NL8902789A - Werkwijze en inrichting voor het overbrengen van de door de oproeptoetsen verkregen oproepgegevens naar het besturingssysteem van een lift. - Google Patents

Description

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET OVERBRENGEN VAN DE DOOR DE OPROEPTQETSEN VERKREGEN OPROEPGEGEVENS NAAR HET BESTURINGSSYSTEEM VAN EEN LIFT

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het overbrengen van de door de op-roeptoetsen verkregen oproepgegevens naar het besturingssysteem van een lift.

Bij op dit moment gebruikte liftbesturingssystemen worden de oproepgegevens van alle oproeptoetsen op de verdiepingen en in de liftkooien overgebracht naar een afzonderlijke ingang in het liftbesturingssysteem. Een dergelijke oplossing is ingewikkeld en duur.

Het doel van de onderhavige uitvinding is deze nadelen te verhelpen. De werkwijze volgens de uitvinding voor het overbrengen van de door de oproeptoetsen verkregen oproepgegevens naar het besturingssysteem van een lift wordt gekenmerkt doordat de door de oproeptoetsen verkregen oproepgegevens die betrekking hebben op één verdieping om de beurt worden overgebracht naar een besturingssysteemingang overeenkomend met de betreffende verdieping.

De voorkeursuitvoeringsvormen van de uitvinding worden in de andere conclusies beschreven.

De uitvinding maakt het mogelijk om het aantal geleiders en ingangs- en uitgangssignalen dat nodig is voor het overbrengen van de oproepgegevens te verminderen.

Hierna wordt de uitvinding in detail beschreven met behulp van voorbeelden aan de hand van de bijgevoegde tekeningen:

Fig. 1 toont de schakeling welke de oproeptoetsen en de indicatielampen met het besturingssysteem voor de lift verbindt.

Fig. 2a-2c tonen de transistorstuursignalen die verkregen worden van verschillende oproeptoetsen.

Fig. 3 is een blokschema van een subroutine.

Fig. 1 toont een liftbesturingseenheid 2 en de oproeptoet-sen BC1, BCi die aangebracht zijn in de liftkooi, overeenkomend met verschillende verdiepingen l,i van het gebouw en de op-oproeptoetsen BUI, BUi en neer-oproeptoetsen BD1, BDi, die zich op de verdiepingen bevinden. In serie met elke oproeptoets is een indicatielamp LCI, LCi, LUI, LUi, LD1, LDi en een diode Dei, DCi, DU1, DUi, DD1, DDi geschakeld. Onderling corresponderende oproeptoetsen van verschillende verdiepingen zijn door gemeenschappelijke geleiders WCP, WOT, WUP, WUN, WDP, WDN met de besturingseenheid 2 verbonden. Bovendien zijn de oproeptoetsen en de indicatielampen betrekking hebbend op elke verdieping met een en dezelfde geleider Wl, Wi verbonden met een ingang-floor, floor 1, floor i, van de besturingseenheid, die voor de betreffende verdieping gemeenschappelijk is.

De besturingseenheid 2 omvat transistoren TCP, TUP en TDP voor het leveren van een positieve spanning V+ aan de geleiders WCP, WUP en WDP, en transistors TCN, TUN en TDN, die op overeenkomstige wijze de geleiders WCN, WUN, WDN met aarde verbinden. De ingangen floor 1 en floor i van de besturingseenheid omvatten transistoren Tl, Ti, die eveneens verbonden zijn met de positieve bedrijfsspanning V+ via weerstanden Rl, Ri.

Wanneer de werking van een schakeling zoals die van fig- 1 wordt beschouwd voor het controleren van de oproeptoetsen en het besturen van de indicatielampen wanneer de transistoren TCP en TCN worden bestuurd door het signaal CC in fig. 2a, de transistoren TUP en TUN door signaal CU in fig. 2b en de transistoren TDP en TDN door signaal CD in fig. 2c. De transistorbestu-ringssignalen CC, CU en CD alterneren periodiek op een zodanige wijze dat tijdens het interval 0 - tl het signaal CC instaat, tijdens het interval tl - t2, het signaal CU, tijdens het interval t2 - t3, het signaal CD, enz.

Op moment t=0, activeert het stuursignaal CC een liftkooi-oproep-controleproces teneinde te controleren of een van de oproeptoetsen BCI, BCi in de liftkooi ingedrukt is. Wanneer een toets is ingedrukt, wordt de informatie in het (niet getoonde) geheugen van de besturingseenheid 2 bijgewerkt met de informatie "liftkooi opgeroepen door deze toets" (floor 1, floor i), waarna deze informatie wordt gebruikt voor het besturen van de indicatielamp LCI, LCi, overeenkomend met de betreffende op- roeptoets. Wanneer geen liftkooi-oproeptoets ingedrukt is, wordt de indicatielamp bestuurd op basis van de op dat moment in het geheugen aanwezige informatie, ofwel "liftkooi opgeroepen door deze toets" of "liftkooi niet opgeroepen door deze toets". Op het moment t=tl deactiveert het stuursignaal CC het liftkooioproep-controleproces en activeert het signaal CU een op-oproepcontroleproces, dat gelijk is aan het liftkooioproep-controleproces met die uitzondering dat dit betrekking heeft op de op-oproeptoetsen bij BUI, BUi en de bijbehorende indicatie-lampen LUI, LUi. Op overeenkomstige wijze wordt op moment t=t2 het op-oproepcontroleproces gedeactiveerd en een neer-oproep-controleproces betrekking hebbend op de neer-oproeptoetsen BD1, BDi en indicatielampen LD1, LDi, geactiveerd. Het neer-oproep-controleproces wordt gedeactiveerd op moment t=t3 waarna de werking terugkeert naar de oorspronkelijke situatie. Wanneer de oproepen hebben voldaan, dat wil zeggen wanneer de lift op de verdieping is aangekomen waarheen deze werd opgeroepen, vervangt de besturingseenheid de met de oproep overeenkomende informatie door de informatie "liftkooi niet opgeroepen door deze toets". Het geheugen van de besturingseenheid kan ook worden gebruikt om ander indicatielampen voor dezelfde verdieping in te schakelen, indien dit is gewenst. De oproepgegevens van de oproeptoetsen zijn transistorstuursignalen die gebruik worden voor het besturen van verschillende oproeptoetsen.

Beschouwd wordt een ander voorbeeld om de werking van de schakeling van fig. 1 te verduidelijken. Aangenomen wordt dat de toets BUi ingedrukt is. Tijdens het op-oproepcontroleproces, wanneer de transistoren TUP en TUN geleiden, wordt de spanning overeenkomend met de oproep via geleider WI ingelezen in de ingangfloor i van de besturingseenheid. De verdiepingsgegevens overeenkomend met verdieping i in het geheugen van de besturingseenheid wordt veranderd van 0 in 1. Transistor Ti, die wordt bestuurd door een signaal Ci dat verkregen wordt van een verwerkingseenheid in de besturingseenheid, wordt geleidend gemaakt en gehouden gedurende de aanwezigheid van de "op" pulsen. In deze toestand loopt een stroom van de positieve spanning V+ via transistor TUP, diode DUi, lamp LUi en transistor Ti naar aarde. Lamp LUI is dus verlicht. Op de andere verdiepingen, bijvoorbeeld verdieping 1, is lamp LUI uit omdat de transistor Tl niet geleidend is en de weerstand Rl op de in-gangfloor 1 een positieve spanning houdt.

Vervolgens wordt het blokschema van fig. 3 bezien, dat de onderbrekingroutine (interruptroutine) van het liftbestunngs-systeem weergeeft, in het geval van een systeem dat gebruik maakt van een enkele oproeptoets op elke verdieping in plaats van afzonderlijke op-oproep en neer-oproeptoetsen. De routine controleert de toestand van de oproeptoetsen in periodes van bijvoorbeeld 10 ms. Op de eerste plaats kiest de routine, op basis van de vlaggen BK en BC die de verdieping-oproeptoetsen en liftkooi-oproeptoetsen vertegenwoordigen, de te controleren toets. Een van deze vlaggen is altijd 0, terwijl de andere altijd 1 is. In het geval van een liftkooitoets (BC=1, BK-0), leest de routine eerst de toestand van de toets en slaat deze op. Vervolgens wordt de vlag die de liftkooitoets vertegenwoordigd op BC=0 gesteld, waarna, op basis van de verdiepinggege-vens (LK), de indicatielampen overeenkomend met de verdiepmg-toetsen op de juiste wijze in/uitgeschakeld worden en de vlag voor de betreffende verdieping wordt op BK=1 gezet, waarna de routine terugkeert naar het hoofdbesturingsprogramma. In het geval van een verdiepingoproeptoets (BK=1, BC=0), leest de routine op overeenkomstige wijze eerst de toestand van de verdiepingoproeptoets en slaat deze op. Vervolgens wordt de vlag die verdieping weergeeft op BK=0 gesteld, waarna op basis van de verdiepinggegevens LK, de indicatielampen betrekking hebbend op de liftkooi-oproepttoetsen op de juiste wijze worden ïn/ui-tgeschakeld en de vlag die de betreffende lichtkooidruktoets vertegenwoordigt wordt op BC=1 gesteld, waarna de routine terugkeert naar het hoofdbesturingsprogramma. Een overeenkomstig blokschema kan ook worden getekend voor een systeem dat gebruik maakt van afzonderlijke op-oproep- en neer-oproeptoetsen op de verdiepingen.

Het is voor een vakman op het betreffende gebied vanzelfsprekend dat de verschillende uitvoeringsvormen van de uitvinding niet beperkt zijn tot de bovenbeschreven voorbeelden, maar dat deze in plaats daarvan binnen het kader van de volgende conclusies gevarieerd kunnen worden.

Claims (8)

1. Werkwijze voor het naar het besturingssysteem van een lift overbrengen van door oproeptoetsen verkregen oproepgegevens, met het kenmerk, dat de oproepgegevens van de oproeptoetsen (BC1, BUI, BD1, BCi, BUi, BDi) betrekking hebbend op één verdieping (1,i) om de beurt overgebracht worden naar een met de betreffende verdieping corresponderende ingang (floor 1, floor i) van het besturingssysteem.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat voor het controleren van de toestand van de oproeptoetsen een door controlepulsen (CC, CU, CD) bestuurde spanning gelijktijdig aangelegd wordt over onderling corresponderende oproeptoetsen van verschillende verdiepingen en dat, in de verschillende intervals tussen de controlepulsen, op overeenkomstige wijze een spanning wordt aangelegd over de andere oproeptoetsen, terwijl een de toestand van de gecontroleerde oproeptoetsen representerend signaal in een corresponderende ingang (floor 1, floor i) van het besturingssysteem wordt ingelezen gedurende de aanwezigheid van de controlepulsen.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de oproeptoetsen in serie geschakeld zijn met indicatielam-pen (LC1, LUI, LD1, LCi, LUi, LDi) welke bestuurd worden door een schakelaar (Tl, Ti) die in de ingang (floor 1, floor i) overeenkomend met elke verdieping van het besturingssysteem zijn opgenomen op een zodanige wijze dat, wanneer een bepaalde verdieping wordt opgeroepen door het indrukken van een oproep-toets een schakeling wordt opgezet waarin een stroom via de schakelaar en de met de betreffende oproeptoets corresponderende indicatielamp vloeit, zodat de betreffende indicatielamp wordt ingeschakeld gedurende de aanwezigheid van de de oproeptoets controlerende pulsen.

4. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1, bestemd voor het naar een besturingseenheid 2 van een lift overbrengen van de door de oproeptoetsen verkregen oproepgegevens, met het kenmerk, dat de inrichting voorzien is van verdieping-specifieke ingangssignaalgeleiders (Wl, Wi) waardoor de oproepgegevens van de oproeptoetsen (BC1, BUI, BDl, BCi, BUi, BDi) overeenkomend met één verdieping om de beurt naar de ingang (floor 1, floor i) voor de betreffende verdieping van het besturingssysteem worden overgebracht.

5. inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat deze geleiders (WCP, WUP, WDP, WCN, WUN, WDN) heeft voor het tenminste aan de oproeptoetsen toevoeren van een spanning, en halfgeleiderschakelaars (TCP, TUF, TOP,TCN, TUN, TDN), die bestuurd door de controlepulsen (CC, CU, CD) gelijktijdig aan spanning aanleggen over onderling corresponderende oproeptoetsen van verschillende verdiepingen voor het controleren van de toestand daarvan, terwijl een spanning op de beurt aan de andere oproeptoetsen wordt toegevoerd in de intervals tussen de controlepulsen, waarbij een de toestand van de gecontroleerde oproeptoetsen representerend signaal in de corresponderende ingang (floor 1, floor i) wordt ingelezen, gedurende de aanwezigheid van de controlepulsen.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat deze voorzien is van halfgeleiderschakelaars (Tl, Ti) die opgenomen zijn in elke verdiepingspecifieke besturingssysteem-ingang (floor 1, floor i) en indicatielampen (LC1, LUI, LD1, LCi, LUi, LDi) die serie geschakeld zijn met de oproeptoetsen en door de schakelaars (Tl, Ti) in de verdiepingsspecifieke besturingssysteemingangen (floor 1, floor i) worden bestuurd op een zodanige wijze dat, wanneer een bepaalde verdieping wordt opgeroepen door een oproeptoets in te drukken, een schakeling wordt opgezet waarin een stroom via de schakelaar en de met de betreffende oproeptoets overeenkomende indicatielamp vloeit, zodat de betreffende indicatielamp wordt ingeschakeld gedurende de aanwezigheid van de de oproeptoets controlerende pulsen.

7. inrichting volgens een van de conclusies 4-6, met het kenmerk, dat deze voorzien is van in serie met elke oproeptoets en indicatielamp geschakelde diodes (DC1, DU1, DD1, DCi, DUi, DDi) .

8. Inrichting volgens een van de conclusies 4-7, met het kenmerk, dat de halfgeleiderschakelaar (Tl, Ti) in elke verdiepingsspecifieke besturingssysteemingang (floor 1, floor i) via een weerstand (Rl, Ri) met de bedrijfsspanning is verbonden).