NL8902958A - Inrichting voor het van elkaar scheiden van bollen of knollen van een gewas. - Google Patents

Description

Inrichting voor het van elkaar scheiden van bollen of knollen van een gewas.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het van elkaar scheiden van ëen verzameling met elkaar verstrengelde bollen of knollen van een gewas, in het bijzonder leliebollen.

Bij een groot aantal bol- en knolgewassen, en met name bij lelies, wordt het verwerken van de geoogste bollen ernstig bemoeilijkt doordat de wortels van de bollen met elkaar verstrengeld zijn. Verzamelingen zo met elkaar verbonden bollen vormen met de tussen de bollen opgesloten grond grote brokken, die tot nu toe handmatig uit elkaar genomen werden.

Het op deze wijze van elkaar scheiden van met elkaar verstrengelde leliebollen heeft echter verschillende nadelen. In de eerste plaats is het een zeer arbeidsintensieve en derhalve kostbare taak. Daarnaast is het van elkaar scheiden van leliebollen een geestdodende arbeid, waarbij toch grote zorgvuldigheid betracht dient te worden. Wanneer namelijk de bollen op ruwe wijze van elkaar getrokken worden, gaan de buitenste rokken of schubben van de bollen verloren, waardoor de opbrengst sterk afneemt.

De onderhavige uitvinding beoogt derhalve te voorzien in een inrichting voor het van elkaar scheiden van gewasbollen of -knollen, waarbij bovengenoemde nadelen vermeden worden. Dit wordt volgens de uitvinding bereikt door middelen voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de verzameling bollen. In een bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvatten de middelen ten minste één ongelijkmatig beweegbaar transportvlak. Het transportvlak vertoont bij voorkeur op regelmatige afstand van elkaar aangebrachte zeefmiddelen, waarbij de onderlinge afstand van de zeefmiddelen ten minste gelijk is aan de diameter van de bollen, doch kleiner is dan de diameter van de verzameling. Bij voorkeur zijn er meerdere, in serie geschakelde transportvlakken, vertoont ieder transportvlak een aanvoerzijde en een afvoerzijde, en is de aanvoerzijde van ieder transportvlak lager gelegen dan de afvoerzijde van het voorgaande transportvlak. De transportvlakken verlopen bij voorkeur hellend, en de zeefmiddelen zijn bij voorkeur nagenoeg dwars op de transportvlakken aangebrachte pennen.

Genoemde en andere kenmerken van de inrichting volgens de uitvinding worden toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin overeenkomstige cijfers overeenkomstige onderdelen aanduiden, en waarin: fig. 1 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht is van de inrichting volgens de uitvinding; en fig. 2 een perspectivisch aanzicht is van een alternatieve uitvoeringsvorm van een mechanisme voor het opwekken van een ongelijkmatige beweging.

Een inrichting 1 voor het langs mechanische weg scheiden van gewasbollen of -knollen (fig. 1) omvat een aanvoerinrichting 2, een scheidingsinrichting 3 en een afvoerinrichting 4. De scheidingsinrichting 3 is een transportinrichting, welke bestaat uit een eerste raamwerk 5, waarop op regelmatige afstand van elkaar een aantal lager-blokken 6a-d aangebracht is. In de lagerblokken 6a-d zijn eerste cilindrische lichamen 7a-d draaibaar gelegerd. Tweede cilindrische lichamen 8a-d zijn draaibaar gelegerd in tweede raamwerken 9a-d, die zwenkbaar bevestigd zijn aan de eerste cilindrische lichamen 7a-d. Om de eerste en tweede cilindrische lichamen 7a-d,8a-d is telkens een transportvlak lOa-d aangebracht.

De eerste cilindrische lichamen 7a-d worden over om eerste schijfvormige lichamen 25 aangebrachte aandrijfmidde-len 11 aangedreven door een eerste krachtbron 12. De tweede raamwerken 9a-d zijn over drijfstangen 13 verbonden met een door een tweede krachtbron 14 aangedreven, excenters vertonende as 15. De transportvlakken lOa-d vertonen op regel matige afstanden van elkaar aangebrachte zeefmiddelen 16. De aanvoerinrichting 2 en de tweede raamwerken 9a-d zijn elk aan hun onderzijde voorzien van zich nagenoeg tot de zeefmiddelen 16 van het volgende transportvlak lOa-d uitstrekkende, elastische blokkeringsorganen 17.

Bij gebruik van de inrichting 1 valt een verzameling met elkaar verstrengelde bollen 18 van de aanvoerinrichting 2 op het eerste transportvlak 10a. Het transportvlak 10a wordt door de eerste krachtbron 12 met gelijkmatige snelheid aangedreven in de richting van de pijl A. De onderlinge afstand van de zeefmiddelen 16 van het transportvlak 10a is zodanig, dat de verzameling met elkaar verstrengelde bollen 18 de zeefmiddelen 16 niet kan passeren. De verzameling wordt derhalve meegevoerd door het transportvlak 10a.

Het tweede raamwerk 9a wordt intussen over de drijfstangen 13 en de as 15 aangedreven door de tweede krachtbron 14. Onder invloed van deze aandrijving voert het tweede raamwerk 9a een heen en weer zwenkende beweging uit om het eerste cilindrische lichaam 7a. Het transportvlak 10a wordt zo nagenoeg dwars op zijn hoofdbewegingsrichting A heen en weer bewogen. Door deze schuddende beweging wordt een deel van de verzamelingen met elkaar verstrengelde bollen 18 van elkaar gescheiden.

De nog niet van elkaar gescheiden verzamelingen met elkaar verstrengelde bollen 18 worden door de zeefmiddelen 16 van het transportvlak 10a meegevoerd naar het een keerrol vormende tweede cilindrische lichaam 8a en vallen vervolgens op het tweede transportvlak 10b, terwijl de van elkaar gescheiden bollen 18 tussen de zeefmiddelen 16 door op de in richting D bewegende afvoerinrichting 4 vallen en afgevoerd worden.

Op de tweede, derde en vierde transportvlakken 10b,10c,10d herhaalt zich de hiervoor beschreven cyclus. Na het verlaten van het laatste transportvlak lOd zullen nagenoeg alle bollen 18 van elkaar gescheiden zijn. Eventueel nog met elkaar verstrengelde bollen 18 kunnen verder handmatig gescheiden worden.

De tussen de transportvlakken lOa-d aangebrachte blokkeringsorganen 17 voorkomen dat de verzamelingen met elkaar verstrengelde bollen 18 door de schudbeweging van het bandvormig lichaam de zeefmiddelen 16 aan de bovenzijde passeren. Om beschadiging van de bollen 18 te voorkomen zijn de zeefmiddelen 16 en de blokkeringsorganen 17 bij voorkeur elastisch uitgevoerd.

Om de steeds kleiner wordende verzamelingen bollen 18 steeeds optimaal mee te voeren kunnen de diameters van de eerste schijfvormige lichamen 25 zodanig gekozen worden, dat ieder transportvlak lOb-d sneller beweegt dan het voorgaande transportvlak lOa-c.

Om bollen 18 van verschillende formaten goed te kunen scheiden zijn de eerste en tweede krachtbron 12,14 bij voorkeur continu variabel.

Een deskundige kan aan de hand van proeven en op basis van zijn ervaringen het benodigde aantal opeenvolgende transportvlakken 10, de vereiste afstand tussen de zeefmiddelen 16 en de gewenste aandrijfsnelheden bepalen. Wanneer slechts één transportvlak 10 gebruikt wordt kunnen uiteraard de zeefmiddelen 16 achterwege blijven.

De door de uitvinding beoogde ongelijkmatige beweging van de bollen 18 kan ook plaatshebben in het vlak van de hoofdbewegingsrichting A van de bollen 18, bijvoorbeeld door de transportvlakken lOa-d ongelijkmatig aan te drijven. Dit wordt bereikt door de tweede krachtbron 14 te voorzien van een ten opzichte van zijn uitgaande as excentrisch geplaatste tweede drijfstang 19 (fig. 2), welke een langs een as 20 bewegend gestel 21 aandrijft, op welk gestel 21 de eerste krachtbron 12 gemonteerd is.

Door de op en neer gaande beweging van de eerste krachtbron 12 wordt een op een uitgaande as daarvan bevestigd tweede schijfvormig lichaam 22 heen en weer bewogen langs een derde schijfvormig lichaam 23 waarmee het aandrijvend verbonden is. Door het op wisselende afstand van de hartlijn van het derde schijfvormig lichaam 23 daarop aangrijpen van het met een nagenoeg constante snelheid roteren de tweede schijfvormig lichaam 22, worden het derde schijfvormig lichaam 23 en de daarmee over een as 24 en het eerste schijfvormig lichaam 25 verbonden aandrijfmiddelen ll met ongelijkmatige snelheid aangedreven. Hierdoor zullen de transportvlakken lOa-d met ongelijkmatige snelheid bewogen worden in de richting van de pijlen A, waardoor de met elkaar verstrengelde bollen 18 van elkaar gescheiden worden.

Claims (5)

1. Inrichting voor het van elkaar scheiden van een verzameling met elkaar verstrengelde bollen of knollen van een gewas, in het bijzonder leliebollen, gekenmerkt door middelen voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de verzameling bollen (18).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen ten minste één ongelijkmatig beweegbaar transportvlak (10) omvatten.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het transportvlak (10) op regelmatige afstand van elkaar aangebrachte zeefmiddelen (16) vertoont, waarbij de onderlinge afstand van de zeefmiddelen (16) ten minste gelijk is aan de diameter van de bollen (18), doch kleiner is dan de diameter van de verzameling.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat er meerdere in serie geschakelde transportvlakken (10) zijn, ieder transportvlak (10) een aanvoerzijde (7) en een afvoerzijde (8) vertoont, en de aanvoerzijde (7) van ieder transportvlak (10) lager gelegen is dan de afvoerzijde (8) van het voorgaande transportvlak (10).

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de transportvlakken (10) hellend verlopen en de zeefmiddelen (16) nagenoeg dwars op de transportvlakken (10) aangebrachte pennen zijn.