NL9101116A - Bandtransporteur met een kleine bochtradius. - Google Patents

Description

Titel: Bandtransporteur met een kleine bochtradius.

De uitvinding heeft betrekking op een bandtransporteur van de soort, voorzien van in geleidingen lopende zijkettingen en de zijkettingen verbindende, het draagvlak vormende dwars-spijlen. De uitvinding beoogt een dergelijke spijlenbandtrans-porteur met een breed draagvlak en een ten opzicht daarvan kleine bochtradius.

Voor het transporteren van uiteenlopende voorwerpen zoals eieren, (brood)bakblikken, bakstenen en dergelijke, zijn transporteurs bekend met verschillend uitgevoerde aandrijvingen en uiteenlopende draagvlakken.

Zo is een spijlenbandtransporteur waarbij de dwars-spijlen met de einden zijn bevestigd aan de schalmen van kettingen van het type met in loodrecht op elkaar staande vlakken liggende, in zich gesloten, ineengrijpende schalmen, die voor het doorlopen van bochten, door in elkaar te schuiven het tijdelijk verkorten van de kettingen toelaten, bekend uit het Nederlandse octrooischrift 165705 (Gebr.van Capelleveen).

In de ter inzage gelegde Nederlandse octrooiaanvrage 7803859 (Ernst Müller A.G.) is een ander type transporteur beschreven, nl.een bandtransporteur waarbij het draagvlak wordt gevormd door een aantal plaatvormige draagelementen die tenminste in het belastbare gebied van de transportbaan over een paar zijdelingse staven glijden en waarbij de draagelementen door middel van een enkele, centraal onder de draagelementen, via scharnierassen daarop aangrijpende trekketting worden voortgetrokken. Bij het doorlopen van een bocht kunnen de draagelementen met de naar de binnenbocht toegekeerde einden over elkaar schuiven.

Beide bekende transporteurtypen hebben hun beperkingen ten aanzien van de ten opzichte van de breedte van het draagvlak, minimale binnenbochtradius.

Immers wordt bij de spijlenband de minimale binnenbochtradius, bij een bepaalde afstand tussen de binnenbocht- ketting en de buitenbochtketting, bepaald door de verhouding van de maximale verkorting van de binnenbochtketting ten opzichte van de lengte van de gestrekte buitenbochtketting. Hoe groter het instuikvermogen van de gebruikte kettingen, hoe scherper de bocht die de transporteur, bij een bepaalde bandbreedte, kan doorlopen. Echter hoe breder het draagvlak, hoe groter het lengteverschil tussen de binnen- en buitenbochtketting is dat door het instuiken van de binnenbochtketting moet kunnen worden overbrugd. Dit betekent dat bij een breder draagvlak, bij een bepaald type ketting, een grotere lengte binnenbochtketting nodig is om door instuiken het genoemde lengteverschil met de gestrekte buitenbochtketting te overbruggen. Derhalve zal in het algemeen de binnenbocht langer en ruimer moeten zijn naarmate het transporteurvlak breder is.

Bij een transporteur met om centrale scharnierassen zwenkbare draagplaten wordt de minimale bochtradius beperkt door de mate waarin de draagplaten aan de binnenbochtzijde over elkaar kunnen schuiven. Overigens heeft dit transporteur-type het nadeel dat bij de aandrijving via de centrale ketting veel wrijving op de zijdelingse draagplaatgeleidingen, die voor het verschaffen van stabiliteit aan het draagvlak onontbeerlijk zijn, moet worden overwonnen.

Dit nadeel is niet aanwezig bij een spijlenbandketting van de in het Nederlandse octrooischrift 165705 beschreven soort. De zijkettingen, die in geleidingen glijden, die de onderzijde van de kettingen in vorm aansluitend opnemen, verschaffen een eenvoudige en, bij geschikte materiaalkeuze, weinig wrijving opleverende en stabiele ondersteuning voor het door de spijlen gevormde draagvlak.

In het bijzonder bij transporteurs die voorwerpen gedurende een bepaalde verblijfstijd continu verplaatsen door een afgesloten, geklimatiseerde ruimte, zoals een koel- of vriesruimte, dan wel een rijskast waarin deegstukken bij een bepaalde temperatuur en vochtigheidsgraad in de gelegenheid worden gesteld te rijzen, is het van belang dat de beschikbare ruimte zo intensief mogelijk wordt benut. Een hiertoe bijdragende maatregel is het zo breed mogelijk uitvoeren van het draagvlak van de transporteur. Omdat echter, zoals uiteenge zet, naarmate de breedte van een transporteur toeneemt de minimale bochtradius eveneens toeneemt, gaat het door vergroting van de bandbreedte gewonnen nuttig transportoppervlak weer verloren door voor transport onbruikbare binnenbochtruimte.

Een ander bezwaar van transporteurs met een grote binnen-bochtradius is de relatief grote middelpuntvliedende kracht waarmee bij het beladen van de transporteur rekening moet worden gehouden.

De uitvinding beoogt een transporteur van de soort voorzien van in geleidingen lopende zijkettingen en de zijket-tingen verbindende, het draagvlak vormende dwarsspijlen, waarbij de zijkettingen zijn samengesteld uit schalmen die voor het doorlopen van bochten, door in elkaar te schuiven het tijdelijk verkorten van de kettingen toelaten, waarbij een breed transportvlak mogelijk is zonder het inherente nadeel van een betrekkelijk grote minimale binnenbochtradius.

Hiertoe is de transporteur volgens de uitvinding voorzien van ten minste één draagrooster dat ten minste aan één zijde dwars buiten het transportvlak van de spijlenband uitsteekt en waarvan de in langsrichting opeenvolgende samenstellende elementen van het draagrooster zich op een grotere onderlinge afstand bevinden dan de maximale inschuifafstand van twee opeenvolgende kettingschakels.

Bij een transporteur waarbij het draagrooster zich aan weerszijden van de spijlenband uitstrekt betekent dit dat wanneer in een binnenbocht de kettingschakels maximaal ineen zijn gestuikt, de binneneinden van de draagroosterelementen nog net niet tegen elkaar aankomen, d.w.z. dat de minimale bochtradius van het door het draagrooster bepaalde effectieve transportvlak kleiner is dan de minimale bochtradius van de spijlenband zonder draagrooster met een gelijke effectieve trans-portvlakbreedte.

Bij een transporteur die zich volgens een schroeflijntraject omhoog en/of omlaag uitstrekt en een van de zijkettingen zich derhalve steeds aan de binnenbochtzijde bevindt, kan de mate waarin het draagrooster aan de buitenbochtzijde uitsteekt, nog aanmerkelijk worden vergroot. Dergelijke volgens een schroeflijntraject uitgelegde transporteurs met een breed draagoppervlak worden tot dusverre aangedreven via een centrale roterende trommel die op de binnenbochtzijde van het transportvlak aangrijpt. Een voorbeeld van een dergelijk aandrijving, die ingewikkeld en kostbaar is, is beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4,741,430 (Ashworth Bros.,Inc.).

Het voorstel van de uitvinding leidt tot een transporteur die bij een vergelijkbare capaciteit constructief eenvoudiger en daardoor goedkoper is, zowel voor wat betreft de vervaardiging als de onderhoudskosten en het energieverbruik.

Voor de aandrijving kan immers gebruik worden gemaakt van bekende technieken, zoals op tenminste één van de kettingen aangrijpende kettingwielen. Een voorbeeld van een aandrijving voor spijlenbanden is beschreven in het Nederlandse octrooischrift 178935 (Gebr. van Capelleveen) waarbij de kettingen van de spijlenband op meerdere plaatsen zijn geleid om samenstellen van een aandrijfwiel en een spanwiel, zodat de ket-tingspanning en de wrijving ten opzichte van de geleidingen laag kunnen worden gehouden.

De uitvinding kan worden toegepast bij spijlenbanden met zijkettingen van uiteenlopend type, waaraan slechts de eis wordt gesteld dat de kettingen door instuiken het tijdelijk verkorten daarvan voor het doorlopen van bochten en bij voorkeur tevens het aandrijven en spannen door geleiding om samenstellen van aandrijfwielen en spanwielen toelaten. In een eenvoudige uitvoering van de uitvinding kunnen de zijkettingen van de spijlenbandtransporteur worden gevormd door kettingen van het scheepsankertype met opeenvolgende in zich gesloten afwisselend in horizontale en verticale vlakken gelegen schalmen of schakels, waarbij de respectieve horizontale schalmen door dwarsspijlen met elkaar zijn verbonden en waarbij de draagroosterelementen op de bovenzijde van de verticale schalmen zijn bevestigd.

Het draagrooster kan daarbij worden gevormd door opeenvolgende roosterelementen die onafhankelijk van elkaar met de spijlenband zijn verbonden.

Daarbij kan elk roosterelement zijn samengesteld uit twee dwars op de transportrichting georiënteerde staven die bij de zijeinden door bochten zijn verbonden. Ook kunnen de roosterelementen zijn uitgevoerd als enkelvoudige staven die ter verbetering van het draagvermogen in het transportvlak geknikt zijn gevormd. Verder kunnen opeenvolgende roosterelementen ter verbetering van het draagvermogen zijn verbonden door flexibele draadnetwerken.

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen enige uitvoeringsvoorbeelden van de bandtransporteur, onder verwijzing naar de tekening, worden beschreven.

Fig. 1 toont een gedeeltelijk bovenaanzicht van een uitvoeringsvorm van de bandtransporteur volgens de uitvinding; fig. 2 toont een gedeeltelijk bovenaanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van de bandtransporteur volgens de uitvinding; en fig. 3 toont een detail van de bandtransporteur volgens fig.2 tijdens het doorlopen van een bocht.

Bij beide weergegeven uitvoeringsvoorbeelden is de bandtransporteur 1 volgens de uitvinding samengesteld uit een spijlenband S en een draagrooster R.

De spijlenband S is in beide afgeheelde uitvoeringsvoorbeelden voorzien van zijkettingen 2, resp. 3, die zich uitstrekken in de langsrichting van de bandtransporteur 1, en elk zijn samengesteld uit opeenvolgend horizontale en verticale, in zich gesloten schakels of schalmen 2a, 2b ;3a, 3b.

De kettingen 2,3 zijn verbonden door spijlen 4 die zich dwars op de langsrichting van de transportband uitstrekken en met de zij-einden zijn verbonden met de horizontale kettingschalmen 2a, 3a. Het draagrooster R is samengesteld uit in de langsrichting van de transporteur op afstand van elkaar met de kettingen 2, 3, bij voorkeur met de verticale schalmen 2b,3b daarvan, bij voorbeeld door lassen, verbonden roosterelementen 5. In de uitvoeringsvorm van fig.l zijn de roosterelementen elk samengesteld uit zich dwars op de transportrichting uitstrekkende staven 6 die door eindbochten 7 zijn verbonden. De roosters strekken zich in de afgebeelde uitvoeringen aan weerszijden uit buiten de spijlenband S.

In de uitvoeringsvorm van fig. 2 worden de samenstellende elementen van het draagrooster gevormd door staven 5 met vanaf de bovenzijde gezien een geknikt, kanteelachtig profiel.

Een andere maatregel die in het kader van het verbeteren van het draagvermogen van het rooster R kan worden toegepast is het tussen de roosterelementen 5 spannen van flexibele draad-netwerken N.

In beide afgebeelde uitvoeringsvormen van het draagrooster R is, gezien in de lengterichting van de transporteur, de tussenruimte T van opeenvolgende roosterelementen 5 groter dan de maximale inschuifmaat i van de kettingschal-men. Aldus kunnen, zoals afgebeeld in fig.3, in een bocht waarbij de schalmen 2a, 2b van de binnenste ketting 2 maximaal in elkaar zijn geschoven en i derhalve tot nul is genaderd, de aan die zijde gelegen uiteinden van de roosterelementen 5 nog op afstand van elkaar liggen.

Het is duidelijk dat de uitvinding niet is beperkt tot de beschreven uitvoeringsvoorbeelden maar dat diverse wijzigingen binnen het raam van de uitvinding mogelijk zijn. Zo kunnen diverse constructieve uitvoeringen van de roosterelementen worden gebruikt. Bij voorbeeld kan met de configuratie van de roosterelementen rekening worden gehouden met het in-of over elkaar passen van de binnenbochteinden van de roosterelementen. Verder kunnen roosters R ook slechts aan één zijde van de spijlenband S uitsteken en kunnen verschillende aandrijvingen voor de spijlenband S worden toegepast. Essentieel is slechts dat door het ten minste aan één zijde voorbij de kettingen 2, 3 van een spijlenbandtransporteur S vergroten van de draagvlakbreedte, het effectieve draagvlak wordt vergroot zonder dat dit consequenties heeft voor de minimale bochtra-dius.

Claims (6)

1. Bandtransporteur van de soort voorzien van in geleidingen lopende zijkettingen en de zijkettingen verbindende, het draagvlak vormende dwarsspijlen, waarbij de zijkettingen zijn samengesteld uit schalmen die voor het doorlopen van bochten, door in elkaar te schuiven het tijdelijk verkorten van de kettingen toelaten, met het kenmerk, dat de transporteur is voorzien van ten minste één draagrooster (R) dat ten minste aan één zijde buiten het transportvlak van de spijlenband (S) uitsteekt en waarvan de in langsrichting opeenvolgende samenstellende elementen (5) van het draagrooster (R) zich op een grotere onderlinge afstand (T) bevinden dan de maximale in-schuifafstand (jj van twee opeenvolgende kettingschakels (2a, 2b ; 3a, 3b).

2. Bandtransporteur volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de zijkettingen (2, 3) van de spijlenbandtransporteur (S) worden gevormd door kettingen van het scheepsankertype met opeenvolgende in zich gesloten afwisselend in horizontale en verticale vlakken gelegen schalmen of schakels (2a, 2b ; 3a, 3b), waarbij de respectieve horizontale schalmen (2a, 3a) door dwarsspijlen (4) met elkaar zijn verbonden en waarbij de draagroosterelementen (5) op de bovenzijde van de verticaal gelegen schalmen (2b, 3b) zijn bevestigd.

3. Bandtransporteur volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het draagrooster (R) wordt gevormd door opeenvolgende roosterelementen (5) die onafhankelijk van elkaar met de spijlenband (S) zijn verbonden.

4. Bandtransporteur volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat elk roosterelement (5) is samengesteld uit twee dwars op de transportrichting georiënteerde staven (6) die bij de zijeinden door bochten (7) zijn verbonden.

5. Bandtransporteur volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de roosterelementen (5) zijn uitgevoerd als enkelvoudige staven die ter verbetering van het draagvermogen in het transportvlak geknikt zijn gevormd.

6. Bandtransporteur volgens een van de conclusies 3-5, met het kenmerk, dat opeenvolgende roosterelementen (5) ter verbetering van het draagoppervlak zijn verbonden door flexilele draadnetwerken (N).