op korte afstand langs de cirkelcilindrische baan uitstrekkende cirkelboogvormige steunwand, waarbij de slang(en) in de ruimte tussen de steunwand en de daarlangs beweegbare rollen is (zijn) opgenomen.

4. Inrichting volgens conclusie 3, gekenmerkt door een ingangs-leidblok en een uitgangsleidblok, die elk voorzien zijn van een gelei-déboring voor elk der slangen.

5. Inrichting volgens conclusies 3-4, met het kenmerk, dat de steunwand is aangebracht op een van de rotor wegzwenkbaar gemonteerd hulpstuk.

6. Inrichting volgens conclusies 4-5, met het kenmerk, dat in de geleidéboring respectievelijk in tenminste één der geleidéboringen van het ingangsleidblok een dwarskanaal uitmondt, waarin een opto-electri-sche detectieinrichting is opgenomen, die is ingericht voor het opwekken van een signaal, dat representatief is voor een ledige, doorzichtige slang in de betreffende geleidéboring.

7. Inrichting volgens conclusies 4-6, met het kenmerk, dat van tenminste één geleidéboring van het uitgangsleidblok een gedeelte van de wand tegen veerwerking in, onder invloed van de inwendige druk in een in de geleidéboring opgenomen uitzetbare slang, naar buiten uitwijk-baar is gelegerd en samenwerkt met een schakel- of sensor inrichting, die bij het bereiken c.q. overschrijden van een voorafbepaalde uitwij- king een voor het bereiken van een voorafbepaalde naximumdruk binnen de slang representatief signaal produceert.