NL9000313A

NL9000313A - Inlijn-inrichting met overloopplaat.

Info

Publication number: NL9000313A
Application number: NL9000313A
Authority: NL
Original assignee: Speciaalmachinefabriek J H Van
Priority date: 1990-02-09
Filing date: 1990-02-09
Publication date: 1991-09-02
Also published as: EP0441444A1; DE69100694D1; EP0441444B1; ATE97881T1; ES2048551T3; DE69100694T2

Description

Inlijn-inrichting met overloopplaat.

De uitvinding heeft betrekking op een inlijn-inrichting omvattende een toevoertransporteur en een met grotere snelheid dan deze toevoertransporteur bewegende afvoertransporteur, waarbij de toevoertransporteur dient voor het in een aantal naast elkaar staande rijen toevoeren van houders, zoals in het bijzonder flessen, aan de afvoertransporteur door welke de flessen in één enkele rij worden afgevoerd, waarbij tenminste één, in hoofdzaak in lengterichting van de transporteurs lopende, geleidings-rail aanwezig is voor het, ten opzichte van de bewegingsrichting van de transporteurs, in dwarsrichting verplaatsen van de flessen.

Een dergelijke inrichting is bekend uit EP-A-0178028. Bij deze bekende inrichting bevindt zich de afvoertransporteur zijdelings naast de toevoertransporteur en tussen beide transporteurs is een overgangstransporteur aanwezig bestaande uit een aantal naast elkaar liggende transportbanden of kettingen die met verschillende snelheden worden aangedreven, zodanig dat de transportband of ketting die zich het dichtst bij de toevoertransporteur bevindt een geringere snelheid heeft dan degene die zich dicht bij de afvoertransporteur bevindt.

Dit brengt met zich mee, dat de inrichting ingewikkeld is en veel ruimte in beslag neemt.

De uitvinding beoogt nu deze bezwaren op te heffen en voorziet daartoe in een inrichting, die daardoor is gekenmerkt dat de toevoer- en afvoertransporteurs in lijn met elkaar liggen en ter plaatse van de aansluiting even breed zijn en de afvoertransporteur daarna door de geleidingsrail wordt versmald tot de breedte van een enkele rij flessen, waarbij ter plaatse van de overgang tussen beide transporteurs een overloopplaat aanwezig is waarvan de, zich boven de toevoertransporteur bevindende, oplooprand evenwijdig loopt met de, zich boven de afvoertransporteur bevindende, aflooprand en deze randen een scherpe hoek met de hartlijn van de transporteurs maken.

Op deze wijze wordt bereikt, dat de lengte en de breedte van de inrichting aanmerkelijk kan worden beperkt en de inrichting dus minder ruimte inneemt. Ook is de opbouw van de inrichting eenvoudiger, daar zich naast de toevoertansporteur geen andere transporteur, met zijn aandrijvingen en dergelijke behoeft te bevinden.

Uit EP-A-0134060 is op zich een overloopplaat bekend, die daarbij echter wordt aangebracht tussen twee met dezelfde snelheid bewegende transporteurs en die is voorzien van een oplooprand en een aflooprand, die in hoofdzaak haaks op de hartlijn van de transporteurs staan.

Bij de onderhavige uitvinding zal er in het bijzonder in worden voorzien, dat de hoek die de oploop- en aflooprand van de overloopplaat maken met het stroomopwaarts gerichte deel van de, in lijn met elkaar liggende, langsranden van de toevoer- en de afvoertransporteur nagenoeg 60° bedraagt.

Gebleken is dat op deze wijze kan worden bereikt, dat de achter elkaar aangevoerde flessen zich tussen elkaar innestelen zodat bij de aflooprand van de overloopplaat de flessen zich zuiver in één rij bevinden. Wanneer nu de flessen, die zich op enige afstand bevinden van de te vormen rij flessen, met de geleidingsrail in aanraking komen, kunnen de flessen tussen elkaar in komen te vallen en daarbij, indien gewenst, op een geringe afstand van elkaar blijven staan.

Hierdoor wordt geluidsoverlast in hoge mate voorkomen.

Wel is het uiteraard zo, dat de zich op de overloopplaat bevindende flessen moeten worden verplaatst door de er na komende flessen zodat, wanneer de toevoertranspor-teur wordt stilgezet of zich geen flessen meer daarop bevinden, een aantal flessen op de overloopplaat achter zal blijven.

Volgens een verdere uitwerking van de uitvinding kan de aflooprand van de overloopplaat zijn voorzien van uithollingen ter plaatse van één of meer der over de overloopplaat heen bewegende rijen flessen, van welke uitholling de vorm is aangepast op die van de bodem van een fles.

Hierdoor wordt het laatste deel van de overgang van een fles vanaf de overloopplaat op de afvoertransporteur versneld. Gebleken is dat hierdoor het gevaar van omvallen van een fles kan worden gereduceerd.

Uiteraard zal in dit geval de overloopplaat bestemd zijn voor flessen met een tussen bepaalde grenzen liggende diameter, terwijl voor flessen met een afwijkende diameter een andere overloopplaat zal worden toegepast.

Volgens een verdere uitwerking van de uitvinding kan de afvoertransporteur bestaan uit een aantal evenwijdig aan elkaar lopende transportkettingen danwel transportbanden waarvan de snelheid afzonderlijk kan worden geregeld.

Hierdoor kan de afstand tussen de, zich op de afvoertransporteur bevindende, flessen nog verder worden geregeld.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld, weergegeven in de tekening, die schematisch een bovenaanzicht toont van de betreffende inrichting.

De weergegeven inrichting omvat de toevoertransporteur 1 en de afvoertransporteur 2 met daartussen de overloopplaat 3.

In het bijzonder de afvoertransporteur 2 kan bestaan uit een aantal ketting- of bandtransporteurs 4, die eventueel met een verschillende snelheid kunnen worden aangedreven zoals vanaf de aandrijfinrichting 5. De toevoertransporteur kan worden aangedreven vanaf de aandrijfinrichting 6 en kan eventueel ook bestaan uit een aantal afzonderlijke ketting- of bandtransporteurs, die dan echter met dezelfde snelheid worden aangedreven.

De op de toevoertransporteur 1 staande flessen 7 worden verplaatst in de richting van de pijl V en worden op de oplooprand 8 van de overloopplaat 3 geduwd door de erna komende flessen. De in de tekening weergegeven vorm van de oplooprand 8 is aangepast op de veelal gebruikte transportkettingen om interferentie tussen de ketting-schalmen en de overloopplaat te voorkomen.

Daar de flessen bij het op de overloopplaat duwen ervan een zekere weerstand zullen ondervinden, zullen zij onderling in een stand komen te staan waarbij de flessen van de ene rij over de halve diameter van de fles versprongen staan ten opzichte van de flessen van de er naast staande rij. In de tekening is de stand van de voorste rij flessen aangeduid met 7af in welke stand de flessen op de overloopplaat zullen komen te staan.

Ter wille van de duidelijkheid zijn op de overloopplaat geen flessen getekend. Het zal duidelijk zijn dat de hoek o( r die de lijn 7a en ook de oplooprand 8 van de overloopplaat 3 maakt met het stroomopwaarts gerichte deel van de, in lijn met elkaar liggende, langsranden 9 en 10 van respectievelijk de toevoertransporteur 1 en de afvoertransporteur 2, nagenoeg 60° zal bedragen.

De aflooprand 11 van de overloopplaat 3 zal nagenoeg evenwijdig lopen met de oplooprand 8 daarvan. Zoals weergegeven in de tekening kan de aflooprand zijn voorzien van uithollingen 12 in de vorm van een cirkelsegment waarvan de diameter iets groter zal zijn dan de diameter van de bodem van een fles 7.

Om de van de aflooprand 11 komende flessen 7 naar het, in de tekening meest rechtse deel van de afvoertransporteur 2 toe te drukken is de geleidingsrail 13 aangebracht, die zich vanaf de ene zijrand van de beide transporteurs 1 en 2 schuin over de afvoertransporteur 2 uitstrekt.

Bij de langsranden 9 en 10 van de beide transporteurs 1 en 2 bevindt zich de geleidingsrail 14.

Een of beide geleidingsrails 13 en 14 kunnen zijdelings instelbaar zijn, zodanig dat geen vastklemming van de flessen tussen de beide geleidingsrail op zal treden.

Om er voor te zorgen dat zich steeds voldoende flessen op de toevoertransporteur 1 bevinden en om de flessen op de gewenste onderlinge afstand met de afvoertransporteur 2 af te kunnen voeren, kunnen de snelheden van de beide transporteurs worden bestuurd, bijvoorbeeld met behulp van fotocellen die de flessen op verschillende plaatsen waarnemen. Ook kunnen de flessen aan de toevoertransporteur 2 worden toegevoerd vanaf een voorafgaande transporteur, zodanig dat steeds voldoende flessen beschikbaar zijn.

Al deze mogelijkheden zullen echter voor de deskundige duidelijk zijn en geen nadere toelichting behoeven,

Ook bestaat de mogelijkheid wijzigingen aan te brengen ten opzichte van de hiervoor beschreven en in de tekening weergegeven uitvoeringsvorm, zonder buiten de uitvindings-gedachte te vallen.

Claims

1. Inlijn-inrichting omvattende een toevoertransporteur (1) en een met grotere snelheid dan de toevoertransporteur (1) bewegende afvoertransporteur, waarbij de toevoertransporteur (1) dient voor het in een aantal naast elkaar staande rijen toevoeren van houders, zoals in het bijzonder flessen (7), aan de afvoertransporteur (2) door welke de flessen (7) in één enkele rij worden afgevoerd, waarbij tenminste één in hoofdzaak in lengterichting van de transporteurs (1,2) lopende, geleidingsrail (13) aanwezig is voor het, ten opzichte van de bewegingsrichting (V) van de transporteurs (1,2), in dwarsrichting verplaatsen van de flessen (7),met het kenmerk, dat de toevoertransporteur (1) en de afvoertransporteur (2) in lijn met elkaar liggen en ter plaatse van de aansluiting even breed zijn en de afvoertransporteur (2) daarna door de geleidingsrail (13) wordt versmald tot de breedte van een enkele rij flessen (7), waarbij ter plaatse van de overgang tussen beide transporteurs (1,2) een overloopplaat (3) aanwezig is waarvan de, zich boven de toevoertransporteur (1) bevindende, oplooprand (11) evenwijdig loopt met de, zich boven de afvoertransporteur (2) bevindende, aflooprand (11) en deze randen (8,11) een scherpe hoek ( c\ ) met de hartlijn van de transporteurs (1,2) maken.

2. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de hoek ( c( ) die de oplooprand (8) en de aflooprand (11) van de overloopplaat (3) maken met het stroomopwaarts gerichte deel van de, in lijn met elkaar liggende, langsranden (9,10) van de toevoeren afvoertransporteurs (1,2) nagenoeg 60° bedraagt.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, m e t het kenmerk, dat de aflooprand (11) van de overloopplaat (3) is voorzien van uithollingen (12) ter plaatse van éên of meer der over de overloopplaat (3) heen bewegende rijen flessen (7) , van welke uithollingen (12) de vorm is aangepast op die van de bodem van een fle s (7) .

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afvoertransporteur (2) bestaat uit een aantal evenwijdig aan elkaar lopende transportkettingen, dan wel transportbanden (4) waarvan de snelheid afzonderlijk kan worden geregeld.