NL9100264A - Oppervlaktebehandelingsinrichting. - Google Patents

Description

Oppervlaktebehandelingsinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het behandelen van het oppervlak van voorwerpen, zoals het slijpen, polijsten en ontbramen van bijvoorbeeld stansstukken, welke inrichting omvat: - een transportvlak voor het opnemen van de te behandelen voorwerpen, een daar boven aangebracht slijpaggregaat dat ondermeer bestaat uit een zich parallel aan het transportvlak uitstrekkend slijplichaam, een het slijplichaam steunende drager, die in een vlak parallel aan het transportvlak om ten minste twee staande krukassen door een motor draaibaar is aangedreven .

Dankzij de krukaslagering van de drager zal het slijplichaam een ten opzichte van de transportbeweging van de te behandelen voorwerpen een oscillerende beweging ondergaan. Dit geeft aan het oppervlak van het te slijpen voorwerp een grote mate van nauwkeurigheid qua vlakheid en een doeltreffende ont-braming van de randen langs de omtrek respectievelijk geponste gaten in het voorwerp.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 88.02627.

De onderhavige uitvinding heeft ten doel bovengenoemde inrichting te verbeteren en verschaft daartoe een inrichting die zich onderscheidt doordat de drager met de aandrijving in een houder is gevat, die om een liggende as omhoog kantelbaar is.

Dankzij deze constructie is het mogelijk om het slijpvlak van het slijplichaam gemakkelijk door een nieuw slijpvlak te vervangen, waardoor de stilstandtijd van de machine aanzienlijk wordt bekort. Bovendien bevordert dit de goede behandeling van de oppervlakken.

Volgens een verdere ontwikkeling van de uitvinding, waarbij de inrichting kan zijn voorzien van een cirkelvormige drager, is de aandrijfmotor via een centraal gelegen tussenas aan de aan te drijven krukassen gekoppeld middels een geëigende transmissie, bijvoorbeeld tandriemen, tandwielen enz.

In deze laatste uitvoeringsvorm verdient het de voorkeur om de drager zelf rond de centrale as draaibaar in de houder te lageren en aan te drijven. Hiermee wordt een optimaal polijst-proces verkregen, aangezien het werkstukoppervlak niet alleen door de oscillerende beweging van het slijplichaam wordt gepolijst maar ook door de roterende beweging daarvan, welke samengestelde beweging een voortdurend veranderend slijpbeeld geeft. Bovendien wordt het schuuroppervlak van het slijplichaam optimaal gebruikt, hetgeen de slijtage daarvan vermindert en over het volle oppervlak vereffent.

Voor de gemakkelijke verwijdering van de schuurlaag verdient het de voorkeur om het slijplichaam te voorzien van een klittenmat welke samenwerkt met een aan de schuurlaag aangebrachte hechtlaag.

De polijstende werking wordt volgens de uitvinding nog bevorderd door het aanbrengen van een vloeistof welke de afgeslepen of gepolijste delen afvoert respectievelijk de voorwerpen koelt, waartoe volgens de uitvinding de houder is voorzien van een in de centrale tussenas aangebrachte vloeistoftoevoer-leiding, die aan de bovenzijde van de drager uitmondt. Dit geeft een gelijkmatige verdeling van de vloeistof over de voorwerpen .

Bij voorkeur wordt de vloeistof opgevangen in een onder het transportvlak aangebracht reservoir.

Indien het transportvlak geperforeerd is uitgevoerd en is voorzien van een onder de mat uitmondende onderdrukleiding, ten einde de voorwerpen op het transportvlak vast te houden tijdens de slijpende, respectievelijk polijstende werking, dan stelt de uitvinding verder voor om een scheidingstank op een hoger niveau dan het vloeistofreservoir aan te brengen, waarbij de onderdrukleiding aansluit op de op een onderdrukbron aangesloten scheidingstank, waarbij een overloopleiding van de tank leidt naar het vloeistofreservoir. Hiermee wordt een kringloop van de behandelvloeistof gerealiseerd, waarbij het verbruik wordt beperkt. De scheidingstank zorgt voor een droge afvoer van de voor de hechting van de voorwerpen benodigde onderdruk-lucht.

Tenslotte stelt de uitvinding voor om achter het transportvlak een droogtoestel aan te brengen, dat bij voorkeur bestaat uit één of meer walsrollenparen, alsmede een druklucht-kamer met uitvoerspleet, die zich over de volle breedte van het transportvlak uitstrekt.

Bij voorkeur is de drukstroomrichting van de uitvoerspleet ten opzichte van de transportrichting schuin naar voren gericht.

De uitvinding wordt nader toegelicht in de hier onderstaande figuurbeschrijving van een aantal uitvoeringsvoorbeel-den. In de tekening toont: figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding, waarbij de buitenbeplating gedeeltelijk is weggebroken ter verduidelijking van de werkzame delen daarvan; figuur 2 een staande doorsnede van een deel van de houder met drager en slijplichaam van de inrichting uit figuur 1; figuur 3 een met figuur 1 overeenkomend perspectivisch aanzicht, waarin schematisch de vloeistofkringloop is weergegeven; figuur 4 een perspectivisch bovenaanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding; en figuur 5 een detail van het slijplichaam met klittenmat en daarop aan te brengen schuurlaag, gezien vanaf de onderzijde daarvan.

In de figuren is met het cijfer 1 het gestel van de inrichting aangegeven, dat kan bestaan uit elk passend bouwmateriaal, bijvoorbeeld profielen en platen. In het gestel 1 is een transportband 2 aangebracht, waarvan het bovenvlak het transportvlak voor de te behandelen voorwerpen vormt. De transportband is hier als eindloze band uitgevoerd, en is geslagen om omkeerrollen ter weerseinden van het gestel 1. Voorts is een onderdrukkamer aangebracht, welke hieronder nog nader wordt toegelicht, waarvan de bovenwand en de transportband 2 zelf poreus is uitgevoerd, dat wil zeggen is voorzien van perforaties 3.

Boven het transportvlak van de transportband 2 is een behandel aggregaat, voor het slijpen, respectievelijk polijsten van de voorwerpen aangebracht, welk behandelaggregaat in zijn geheel met 4 is aangegeven. Het aggregaat bestaat uit een drager 5, welke in de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 cirkelvor mig is. De drager 5 is opgehangen aan een zestal krukassen, waarvan een drietal 6 zijn aangedreven, en een drietal 7 vrij meedraaien. Het drietal aangedreven krukassen 6 zijn gelagerd in een drager 9, bestaande uit een vlakke plaat, waarvan de buitenomtrek een naar beneden gerichte randstrook 10 heeft, waarvan de onderzijde op afstand boven het transportvlak 2 eindigt.

Zodoende liggen de krukwangen van de krukassen 6, 7 aan de onderzijde van de houder 9, respectievelijk aan de bovenzijde van de drager 5 (zie ook figuur 2). De krukwangen van de krukassen 6 zijn aan de drager 5 gekoppeld via een astap 8, welke vast is gebout aan de bovenzijde van de drager 5.

Tegenover de krukwang van de krukas 6 zijn contra-gewich-ten 10 aangebracht, ten einde de onbalans van de aandrijving te compenseren. Bovendien is de krukas 6 aan de zijde boven de houder 9 gelegen en eveneens voorzien van een contra-gewicht 11.

Onder het contra-gewicht 11 is een tandwiel 12 onver-draaibaar bevestigd, waaromheen een tandriem 13 is geslagen, die leidt naar een tandwiel 14 dat draaibaar is gelagerd om een centrale bus 15, welke is bevestigd boven op de houder 9. De lagerbussen 15 dienen ook als steun voor het draaibaar lageren van een tweede tandwiel 16 waaromheen een tandriem 17 is geslagen. Het tandwiel 16 is met het tandwiel 14 verbonden via een tussenbus 18. De tandriem 17 leidt naar een tandrondsel 19 aan de onderzijde van de uitgaande as 20 van een aandrijfmotor 21.

De houder 9 is aan de in figuur 1 achterste zijde voorzien van een tweetal staande platen 25, welke vast daaraan bevestigd zijn. Aan de binnenzijde van de linker plaat 25 is de motor 21 bevestigd.

De platen 25 hebben scharnierpennen 26, die zelf zijn gelagerd in een plaat 27 van het gestel 1. De houder 9 is aan de achterzijde voorzien van een oor 28, waarop scharnierend de cilinderstang 29 van een drukcilinder 30 aangrijpt. De drukci-linder 30 steunt af op een niet nader getoond onderdeel van het gestel 1.

Opgemerkt wordt dat de in figuur 1 getoonde drager 5 cirkelvormig is, en dat een centraal deel van de houder 9 eveneens cirkelvormig is uitgevoerd en draaibaar is gelagerd in het aan de steunplaten 5 bevestigde buitendeel 9' van de drager. Het centrale deel 9 is binnen geleidingen 31 gehouden één en ander zodanig dat het centrale deel 9 van de houder aan de bovenzijde kan zijn voorzien van tandsegmentvormige delen 32, die een gesloten cirkel op het centrale deel 9 vormen. Om deze tandseg-mentdelen 32 is een eindloze ketting 33 geslagen, welke wordt aangedreven door een rondsel 34 van een tweede motor 35 welke op de binnenzijde van de rechter plaat 25 is gemonteerd.

Hierbij wordt opgemerkt dat de centrale lagerbus 15 in het midden van het centrale deel 9 van de houder respectievelijk van de drager 5 staat.

De tot nu toe hierboven beschreven inrichting werkt als volgt.

Door het doen roteren van de tandwielen 16 en 14 op de centrale as door middel van het aandrijfsysteem vanaf de motor 21 via tandriem 17 zal de tandriem 13 in rotatie worden gebracht en zodoende het tandwiel 12 op de rechter krukas 7 in figuur 1 en figuur 2. Daardoor gaat de astap 8 op de plaatdra-ger 5 een cirkelvormige baan beschrijven om de krukas 7 onder medeneming van de plaat 5 in een oscillerende beweging. De niet-aangedreven, echter gebalanceerde twee andere krukmecha-nismen 6 gaan synchroon mee bewegen en zorgen voor een nauwkeurige vlakke geleiding van de drager 5 ten opzichte van het transportvlak op de transportband 2. De hulpkrukasssen 7 bevorderen de vlakke ligging van de drager 5.

Het centrale deel 9 van de houder 9' wordt daarbij in rotatie gebracht door het bekrachtigen van de motor 35 die het rondsel 34 in rotatie brengt en daarmee de ketting 33 aandrijft. Het centrale deel zal rond de hartlijn van de centrale lagerbus 15 gaan draaien. Het zal duidelijk zijn dat het aan de onderzijde van de drager 5 aangebrachte schuurvlak een samengestelde beweging ondergaat, namelijk een roterende en oscillerende beweging. Deze beweging strekt zich over de volle breedte van de transportband 2 uit en bevordert daarmee een optimale behandeling van het oppervlak van de op de transportband 2 gelegen voorwerpen. Deze voorwerpen worden bovendien in de richting van de pijl PI onder de drager 5 doorgevoerd.

Voor het verwisselen van het schuurvlak aan de onderzijde van de drager 5, kunnen de cilinders 30 worden bekrachtigd, waardoor de platen 25 met de houder 9 en de drager 5 om de aslijn bepaald door de astappen 26, omhoog worden gekanteld. Daartoe komt de onderzijde ten opzichte van de bedieningsper-soon die zich aan de voorzijde van de inrichting in figuur 1 bevindt, zichtbaar en bereikbaar, zodat deze gemakkelijk het schuurvlak kan verwijderen.

In dit verband wordt verwezen naar de constructie volgens figuur 5, waarbij de draagplaat 5 is voorzien van een klitten-mat 35 waarop een laag van schurend materiaal 36, die aan de van de schuurzijde 37 afgekeerde zijde is voorzien van een met de klittenmat samenwerkende laag 38. Dankzij deze hechting is het voldoende om het slijpmateriaal 36, bijvoorbeeld niet-gewe-ven web-achtig slijpmateriaal door aandrukken aan de onderzijde van de drager 5 te bevestigen.

Thans volgt aan de hand van de figuren 1 en 2 een beschrijving van de circulatie van de voor het hechten van de voorwerpen op de transportband 2 benodigde lucht en het voor de oppervlaktebehandeling benodigde vloeistof, bijvoorbeeld water of dergelijke door de machine heen.

In de centrale lageringsbus 15 is een buisleiding 40 opgenomen, die is aangesloten op een drukleiding 41 welke naar de uitgang van een vloeistofpomp 42 leidt. Aan de onderzijde van de transportband 2 is een vloeistofreservoir 43 geplaatst, die aan de bovenzijde wordt afgedekt door een flitermat 44. Deze filtermat laat de vloeistof door maar houdt het afgeslepen materiaal tegen, hetgeen op de mat kan worden verzameld en afgevoerd door elk passend systeem, bijvoorbeeld een op de mat 44 aangebracht verwijderbare papierlaag. Deze papierlaag 46 kan van een voorraadrol 47 worden afgenomen en bij een opspoelas 49 worden opgewikkeld. De as 49 kan worden aangedreven door een motortransmissiesysteem 49'.

Het vloeistofreservoir 43 is verbonden met een stortpijp 50, die naar een scheidingstank 51 leidt welke in het bovenste gedeelte van het gestel 1 is aangebracht. De scheidingstank 51 is een gesloten kamer, voorzien van tussenschotten 52 aan de rechterzijde waarvan een uitlaat 53 is aangebracht die leidt naar een onderdrukbron, bijvoorbeeld een ventilatormotor 54. Aan de tegenoverliggende zijde van het schot 52 is de invoer-opening 55 aangebracht, waarop een luchtleiding 56 is aangeslo ten, die zich vertakt in aftakpijpen 57 welke uitmonden in de onderdrukkamer 58 aan de onderzijde van de geperforeerde band 2 van de transporteur.

De circulatie van de lucht respectievelijk vloeistof gaat als volgt.

Door het bekrachtigen van de ventilatoren 54 en de pomp 42 wordt enerzijds door de ventilator een onderdruk in de schei-dingstank 51 gerealiseerd, welke eveneens wordt aangelegd in de onderdrukkamer 58 onder de transportband 2 via de pijpen 56, 57. De vloeistof uit het vloeistofreservoir 43 wordt door de pomp 42 via leiding 41 in het midden van de drager 5 verpompt waar het zich verspreidt over drager 5 en over de band 2. Het overtollige water wordt daarbij opgevangen deels in de luchtkamer 58 en deels in het vloeistofreservoir 43. Het in de luchtkamer aanwezige mengsel vloeistoflucht wordt via de pijpen 57 en 56 afgevoerd naar de scheidingstank 51, waarbij de lucht via de ventilator 54 wordt afgevoerd, en het water via de vallei-ding 50 weer terug naar het tot boven de uitmondopening daarvan gevulde vloeistofreservoir 43 keert. Het niveau in het vloeistofreservoir wordt daartoe bewaakt door een vlotter 43'.

Het bovenvlak van de onderdrukkamer 58 kan naast de perforaties daarin daarbij zijn voorzien van magneetstroken om voorwerpen van magnetiseerbaar materiaal vast te houden op de transportband 2. Opgemerkt wordt dat de voorwerpen bij voorkeur in het midden van de transportband 2 worden neergelegd opdat bij een cirkelvormige drager de langste polijstbaan, gelijk aan de buitendiameter van de drager, wordt doorlopen.

Thans volgt een beschrijving van het droogtoestel aan de achterzijde van de transportband 2, dat wil zeggen de linkerzijde in figuur 1 en figuur 3.

In de getoonde uitvoeringsvorm bestaat het droogtoestel uit een drietal paren walsrollen 60, waarvan het eerste paar, dat wil zeggen rechter paar in figuur 1 en 3 is gevormd door een boven de omkeerrol van de transporteur 2 aangebrachte druk-rol 61. Vervolgens zijn er een tweetal achter elkaar geschakelde paren drukrollen 62, waartussen een luchtkamer aan boven- en onderzijde van de doorroerspleet tussen de rollen is aangebracht. Deze luchtkamer 63 wordt gevoed door een drukbron 64 welke niet nader is getoond.

De luchtkamers 63 vertonen een uitvoerspleet 65 welke zich over de volle breedte van de band uitstrekken, en welke een tegen de transportrichting PI in gerichte luchtstroom veroorzaken.

Bij het doorvoeren van de voorwerpen V tussen de walsrol-lenparen 61, 62 in wordt het boven- en ondervlak van het voorwerp V door een krachtige uit de luchtkamer 63 stromende luchtstroom drooggeblazen. Eventueel neervallend vloeistof wordt via een geleideschot 66 afgevoerd naar het vloeistofreservoir 43.

Tenslotte wordt nog vermeld dat ten opzichte van de transportrichting PI aan de voorzijde van het behandelaggregaat 4 een schuuraggregaat 70 kan zijn aangebracht, welke kan bestaan uit een verticaal geplaatste schuurband 71 welke om een bovenste omkeerrol 72 en onderste aangedreven omkeerrol 73 is geslagen. De onderste omkeerrol 73 is zodanig geplaatst dat het schurende oppervlak van de band 70 het bovenvlak van de op de transportband 2 bevindende voorwerpen V kan slijpen.

In figuur 4 is een alternatieve uitvoeringsvorm van de drager 5 getoond. Hier is de drager 5 niet cirkelvormig, maar rechthoekig of vierkant waarvan de breedte nagenoeg overeenstemt met die van de transporteur 2. De rechthoekige plaat is ook hier opgehangen aan een drietal krukassen 6 welke zijn gebalanceerd en een drietal hulpkrukassen 7 in de hoeken van de plaat. De aandrijving van één van de krukassen 6 vindt plaats op de hierboven beschreven wijze aan de hand van figuur 1. De krukassen 6 zijn gelagerd in een drager 9, die eveneens door middel van een cilinder 30 om een aslijn omhoog kantelbaar is zodanig dat de onderzijde van de drager 5 vrij komt van de transporteur 2 en bereikbaar voor de bedieningspersoon voor het verwijderen en vervangen van het slijpmateriaal 36.

Opgemerkt wordt dat de lagerbus 15 op de drager 9 hierbij niet centraal behoeft te staan maar elke willekeurige passende plaats ten opzichte van de plaat 5 kan hebben. Voorts wordt opgemerkt dat het slijpmateriaal 36 slechts een oscillerende beweging ten opzichte van de transportband 2 ondergaat en geen roterende beweging.

De uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, waarbij de beschreven inrichtingen bovendien kunnen zijn voorzien van andere hulpaggregaten dan getoond.

Claims (12)

1. Inrichting voor het behandelen van het oppervlak van voorwerpen, zoals het slijpen, polijsten en ontbramen van bijvoorbeeld stansstukken, welke inrichting omvat: - een transportvlak voor het opnemen van de te behandelen voorwerpen, een daarboven aangebracht slijpaggregaat dat ondermeer bestaat uit een zich parallel aan het transportvlak uitstrekkend slijplichaam, een het slijplichaam steunende drager, die in een vlak parallel aan het transportvlak om ten minste twee staande krukassen door een motor draaibaar is aangedreven, met het kenmerk dat de drager met de aandrijving in een houder is gevat, die om een liggende as omhoog kantelbaar is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de drager cirkelvormig is uitgevoerd, en de aandrijfmotor althans één der krukassen aandrijft via een centraal gelegen tussenas.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de drager rond de centrale tussenas draaibaar in de houder is aangedreven.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het slijplichaam is voorzien van een klitten-mat voor het hechten van een met de klittenmat samenwerkende schuurlaag, bijvoorbeeld niet-geweven web-achtig slijpmateri-aal.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de houder is voorzien van een in de centrale tussenas aangebrachte vloeistoftoevoerleiding, die aan de bovenzijde van de drager uitmondt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat een vloeistofreservoir onder het transportvlak is aangebracht.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het transportvlak geperforeerd is uitgevoerd en is aangesloten op een onderdrukleiding, waarbij een lucht-vloeistof-scheidingstank op een hoger niveau dan het vloeistofreservoir is aangebracht, waarbij de onderdrukleiding aansluit op de op een onderdrukbron aangesloten scheidingstank, en een overloop- leiding van de tank leidt naar het vloeistof reservoir, welke leiding uitmondt onder het vloeistofniveau daarin.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat achter het transportvlak een droogtoestel is aangebracht.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het droogtoestel bestaat uit één of meer walsrollenparen, en tenminste één drukluchtkamer met een zich over de volle breedte van de transporteur uitstrekkende uitvoerspleet is aangebracht.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de uitvoerspleet zodanig is gevormd dat de luchtstroom een tegen de transportrichting ingestelde stand inneemt.

11. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bovenvlak van een onder het transportvlak aangebrachte onderdrukkamer is voorzien van perforaties alsmede van één of meer magneetstroken.

12. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het slijplichaam is uitgevoerd als een cirkelvormig respectievelijk rechthoekig lichaam.