NL8901173A - Centrifugeprocessor en vloeistofniveaubesturingsstelsel. - Google Patents

Centrifugeprocessor en vloeistofniveaubesturingsstelsel. Download PDF

Info

Publication number
NL8901173A
NL8901173A NL8901173A NL8901173A NL8901173A NL 8901173 A NL8901173 A NL 8901173A NL 8901173 A NL8901173 A NL 8901173A NL 8901173 A NL8901173 A NL 8901173A NL 8901173 A NL8901173 A NL 8901173A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
rotor
fluid
flow channel
light
opening
Prior art date
Application number
NL8901173A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Exxon Production Research Co
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Exxon Production Research Co filed Critical Exxon Production Research Co
Publication of NL8901173A publication Critical patent/NL8901173A/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B04CENTRIFUGAL APPARATUS OR MACHINES FOR CARRYING-OUT PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES
    • B04BCENTRIFUGES
    • B04B11/00Feeding, charging, or discharging bowls
    • B04B11/02Continuous feeding or discharging; Control arrangements therefor
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B04CENTRIFUGAL APPARATUS OR MACHINES FOR CARRYING-OUT PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES
    • B04BCENTRIFUGES
    • B04B1/00Centrifuges with rotary bowls provided with solid jackets for separating predominantly liquid mixtures with or without solid particles
    • B04B1/02Centrifuges with rotary bowls provided with solid jackets for separating predominantly liquid mixtures with or without solid particles without inserted separating walls

Landscapes

  • Centrifugal Separators (AREA)
  • Cyclones (AREA)

Description

Centrifugeprocessor en vloeistofniveaubesturingssteisel.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en in¬richting voor het scheiden van de componenten van een fluïdumstroom,welke gas, vloeistoffen en vaste stoffen omvat. Meer in het bijzonderheeft de uitvinding betrekking op een separator van het centrifugaal-type en het besturingsstelsel, dat gebruikt wordt om in de separatorde juiste fluïdumniveaus te onderhouden en verontreinigingen in elkeuit de separator afgevoerde component te reduceren. Ofschoon de uitvin¬ding zal worden bespreken in de context van een koolwaterstofproduktiein de vorm van olie en gas, is het de bedoeling, dat de centrifugemetho-ae en -inrichting kunnen worden gebruikt voor het scheiden van elke wil¬lekeurige fluïdumstroom met een aantal componenten die meer dan éénsoortelijk gewicht bezitten.
Het initieel scheiden van de talrijke stroomcomponenten,aanwezig in een olie- of gasbronstroom, is één van de basishandelingenbij de produktie van olie en gas. Meer in het bijzonder bevat een kool¬waterstof bronstroom talrijke componenten, waaronder aardgas, koolwater-stofvloeistoffen, gevormd water en particulaten (zoals zand). Het is no¬dig deze vier componenten af te scheiden voordat de olie en het gaskunnen worden verkocht of bij de produktiehandelingen worden gebruikt.
Gewoonlijk worden voor het scheiden van de bronstroom-componenten graviteitsscheidingsvaten gebruikt. Een typerende produktie-faciliteit omvat tenminste twee van dergelijke vaten: een vrij-water-uitdrijfvat en een produktieseparator. De beide vaten hebben een stalenmantel met inwendige overlaten en schotten. Tijdens de produktie wordtde bronstroom door het vrij-wateruitdrijfvat gevoerd teneinde een grootgedeelte, in het algemeen 60% - 90% van het vrije water uit de bron¬stroom te verwijderen. De produktiescheider scheidt dan verder de res¬terende bronstroomcomponenten van gas, olie en gevormd water in de In¬dividuele componenten. De olie wordt uit de produktiescheider afgevoerdnaar een ander vat voor een verdere behandeling teneinde te worden ver¬kocht. Het water uit de produktiescheider wordt afgevoerd en naar weereen ander vat gevoerd, waar de geringe hoeveelheid olie, welke in het water kan zijn achtergebleven, wordt verwijderd. Dit behandelde waterwordt daarna als afvalwater verwerkt. De gascomponent treedt eveneensuit de produktiescheider uit en wordt naar een gasverwerkingsfaciliteitgevoerd, waar het gas voor verkoop of gebruik zal worden behandeld. Even¬tueel aanwezig zand, zal zich in het vrije-wateruitdrijfvat buiten be¬drijf worden gesteld en worden gereinigd.
Zoals uit deze korte omschrijving blijkt, worden bijde produktie van olie en gas vele onderdelen van een scheidingsuitrus-ting gebruikt. Elk onderdeel is wat installatie, onderhoud en bedrijfdaarvan betreft duur.
De gewichts- en ruimte-eisen van de scheidingsuitrustingzijn van bijzonder belang bij boorplatforms op zee. Wanneer produktie-faciliteiten op zee worden gemonteerd op platforms in water met eendiepte van tientallen, honderden of zelfs duizende meters water, isruimte bijzonder duur om te worden verschaft. Het reduceren van de af¬meting en het gewicht van elk uitrustingsonderdeel kan de afmeting vanhet platform op zeer reduceren. Het is bij een dergelijk platform opzee , dat de uitvinding voorziet in een dergelijk waardevol uitrustings¬onderdeel·. Er bestaat een vraag naar een enkel, klein, betrekkelijklicht uitrustingsonderdeel, dat betrekkelijk grote volumina olie, gasen water scheidt en in de plaats treedt van de tot nu toe toegepastegrote, zware en dure vaten.
Men heeft een centrifugaal-uitrusting voorgesteld omte worden toegepast bij het scheiden van de meervoudige componenten vaneen olie- of gasstroom. Bij een typerende constructie worden de bron-stroomfluïda aan de scheider toegevoerd en tegen de centrifugewand ge¬roteerd. Er worden lagen van de individuele componenten gevormd, waarbijde soortelijke gewichten van de samenstellende lagen afnemen naarmate deafstand tot de wand toeneemt. Nadat de scheiding is voltooid, worden deindividuele gescheiden lagen daarna verwijderd. Dit verwijderingsproceskan bijzonder lastig zijn. Zoals vermeld in het Amerikaanse octrooischrift3.791.575, kolom 1, regel 15 - 18, vormt de stroombesturing van de af-voerfluida uit een centrifugaalscheider een groot probleem voor de wer¬king van een centrifuge. Er zijn verschillende niveaubesturingsstelselsvoor centrifugaalscheiders voorgesteld om de niveaus en de continuescheiding van de toevoerstroom te besturen. Voorbeelden van niveaubestu¬ringsstelsels omvatten toevoerbesturingsinrichtingen, als beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 1.794.452; verschildrukbesturingsinrich-tingen, als beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.687.572;stroomsnelheidsbesturingsinrichtingen, als beschreven in het Amerikaanseoctrooischrift 2.941.712; afvoerflulda-analyse, als beschreven in hetAmerikaanse octrooischrift 4.622.029; water-hercirculatie-besturing, alsbeschreven in het Amerikaanse octrooischrift 3.208.201; en een overlaat-besturing met instelbare overstroom, als beschreven in het Amerikaanseoctrooischrift 4.175.040.
Afhankelijk van het bedrijfsrendement, dat door eenbepaalde centrifugescheider moet worden geleverd, kunnen de bovenbeschre¬ven centrifuges en de bijbehorende respectieve fluidumniveaubesturings-stelsels daarvan effectief en adequaat zijn. Het voornaamste bezwaarbij de tot nu toe voorgestelde centrifugaalstelsels is, dat zij niet instaat zijn om een in hoofdzaak volledige scheiding van de bronstroom-componenten te verschaffen. Dikwijls is een partiële scheiding van deflulda niet aanvaardbaar.
Bij een olie- en gasinstallatie op zee, waarbij ge¬vormd water zal worden afgevoerd door het water weer terug te voerenaan het lichaam van water, waar het platform zich bevindt, is het ge¬wenst, dat bijna geen olie (gewoonlijk minder dan 50 delen per miljoen)in het afgevoerde water aanwezig is.
Bij bedrijf aan wal, is een dergelijke volledige schei¬ding eveneens wenselijk wanneer gevormd water via afvoer- of injectie-putten wordt afgevoerd. Indien olie in het water aanwezig is, dat aaneen afvoerput wordt toegevoerd, zal de olie overwerkkosten vereisen omwaterafvoer- of injectievermogens terug te winnen.
Het centrifuge- en niveaubesturingsstelsel is beoogdom de olie-, gas-, water- en zandcomponenten van een bronstroom op eenbetrouwbare wijze te scheiden.
De uitvinding voorziet in een centrifugemethode en -in¬richting voor het scheiden van de componenten van een stroom, bestaandeuit een aantal flulda met verschillende soortelijke gewichten. De uit¬vinding is gekenmerkt door een zeer doeltreffende, continue scheidingvan een bronstroom, welke olie, water, een gas en een kleiner volume aanzand of andere deeltjes bevat, en wel door middel van een enkel uitrus-tingsonderdeel. De scheiding van de stroomfasen geschiedt onder gebruik van een rotor, een fluldumlaagdetectie- en aftaststelsel, en fluïdum-verwijderingsschoepinrichtingen.
Bij de basis-uitvoeringsvorm van de centrifugeproces-sor ontvangt een rotor, die om de rotatiehartlijn daarvan kan roteren,een fluidumstroom, welke naar de rotorwand wordt versneld. Eventueelgas, dat in de toevoerstroom aanwezig is, zal bij het binnentreden vande rotor van de vloeistoffen worden gescheiden. Het gas zal dan decentrifuge verlaten via een gasschoepinrichting, waarvan de doorlaatope-ning wordt bestuurd door een drukregelaar, welke het mogelijk maakt, datgas uit de centrifuge stroomt wanneer een bepaalde druk wordt bereikt.Nadat de flulda de rotorwand hebben bereikt, bewegen zij zich langs dewand, waar zij in de individuele componenten daarvan worden gescheiden,waarbij uit fluïdum (water) met het hoogste soortelijke gewicht, eenfluïdumlaag naast de voering vormt en het fluïdum (olie) met een kleinersoortelijk gewicht een fluïdumlaag op het fluïdum met groter soortelijkgewicht vormt. Wanneer het fluïdum het tegenovergelegen uiteinde vande rotor ten opzichte van het uiteinde waaraan het fluïdum werd toege¬voerd, bereikt, zijn de stromen in de individuele componenten daarvangescheiden. De olielaag stroomt dan over een overlaat naar een olie-fluïdum-vasthoudkamer. Wanneer het olieniveau in deze kamer een bepaal¬de hoogte bereikt, zal een niveaubesturingsstelsel, waarbij gebruikwordt gemaakt van een detectorinrichting aan een in een kooi aanwezigeroteerbare drijver, een stroomkanaal uit de oliefluïdum-vasthoudkameropenen en het mogelijk maken, dat de olie de centrifuge verlaat. Hetwater zal dan naar een waterfluïdum-vasthoudkamer stromen. Wanneer hetwaterniveau in deze kamer een bepaalde hoogte bereikt, zal een niveau¬besturingsstelsel, waarbij gebruik wordt gemaakt van een tweede detector¬inrichting en een tweede,· in een kooi ondergebrachte roteerbare drijver,een stroomkanaal uit de waterfluïdum-vasthoudkamer openen en het moge¬lijk maken, dat het water de centrifuge verlaat.
Indien het is te verwachten, dat de bronstroom zandof andere vaste deeltjes bevat, kan een tweede uitvoeringsvorm van de cen-trifugeprocessor worden gebruikt. De tweede uitvoeringsvorm omvat eentweede, kleinere rotor, welke binnen de voor de basisuitvoeringsvormgenoemde rotor is opgesteld. De bronstroom zal eerst in de tweede, klei¬nere rotor worden versneld, waarbij eventueel zand en andere vaste stof¬fen in de bronstroom naar de rand van deze tweede rotor worden bewogen en via een zand/water-schoepinrichting worden verwijderd. De resterendebror.stroom-f lulda zullen uit de tweede kleinere rotor naar de waaier ennaar de hoofdretor stromen en worden afgescheiden, zoals bij de boven¬staande eerste uitvoeringsvorm is beschreven.
Andere verdere elementen, welke het rendement van decentrifugescheider bevorderen, zullen eveneens hierin worden beschreven.
De uitvinding zal onderstaand nader worden toegelichtonder verwijzing naar de tekening. Daarbij toont: fig. 1 een verticaal aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede,van een eerste uitvoeringsvorm van de centrifugeprocessor; fig. 2 een verticaal aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede,van een tweede uitvoeringsvorm van de centrifugeprocessor; fig. 3A een dwarsdoorsnede van een versnellingswaaier;fig. 3B een bovenaanzicht van een versnellingswaaier;fig. 4 een schema van het besturingsstelsel voor defluldumverwijdering; fig. 5 een bovenaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede,vaneen zand/waterschoepinrichting en agitator; en fig. 6 een verticaal aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede,van weer een andere uitvoeringsvorm van de centrifugeprocessor.
Zoals uit fig. 1 blijkt bestaat de centrifuge 10 uiteen cilindrisch gevormde rotor 12, welke om een stationaire centralestijl 14 kan roteren. Een electromotor 16 met grote snelheid, of eenandere inrichting met grote snelheid, doet de rotor 12 om de centralestijl 14 roteren met snelheden, welke adequaat zijn om de fluldumcompo-nenten met verschillend soortelijk gewicht in de toevoerbronstroom tescheiden. De rotor 12 is omgeven door een stationair, beschermend vat18, dat op benen 20 staat. Ofschoon fig. 1 de centrifuge 10 in een ver¬ticale positie op de benen 20 toont, kan de centrifuge 10 in elke wille¬keurige positie worden bedreven. De zwaartekracht in de centrifuge 10,welke wordt uitgeoefend op de fluïda, welke worden gescheiden, zoalslater zal worden beschreven, vormen slechts een zeer geringe kracht tenopzichte van de grote centrifugaalkracht, welke op het fluïdum door derotatiebeweging van de rotor 12 wordt uitgeoefend. Derhalve kan de cen¬trifuge 10 met de rotatiehartlijn van de rotor 12 (d.w.z. de centralestijl 14) met een verticale, horizontale of een willekeurige andere richt- oriëntatie worden bedreven. Voorts zijn aangezien de centrifuge 10 opeen kolom of een andere stabiele constructie kan worden gemonteerd,de benen 20 voor de constructie van de centrifuge niet essentieel.
De electromotor 16 met grote snelheid is door een kop¬peling 20 verbonden met een aandrijfas 24, welke zich via een opening26 in het beschermende huis 18 uitstrekt. De aandrijfas 24 is bevestigdaan de onderste eindkap 28 van de rotor 12. De rotor 12 is binnen hetbeveiligende huis 18 gecentreerd door een onderste leger 30 om de aan¬drijfas 24 en een bovenste leger 32. Deze centrering maakt het aan derotor 12 mogelijk concentrisch om de centrale stijl 14 te roteren zon¬der dat het beschermende huis 18 wordt geraakt. In verband met de grotehoeveelheid kinetische energie, welke de rotor 12 tijdens het bedrijfheeft, dient het beschermende huis 18 zodanig te zijn opgebouwd, dat ditweerstand kan bieden aan de beschadigende invloed in het geval van eenfalen van de roteerbare delen van de centrifuge 10 en het verzekeren vaneen veilig bedrijf. De onderste afdichting 34 wordt gebruikt om fluïda te¬gen te houden, welke uit de rotor 12 bij het uittreden uit het beschermen¬de huis 18 kunnen zijn weggelekt.
Bij de voorkeursuitvoeringsvorm strekt de centralestijl 14 zich door de opening 36 van het beschermende huis 18 uit. Tus¬sen de centrale stijl 14 en het beschermende huis 18 bevindt zich eenbovenste afdichting 38, welke een fluidumlek uit het huis 18 naar debuitenlucht of een ander medium, dat het huis 18 omgeeft, belet. Destijl 14 strekt zich ook door de opening 40 in de bovenste eindkap 42van de rotor 12 en naar beneden in het inwendige van de rotor 12 uit.
Een drukafdichting 44 belet eveneens een lek vanuit de rotor 12 naarhet beschermende huis 18. De centrale stijl behoeft zich niet over degehele lengte van de rotor 12 uit te strekken, zoals is aangegeven infig. 1. De stijl 14 dient, als aangegeven, als een effectief middel omstroomkanalen en besturingslijnen uit het inwendige van de centrifugenaar de buitenzijde van de rotor 12 en naar de buitenzijde van het huis18 centraal op te stellen en te ondersteunen. Men kan ook andere midde¬len, zoals zich individueel uitstrekkende stroomleidingskanalen, gebrui¬ken om dergelijke stroomkanalen en besturingslijnen op te stellen ente ondersteunen.
Bij deze uitvoeringsvorm is de centrale stijl 14 hol.
Hierdoor kunnen de toevoer- en afvoerstroomkanalen en de besturingsaf-tastleidingen zich door de centrale stijl 14 naar het midden van de rotor12 uitstrekken. De flufdumstroom-toevoerflens 46 maakt het mogelijk, datfluïdum in de rotor 12 via het inlaatkanaal 48 wordt toegevoerd, welkkanaal zich door de centrale stijl 14 en daaruit via het mondstuk 50uitstrekt. Het fluïdum-toevoermondstuk 50 strekt zich uit de centralestijl 14 uit in een versnellingskom 51 en wel in de nabijheid van eenversnellingswaaier 52. De versnellingskom 51 en de waaier 52 zijn binnende rotor 12 voor een rotatie met deze rotor 12 gemonteerd.
De figuren 3A en 3B tonen respectievelijk een zij- enbovenaanzicht van een versnellingswaaier 52. De versnellingswaaier 52dient om de fluïda, welke de rotor 12 binnentreden, op een doeltreffendewijze vanuit een beweging zonder rotatie over te voeren naar een bewegingmet rotatie, welke adequaat is voor het verkrijgen van een scheiding.Teneinde aan ruimte- en materiaal-eisen te voldoen, is het wenselijk de¬ze versnelling van fluïda in een zo klein mogelijk gedeelte van de rotor12 tot stand te brengen. Dit geschiedt door de vanen 55 van de waaier 52,welke ertoe bijdragen een slip van het fluïdum bij de waaier 52 te be¬letten. Wanneer opnieuw wordt verwezen naar fig. 1, bevindt zich tussende centrale stijl 14 en de versnellingskom 51 een opening 53 om hetpasseren van gas uit de kom 51 naar de hoofdopening 57 van de centrifuge10 mogelijk te maken.
Binnen de rotor 12 bevindt zich eveneens een voering 54,welke zich bijna over de gehele lengte van de rotor 12 uitstrekt. Eenklein fluïdumstroomkanaal 56 wordt gevormd door de ruimte tussen hetbinnenoppervlak van de rotor 12 en de voering 54. De voering 54 is viaafstandsonderdelen 59 aan de rotor 12 bevestigd om met de rotor 12 medete roteren. Wanneer de vloeistoffen zich uit de waaier 52 bewegen enlangs het binnenoppervlak van de voering 54 beginnen te roteren, wordende vloeistoffen in de verschillende componenten daarvan gescheiden. Bijeen typerende bronstroom, bestaan deze verschillende componenten uiteen licht fluïdum (olie) en een zwaarder fluïdum (water). Het zwaarderefluïdum zal een fluïdumlaag op de voering 54 vormen en het lichterefluïdum zal een fluïdumlaag op de zwaardere fluïdumlaag vormen. Op devoering 54 is een vloeistofniveau-drijfkooi 58 gemonteerd, waarin zicheen vloeistofniveau-drijver 60 bevindt. De kooi 58 is aan de voering 54 bevestigd om met de rotor 12 te roteren. Wanneer de vloeistoffen en dedrijver 60 met de voering 54 roteren, is geen relatieve rotatiebewegingaanwezig tussen de vloeistoffen en de drijver 60. De drijver 60 heeft eensoortelijk gewicht, dat kleiner is dan het lichtste fluïdum en drijftderhalve op het oppervlak van de lichtere fluïdumlaag. De drijver 60is zodanig in de kooi 58 gemonteerd, dat de drijver zich radiaal en naarbinnen of naar buiten ten opzichte van het midden van de rotor zal be¬wegen wanneer de dikte van de oppervlaktelaag van het lichtste fluïdumtoeneemt of afneemt.
Een tweede vloeistofniveaudrijver, de vloeistofniveau-drijver 62, is eveneens binnen een tweede kooi gemonteerd, de kooi 64,teneinde een kleine radiale beweging van het scheidingsvlak tussen hetzware fluïdum en het lichtere fluïdum te detecteren. De drijver 62 heeftteneinde op het fluïdumscheidingsvlak tussen de zware fluïdumlaag en delichtere fluïdumlaag te drijven, een soortelijk gewicht, dat gelegenis tussen het soortelijk gewicht van deze twee fluïda. Meer in het bij¬zonder is het soortelijk gewicht van ruwe olie bij benadering 0,80 envan gevormd pekelwater bij benadering 1,05. Derhalve dient de drijver62 een soortelijk gewicht te hebben, dat gelegen is tussen ongeveer 0,80en ongeveer 1,05. De kooi 64 is eveneens op de voering 54 voor een rota¬tie met de rotor 12 gemonteerd. Derhalve is tijdens de werking van derotor 12 geen relatieve rotatiebeweging tussen de drijver 62 en de fluïdaaanwezig. De drijvers en de kooien kunnen overal langs de voering 54worden opgesteld.
Ofschoon de voorkeursuitvoeringsvorm betrekking heeftop een fluïdum-niveaudetectorstelsel, waarbij gebruik wordt gemaakt vaneen drijverstelsel, kan ter vervanging van het drijverstelsel elk detec-torstelsel worden gebruikt, dat in staat is om de dikte van de lichteen zware fluïdumlagen en de plaatsen van de scheidingsvlakken te detec¬teren. Voorts hebben proeven bij de centrifuge aangetoond, dat de voering,welke de stroom omkeert en de scheidingstijd voor het water vergroot,niet kritisch is voor de scheiding; men verkrijgt evenwel met de voeringeen meer doeltreffende scheiding.
Langs en onder de voering 54 is een rooster 66 gemon¬teerd, dat gebruikt wordt ter ondersteuning van de vorming van groteredruppels van het lichtere fluïdum tijdens de scheidingsfase. Door grotere druppels van het lichtere fluïdum te vormen, treedt de scheiding van defluïda sneller en meer doeltreffend op. Het rooster 66 draagt er ook toebij om de rotatiesnelheid van de fluïda in de rotor 12 te onderhoudendoordat slip tussen het zwaardere fluïdum en de rotorwand wordt belet.Bij de voorkeursuitvoeringsvorm wordt een uitgeperst polyetheen-matweef-sel gebruikt voor het vormen van een doeltreffend en op een eenvou¬dige wijze te vervaardigen rooster 66. Het rooster 66 kan ook bestaanuit geëxpandeerd metaal of worden vervangen door vanen, pennen, of eenander materiaal of oppervlak, dat voorziet in contactgebieden voor hetvormen van grote oliedruppels.
Aan één uiteinde van de rotor 12 is een olie-vasthoud-kamer 68 gevormd door een plaat 70, welke aan de binnenzijde van de ro¬tor 12 voor een rotatie met de rotor 12 is bevestigd. De voorzijde vande kamer 68 bestaat uit een overlaat 72 en een plaat 74. De achterzijdevan de kamer 68 wordt gevormd door het binnenvlak van de onderste eind-kap 28. Wanneer voldoende olie in de rotor 12 is opgezameld, zal dezeover de overlaat 62 via openingen 73, welke zich achter de overlaat 72bevinden, overstromen en naar de kamer 68 stromen. Binnen de kamer 68bevinden zich vanen 76 en vanen 78, welke de fluïdumrotatie in de kamer68 onderhouden en ondersteunen. De vanen 76 en 78 zijn eveneens verbondenmet de rotor 12 en roteren met deze. Elk van de onderdelen (plaat 70,overlaat 72 en plaat 74), welke de olievasthoudkamer 68 vormen en devanen 76 en 78 roteren met de rotor 12. Deze componenten kunnen indi¬vidueel met de rotor 12 zijn verbonden of tezamen zijn gemonteerd entezamen met de rotor 12 zijn verbonden.
Een fluïdumschoep-inrichting 80 en een fluïdumschoep-inrichting 82 strekken zich in de kamer 68 vanuit de centrale stijl 14uit. Het gebruik van fluïdumschoep-inrichtingen voor het verwijderenvan fluïdum uit de centrifuge is de vakman bekend en vereist hier geenverdere bespreking. De fluldumschoepinrichting 80 en de fluïdumschoep-inrichting 82 zijn verbonden met het stroomkanaal 84, dat zich door decentrale stijl 14 en naar buiten via de klep 86 uitstrekt. De klep 86wordt bediend door een klepbedieningsinrichting 88. De klepbedienings-inrichting 88 ontvangt uit de signaalbesturingsinrichting 92 een bestu-ringssignaal over de besturingslijn 90. De signaalbesturingsinrichting92 is een typerende besturingsinrichting, welke een aanwijssignaal uit een aftastelement ontvangt, dit signaal met het ingestelde niveau verge¬lijkt, en een uitgangsbesturingssignaal opwekt teneinde een gewenstebesturingsfunctie te verkrijgen. Hier ontvangt de signaalbesturings¬inrichting 92 het bijbehorende aanwijssignaal over de besturingslijn 94uit de positie-aftastinrichting 96, welke op de centrale stijl 14 is ge¬monteerd. De positie-aftastinrichting 96 detecteert de relatieve positievan de drijver 60 teneinde de positie van het olielaag-oppervlak vast testellen.
De signaalbesturingsinrichting 92 ontvangt bedrijfs-energie, zoals electrische, pneumatische of hydraulische energie uitde bron 98. De positie-aftastinrichting 96 kan gebruikmaken van een mag¬netische, optische, electrische, ultrasone of een andere beschikbareaftastmethode om de relatievd positie van de drijver 60 te bepalen.
Bij deze uitvoeringsvorm wordt gebruik gemaakt van een electronischepulsaftastinrichting, De signaalbesturingsinrichting 92 kan een elec-tronisch pulssignaal ontvangen, dat door de positie-aftastinrichting 96wordt opgewekt wanneer deze op de drijver 60 reageert. De aftastinrichting96 kan zodanig zijn opgesteld, dat wanneer de drijver zich verder vande voering 54 afbeweegt (en dichter bij de positie-aftastinrichting 96komt), het signaal uit de aftastinrichting toeneemt, of omgekeerd.
In het eerste geval zal bijvoorbeeld wanneer de roteerbare drijver 60zich verder van de voering 54 afbeweegt, hetgeen wijst op een toenameaan olie in de rotor 12, de besturingsinrichting 92 een electronischpulssignaal uit de positie-aftastinrichting 96 ontvangen en het signaalmet het instelpunt daarvan vergelijken. Wanneer het nodig is de klep86 te besturen, levert de signaalbesturingsinrichting 92 een uitgangs¬signaal (waarbij typerende uitgangssignalen de vorm hebben van eenelectrisch signaal van 4-20 milliampère) dat aan de klepbedienings-inrichting 88 via de besturingslijn 90 wordt toegevoerd om de klep 86te openen opdat olie uit de rotor 12 wordt afgevoerd. Wanneer olie wordtafgevoerd en het niveau zakt, geeft de aftastinrichting 96 naar de be¬sturingsinrichting 92 door, dat voldoende olie uit de rotor 12 is afge¬voerd en het juiste olieniveau is bereikt, en de klep 86 dient te wor¬den gesloten. Wanneer meer olie de centriguge binnentreedt, wordt decyclus herhaalt.
Onder de overlaat 72 en de plaat 70 bevindt zich eenstroomkanaal 100 voor het fluïdum met groter soortelijk gewicht. Het stroomkanaal 100 wordt gevormd tussen de plaat 70 en het binnenoppervlakvan het onderste uiteinde van de voering 54. Water stroomt door het ka¬naal 100, keert van richting om en stroomt dan door het kanaal 56, welkkanaal wordt gevormd door het buitenoppervlak van de voering 54 enhet binnenoppervlak van de rotor 12. Bij het bovenste uiteinde van hetkanaal 56 bevindt zich een overloopopening 102, welke het kanaal 56 metde fluïdum-vasthoudkamer 104 verbindt. Het onderste uiteinde van de kamer104 wordt gevormd door de plaat 105, welke aan de voering 54 is beves¬tigd teneinde met de rotor 12 te roteren. Het bovenste eind van de kamer104 wordt gevormd door een plaat 107, welke eveneens voor rotatie metde rotor 12 is gemonteerd. Eventuele olie, welke niet over de overlaat72 en in de kamer 68 is gestroomd en in plaats daarvan via het stroom¬kanaal 100 naar het kanaal 56 is gevoerd, zal naar de kamer 104 wordenbewogen om te worden verwijderd door de fluïdumschoepinrichting 106, diezich in de kamer 104 uitstrekt. De fluïdumschoepinrichting 106 is verbon¬den met het stroomkanaal 108, dat verbonden is met en uitkomt in het fluï-dumtoevoerstroommondstuk 48 voor een hercirculatie van deze olie, welkehet waterverwijderingsgebied heeft bereikt. Boven de opening 102, bij debinnenwand van de rotor 12, bevindt zich een stroomkanaal 110 waaroverwater naar de watervasthoudkamer 112 stroomt. Het onderste uiteinde vande kamer 112 wordt gevormd door de plaat 107. Het bovenste uiteinde vande kamer 112 wordt gevormd door het binnenvlak van de bovenste eindkap42. Binnen de kamer 112 bevinden zich vanen 114 en vanen 116, welke defluïdumrotatie in de kamer 112 onderhouden en ondersteunen. De vanen114 en 116 zijn verbonden met de rotor 12 en roteren met deze mede.
Evenals de olievasthoudkamer 68 kunnen de onderdelen, waaruit de water¬vasthoudkamer 112 bestaat, individuele componenten zijn, welke directmet de rotor 12 zijn verbonden, of kunnen deze onderdelen tezamen zijngemonteerd en gezamenlijk met de rotor 12 zijn verbonden.
De fluïdumschoepinrichting 118 strekt zich in de kamer112 uit en is verbonden met het stroomkanaal 120, dat zich door de cen¬trale stijl 14 en naar buiten via de klep 122 uitstrekt. De klep 122wordt bediend door de klepbedieningsinrichting 124. De klepbedienings-inrichting 124 ontvangt uit de signaalbesturingsinrichting 128 een be-sturingssignaal over de besturingslijn 126. De werking van de besturings-inrichting 128 komt overeen met de werking van de besturingsinrichting92, welke eerder is besproken. De besturingsinrichting 128 ontvangt het bijbehorende aanwijssignaal over de besturingsli jn 130 uit de positie-aftastinrichting 132, welke op de centrale stijl 14 is gemonteerd. Designaalbesturingsinrichting 128 ontvangt bedrijfsenergie uit de bron134. De positie-aftastinrichting 132 detecteert de relatieve positie vande drijver 62 teneinde de dikte van de waterlaag te bepalen. De werkingvan de positie-aftastinrichting 132 komt overeen met de werking van depositie-aftastinrichting 96, welke eerder is besproken. Fig. 4 toont eenvereenvoudigd besturingsstelsel voor het bovenbeschreven niveaubesturings-stelsel.
Bij de versnellingskom 51 bevindt zich een gasschoep-inrichting 136. Op de kom 51 zijn gasversnellingsvanen 137 gemonteerd.
De vanen 137 dragen ertoe bij eventuele kleine vloeistofdruppels, welkein de gasfase zijn medegevoerd voordat het gas de gasschoepinrichting136 binnentreedt, te verwijderen. De gasschoepinrichting 136 is be¬vestigd aan het gasstroomkanaal 138, dat zich door de centrale stijl 14en naar buiten via de klep 140 uitstrekt. De klep 140 is een drukregel-klep, welke wordt bediend door de klepbedieningsinrichting 142 teneindebinnen de rotor 12 een vooraf ingestelde inwendige druk te onderhouden.
Fig. 2 toont een tweede uitvoeringsvorm van de rotor12 en het bijbehorende niveaubesturingsstelsel. Deze tweede uitvoerings¬vorm heeft de vermogens van de eerste uitvoeringsvorm en kan bovendiendeeltjes uit de produktiestroom verwijderen. Fig. 2 omvat in wezen de¬zelfde componenten als fig. 1, doch tevens een binnenste rotorstel-sel 200. Het binnenste rotorstelsel 200 omvat een binnenrotor 202,een schoon-watertoevoermondstuk 203, een zand/waterschoepinrichting206, een zand/waterstroomleiding 208, en een schoon-waterstroomleiding210. Bij de tweede uitvoeringsvorm is het fluïdumtoevoermondstuk 50zodanig gepositioneerd, dat de produktiestroom aan het inwendige rotor¬stelsel 200 wordt toegevoerd. Tussen de centrale stijl 14 en het binnen¬ste rotorstelsel 200 bevindt zich de opening 55, welke het passeren vangas uit de binnen-rotor 202 naar de hoofdopening 57 van de centrifuge10 mogelijk maakt.
De voornaamste functie van het binnenste rotorstelsel 200is het afscheiden en verwijderen van zanddeeltjes uit de inlaatproduktie-stroom. De binnenrotor 202 is aan de toevoerversnellingswaaier 52 en devoering 54 voor een rotatie met de rotor 12 bevestigd. De zand/water¬schoepinrichting 206 strekt zich vanuit de centrale stijl 14 in de binnen- rotor 202 uit. Het schone-watertoevoermondstuk 204 strekt zich eveneensvanuit de centrale stijl 14 in de binnenrotor 2C2 uit. Het door deschoepinrichting 206 opgenomen zand/watermengsel wordt afgevoerd via hetstroomkanaal 208, dat zich langs de centrale stijl 14 naar boven en viade opening 212 uit de rotor 12 uitstrekt.
Fig. 5 toont meer gedetailleerd een zand/waterschoep¬inrichting 206. Zoals aangegeven in fig. 5, bezit de schoepinrichting206 een uitstekend fluldummondstuk 219, dat via het kanaal 220 van descheopinrichting 206 met de opening 221 is verbonden. Het mondstuk 219voert water via het kanaal 220 naar de rotor 202 en via de opening 221naar buiten teneinde het zand, dat zich dicht bij de rotorwand bevindtte agiteren en ertoe bij te dragen, dat dit zich naar de schoepinrich¬ting 206 en via het stroomkanaal 208 naar buiten beweegt. Het buitensteuiteinde van de schoepinrichting 206, dat zich het dichtst bij de binnen¬rotor 202 bevindt, omvat in verband met de erosie-effecten van het zand,dat de schoepinrichting 206 treft, bij voorkeur een erosiebestenaigeoppervlaktebekleding 222. Het is gebleken, dat een kunstdiamantplaateffectief is voor het reduceren van deze erosie. Echter kan elk wille¬keurig erosiebestendig materiaal worden toegepast. De opening 212 kanbestaan uit een instelbare naaldklep of een positieve smoorklep om desnelheid waarmede het zand/watermengsel het binnenrotorstelsel 200 ver¬laat, te regelen. Aan het watertoevoermondstuk 240 is een schoon-water-stroomkanaal 210 aangesloten, dat zich door de centrale stijl 14 uit¬strekt. Het kanaal 210 bezit een opening 214 om de snelheid van het toe¬voeren van schoon water via het mondstuk 204 te regelen.
Thans zal de werking van de centrifuge en het vloeistof-niveaubesturingsstelsel onder verwijzing naar fig. 1 worden besproken.
De electromotor 16 met grote snelheid wordt in wer¬king gesteld om de aandrijfas 24 via de koppeling 22 snel te roteren. Deaandrijfas 24 doet de rotor 12 om de stationaire centrale stijl 14 bin¬nen het beschermende huis 18 roteren. De rotatiesnelheid, welke nodig isom een adequate scheiding van bronstroomcomponenten te verkrijgen, zalafhankelijk zijn van de diameter van de rotor 12. indien de rotor 12een grote diameter heeft, zal de rotatiesnelheid voor het verkrijgenvan de scheiding kleiner zijn dan de rotatiesnelheid, welke nodig is bijeen rotor 12 met kleinere diameter. Voor een doeltreffende scheiding is het wenselijk de rotor 12 zodanig te roteren, dat de fluïda een centri-fugaalkracht van tenminste 1000 maal de centrifugaalkracht die een gevolgis van de zwaartekracht (1000 g) langs de voering 54 en bij de rotorwandondergaan. De rotor 12 is door het bovenste leger 32 en het ondersteleger 30 zodanig gepositioneerd, dat de rotor 12 is gecentreerd in engeen contact maakt met het huis 18. Eventueel fluïdum, dat vanuit de ro¬tor 12 weglekt, kan tengevolge van de onderste afdichting 34 en de bo¬venste afdichting 38 niet uit het huis 18 weglekken. De te scheidenfluïdumstroom wordt via de toevoerflens 46 aan het stroomkanaal 48 enuit het fluïdumtoevoermondstuk 50 aan de versnellingskom 51 toegevoerd.
Bij het exiteren van het mondstuk 50 begint het produktiestroomfluldumin de kom 51 te roteren. Wanneer het fluïdum zich uit de kom 51 beweegt,wordt het fluïdum verder langs de waaier 52 naar de voering 54 versneld.Wanneer het fluïdum de snelheid van de rotor 12 bereikt, worden de ver¬schillen in de soortelijke gewichten van de individuele fluldumcomponen-ten vergroot door de centrifugaalkracht, welke op de fluïdumcomponentenwordt uitgeoefend. Wanneer het fluïdum de voering 54 bereikt, begint hetfluïdum zich te scheiden in lagen van de verschillende componenten daar¬van overeenkomstig de verschillende soortelijke gewichten. Voor een ty¬perende oliebronstroom, welke ruwe olie en pekelwater bevat, betekentdit een waterlaag bij de voering 54 en een olielaag, welke op de water-laag drijft, waarbij de twee lagen van elkaar zijn gescheiden door eenolie-waterscheidingsvlak. In een poging om gelijke fluïdumlaagdikten langsde voering 54 en wanneer de bronstroom in de individuele componentendaarvan wordt gesplitst te verschaffen, beginnen de fluïdumlagen zichlangs de voering 54 naar het andere uiteinde van de centrifuge 10 tebewegen. Het rooster 66 draagt bij tot het scheiden van de olie en hetwater doordat wordt bijgedragen tot de vorming van grote oliedruppels,welke het rendement van de fluïdumscheiding vergroten. Wanneer de olieen het water zich door de coalescentiesectie bewegen, verschaffen dekleinere oliedruppels contactvlakken, welke de vorming van grotereoliedruppels bevorderen. De grotere druppels kunnen zich dan gemakke¬lijker naar de olielaag en uit de waterlaag bewegen. Het rooster draagter ook toe bij, dat de olie- en waterfluïdumlagen een synchrone bewegingmet de voering en de rotorwand behouden en een eventuele slip tussen hetgecontacteerde centrifugeoppervlak wordt belet. Het rooster 66 draagt erook toe bij secundaire fluïdumstromen, welke kunnen optreden wanneer de individuele gescheiden componenten zich naar de fluïdumverwijderingskamersbewegen, te reduceren.
Voordat de dikte van de gecombineerde olie- en water-fluïdumlagen op de voering 54 de hoogte van de overlaat 72 bereikt,stroomt fluïdum door het kanaal 100 en terug langs het kanaal 56 tussende voering 54 en de rotor 12. Wanneer het kanaal 56 vol is en de gecombi¬neerde fluïdumdikte de overlaat 72 bereikt, is de centrifuge tot hetbedrijfsfluïdumniveau daarvan gevuld. De twee naast elkaar gelegen fluï-dumlagen moeten nu worden gescheiden en uit de rotor worden verwijderd.
Door de rotatie van de rotor 12 vormen zich twee dis-tincte lagen aan het binnenoppervlak van de voering 54, één van olieen de andere van water. Het toevoeren aan de rotor 12 van verdere olieen water veroorzaakt het overlopen van olie over de overloop 72 naarde olievasthoudkamer 68 en een waterstroom via het stroomkanaal 110 on¬der de voering 54 naar de watervasthoudkamer 112. Indien voldoende oliewordt toegevoerd, zal olie over de overlaat 72 en via de openingen 73stromen en de vasthoudkamer 68 beginnen te vullen. Wanneer de kamer volis, zal het olieniveau boven de overlaat 72 stijgen en een beweging vande drijver 60, die op het oppervlak van de olievloeistoflaag binnen dekooi 54 drijft, veroorzaken. Wanneer het oppervlak van de olielaag zichbeweegt, heeft de positie-aftastinrichting 96 naar de besturingsinrich-ting 92 de relatieve beweging van de drijver 60 en derhalve noodzakelij¬kerwijs de beweging van het olielaagoppervlak dóór. Wanneer het signaalovereenkomt met een vooraf ingesteld niveau in de besturingsinrichting92, dat een bepaalde olieniveauhoogte aangeeft, zal de besturingsinrich¬ting 92 de vereiste besturingstappen inleiden om de olie uit kamer60 te verwijderen.
Bij ontvangst van het juigte signaal uit de positie-aftastinrichting 96 signaleert de besturingsinrichting 92 de klepbedie-ningsinrichting 88 via de besturingslijn 90 om de klep 86 te openen, waar¬door het stroomkanaal 84 wordt geopend. Wanneer het stroomkanaal 84 wordtgeopend zal de hoeksnelheid van het fluïdum in de olievasthoudkamer 68worden omgezet in een dynamische druk (overeenkomstig een centrifugaal-pomp) en zal de olie in de fluïdumschoepinrichting 80 en de fluïdum-schoepinrichting 82 en uit het stroomkanaal 84 worden gedrukt. Wanneerolie uit de centrifuge 10 wordt verwijderd zal het olieniveau in de kamer 68 lager worden, waardoor de drijver 60, in de kooi 58, zich naar bene¬den beweegt. De positie-aftastinrichting en het besturingsstelsel zullendan de klep 86 sluiten totdat het olieniveau opnieuw tot het vooraf in-gestelde niveau toeneemt waarna de legingsperiode wordt herhaald. De klep86 kan gebruikmaken van openings-, sluit- of smoorwerkingen om het juisteolieniveau in de rotor 12 te onderhouden.
De waterfluïdumlaag zal, in verband met het groteresoortelijk gewicht daarvan, bij de voering 54 worden gevormd. Wanneer meerwater aan de rotor 12 wordt toegevoerd neemt de dikte van de waterlaagtoe. Wanneer de dikte van de waterlaag toeneemt, zal water via hetstroomkanaal 100 onder de olievasthoudkamer 68 stromen, van richting om¬keren en naar het andere uiteinde van de centrifuge-rotor via het ka¬naal 56 en door het stroomkanaal 110 vloeien. Deze waterbeweging doorhet stroomkanaal 56 en via het kanaal 110 zal ertoe leiden, dat de wa-tervasthoudkamer 112 wordt gevuld. Door het vullen van de vasthoudkamer112 zal het olie-waterscheidingsvlak ten opzichte van de voering 54stijgen. Wanneer het scheidingsvlak stijgt zal de drijver 62 in de kooi64 eveneens naar boven bewegen en een besturingsvolgorde inleiden, welkeovereenkomt met die van het eerder beschreven olieniveaubesturingsstel-sel.
Wanneer het scheidingsniveau een bepaalde vooraf inge¬stelde plaats bereikt, waarbij een gespecificeerde waterlaagdikte wordtaangegeven, zal de positieaftastinrichting 132 naar de besturings-inrichting 128 de noodzaak tot het verwijderen van water uit de fluïdum-vasthoudkamer 112 doorgeven. De besturingsinrichting 128 zal dan deklepbedieningsinrichting 124 via de besturingslijn 126 signaleren om deklep 122 te openen, waardoor het stroomkanaal 120 wordt geopend. Wanneerhet stroomkanaal 120 wordt geopend zal de hoeksnelheid van het fluïdumin de vasthoudkamer 112 worden omgezet in een dynamische druk en zal hetwater in de fluïdumschoepinrichting 118 en uit het kanaal 120 wordengedrukt. Wanneer voldoende water uit de fluïdumvasthoudkamer 112 wordtverwijderd, zal het niveau van het olie-waterscheidingsvlak en derhalvenoodzakelijkerwijs de afstand van de drijver 62 ten opzichte van de voe¬ring 54 lager worden. Deze beweging zal door de aftastinrichting 132worden gedetecteerd en zal er tenslotte toe leiden, dat het ventiel 122wordt gesloten totdat weer een signaal wordt ontvangen, dat aangeeft, dat de vasthoudkamer vol is, waardoor weer een waterafvoercyclus zal wordeningeleid. De werking van de klep 122, evenals die van de klep 86, kaneen snapwerking zijn, een in-uit-werking zijn of de klep kan als eensmoorklep werken, alles in responsie op de waterlaagfluïdumdikte. Wanneerhet water zich naar de fluïdumvasthoudkamer 112 in het stroomkanaal56 tussen de voering 54 en de rotor 12 beweegt, vloeit het water door hetrooster 66. Het rooster 66 draagt bij tot de vorming van grotere olie-druppels bij eventuele olie, welke via de fluïdumvasthoudkamer 68 nietis verwijderd. Voordat eventuele olie, welke het stroomkanaal 56 isbinnengetreden, de fluïdumkamer 112 heeft bereikt, zal deze naar de bin¬nenwand van de voering 54 worden gedrukt tengevolge van het kleineresoortelijk gewicht daarvan. Deze olie, meer in het bijzonder afstrijk-olie genoemd, zal zich dan langs de binnenwand van de voering 54 met hetwater via het stroomkanaal 102 naar de fluïdum-vasthoudkamer 104 bewegen.Het mengsel van olie en water, dat in de kamer 104 vloeit, wordt via deolie/waterschoepinrichting 106 verwijderd en via het stroomkanaal 108naar het stroomkanaal 148 voor een herscheiding teruggevoerd. Deze her-circulatiemethode draagt ertoe bij ervoor te zorgen, dat geen olie defluïdumvasthoudkamer 112 zal bereiken en dat geen olie uit het water-stroomkanaal 120 wordt afgevoerd.
Tijdens de werking van de centrifuge is het voor eendoeltreffende scheiding wenselijk, dat het olie-waterscheiaings-vlak in een voorafbepaald bedrijfsgebied boven de voering 54 blijft.
Het scheidingsvlakbesturingsstelsel dient niet toe te staan, dat hetscheidingsvlak boven de hoogte van de overlaat 72 stijgt of tot hetniveau van het stroomkanaal 100 daalt. Indien het olie-waterscheidings¬vlak bij de voering 54 boven de hoogte van de overlaat 72 stijgt, zalwater over de overlaat 72 stromen en zich naar de vasthoudkamer 68 bewe¬gen en door de fluïdumschoepinrichtingen 80 en 82 worden verwijderd.
Indien het olie-waterscheidingsvlak bij de voering 54 afneemt tot hetniveau van het stroomkanaal 100, zal olie door het kanaal 100, terugdoor het kanaal 56 vloeien en potentieel de fluïdumkamer 112 binnentredenen via de fluïdumschoepinrichting 118 worden verwijderd. Het is derhalvenoodzakelijk, dat het olie-waterscheidingsvlak op een afstand van devoering 54 blijft, welke kleiner is dan de hoogte van de overlaat 72 tenopzichte van de voering 54 en groter is dan de afstand vanaf de boven¬ zijde van het stroomkanaal 100 tot de voering 54, waardoor wordt belet,dat de oliefase door het kanaal 100 vloeit en wordt belet, dat de water¬fase over de overlaat 72 stroomt.
In het bovenstaande zijn een werkwijze en inrichtingvoor het scheiden van een bronstroom zonder een significante gascompo¬nent beschreven. Indien de bronstroom een gasfase bevat, treedt het vol¬gende op. De gasfase wordt aan de rotor 12 met de vloeistoffen via deinlaattoevoerflens 46 en het fluïdumtoevoermondstuk 50 toegevoerd. Inverband met de kleine dichtheid van gas ten opzichte van de vloeistof¬fen wordt het gas van de vloeistoffen gescheiden wanneer het de schaal51 binnentreedt en zich via de opening 53 naar de hoofdopening 57 vande centrifuge 10 beweegt. Wanneer de waterlaag zich in de rotor 12vormt en wanneer de olielaag zich op de waterlaag vormt, neemt het gasde hoofdopening 57 van de centrifuge 10 in beslag en vormt een gas¬olie scheidingsvlak aan het oppervlak van de olielaag. Gasversnellings-vanen 137, die met de rotor 12 roteren, voorzien in een verdere schei¬ding van eventuele kleine fluïdumdruppeltjes, die nog steeds in de gas¬fase kunnen worden medegenomen. De gasschoepinrichting 136 maakt hetmogelijk, dat het gas het kanaal 138 in de centrale stijl 14 binnentreedten de rotor 12 verlaat. Het gasstroomkanaal 138 wordt bestuurd door degasdrukregelinrichting 142 en de klep 140. Wanneer meer gas de rotor 12binnentreedt, neemt de inwendige druk van het stelsel toe. Wanneer dedruk een aangegeven drukwaarde bereikt, zal de drukregelinrichting 142de klep 140 openen en het mogelijk maken, dat voldoende gas de centrifugeverlaat om de druk in de scheider te reduceren. Dergelijke drukregel-inrichtingen en kleppen zijn in de olie- en gasproduktie-industrie be¬kend en behoeven hier niet verder te worden besproken. De fluïdumstroom,waarin geen gas aanwezig is, treedt uit de schaal 51 en wordt door dewaaier 52 tot de volle rotorsnelheid versneld, waarbij de fluïdumstroomop de bovenbeschreven wijze wordt gescheiden.
Indien het is te verwachten, dat in de fluïdumstroomzand of andere deeltjes aanwezig zijn, kan gebruik worden gemaakt vaneen tweede uitvoeringsvorm van de centrifugaalscheider en het bestu-ringsstelsel. Deze tweede uitvoeringsvorm is weergegeven in fig. 2. Dewerking van de tweede uitvoeringsvorm komt overeen met die van de eerste uitvoeringsvorm, weergegeven in fig. 1, doch deze uitvoeringsvorm beziteen \*erder binnenrotorstelsel 200 en stroomkanalen, welke zand en anderevaste stoffen verwijderen. Het fluïdumstroommondstuk 50 voert de fluïdum-stroom, welke de deeltjes bevat, aan de binnenrotor 202 toe, waarbij deversnelling van de fluïda begint. Het zand en eventuele andere vastestoffen, worden nadat zij contact maken met de rotorwand van de binnen¬rotor 202, naar het gebeid met grote straal van de binnenrotor 202 en inde zand/water-schoepinrichting 206 bewogen, welke zich vanuit de centralestijl 14 uitstrekt. Het zand/water-schoepstelsel, is in tegenstelling metde olie- en waterverwijderingsstelsels, een constant afvoerstelsel, datsteeds een kleine stroom met constant volume uit de binnenrotor verwij¬dert en deze via het zand/waterkanaal 208 uit de centrifuge 10 afvoert.
Het zand/waterkanaal 208 kan zijn voorzien van een kleine opening 212 omde hoeveelheid zand en water, welke uit de binnenrotor 202 wordt verwijderd,te regelen. Er zijn andere regelinrichtingen, zoals instelbare naaldven-tielen of positieve smoorkleppen beschikbaar om in een verwijderings-stelsel met constante afvoer te voorzien. Een kleine waterstroom kanvia het schone-waterstroomkanaal 210 ei het toevoermondstuk 204 aan debinnenrotor 202 worden toegevoerd om ervoor te zorgen, dat aan de zand/waterschoepinrichting 206 een continue waterstroom wordt toegevoerd enschoon water aanwezig is, dat bijdraagt bij het "wassen" van de kleineoliedeeltjes uit het aanwezige zand.
Het is van nut om tijdens het verwijderen van het zandvan de wand van de binnenrotor 202 het zand onmiddellijk vóór de zand/waterschoepinrichting 206 te agiteren. Fig. 5 toont een afbeelding van eenfluïdum-schoepinrichting 206, welke van een deeltjesagitator is voorzien.Water, dat in de binnenrotor 202 roteert, wordt via het mondstuk 219en het kanaal 220 uit de opening 221 op een punt onmiddellijk vóór deschoepkanaalopening 208 gericht. Wanneer het water uit de opening 221spuit, wordt zand van de wand van de binnenrotor 202 verwijderd en doorde and/water-schoepinrichting 206 opgevangen om via het zand/waterkanaal208 te worden afgevoerd.
De fluldumstroom, welke thans vrij is van eventuele vastestoffen, die in de centrifuge kunnen zijn geïntroduceerd, verlaat de bin¬nenrotor 202 en wordt door de waaier 250 tot de volle rotorsnelheid ver¬sneld, waarbij een scheiding optreedt, zoals deze boven is beschreven.
Tijdens het starten van de centrifuge 10 is het wenselijkaan de scheider een klein volume van het af te scheiden zwaardere fluïdumtoe te voeren teneinde een fluïdumlaag voor besturings- en afdichtdoel-einden te vormen. Deze afdichting belet de ongewenste mogelijkheid, datolie tijdens het starten uit de waterafvoerleiding wordt afgevoerd.
Een olie- en water-centrifugaalscheider met typerendeafmetingen, welke een capaciteit van 1.200.000 1 fluïdum per dagheeft, heeft bij benadering een lengte van 1,83 m en een diameter van 0,91m. Het volume, dat nodig is om een inrichting met deze afmetingen voorafin te stellen, bedraagt bij benadering 70 1 water. Wanneer de rotor 12roteert, wordt het voorafgaande water via de toevoerflens 46 en hetstroomkanaal 48 en het fluïdum-toevoermondstuk 50 toegevoerd. Dit waterstroomt dan uit de waaier 52 naar de voering 54 en via het kanaal 100naar het kanaal 56. Dit water belet derhalve, dat eventueel aanwezigeolie uit het stroomkanaal 56 stroomt en de olie-vasthoudkamer 112 be¬reikt, waar deze olie via het waterstroomkanaal 120 met het gevormde wa¬ter zal worden afgevoerd.
De centrifugescheider en het niveaubesturingsstelsel,als hier beschreven, voorzien in een bijzonder doeltreffende scheidingvan de componenten van een bronstroom. Zoals evenwel reeds eerder isopgemerkt, zijn verschillende elementen, die in de in de figuren 1 en2 afgebeelde voorkeursuitvoeringsvormen aanwezig zijn, voor de werkingvan de centrifugescheider niet nodig. Fig. 6 toont één van de vele moge¬lijke inrichtingen, welke overeenkomstig deze specificaties kan wordenopgebouwd, doch welke niet elk element bevat, zoals eerder onder verwij¬zing naar fig. 1 of 2 is beschreven.
Fig. 6 toont de basis-componenten van de centrifugaal-scheider volgens de uitvinding. Onderdelen, welke niet nodig zijn en inde in fig. 6 afgebeelde uitvoeringsvorm zijn weggelaten, omvatten eenversnellingswaarier, een versnellingskom, een voering, een coalesceergaas,schoepen en een olie-afschepinrichting. Voorts zijn de stroomkanalen 100, 110 en 56 van fig. 1 vervangen door het stroom¬kanaal 101. Het stroomkanaal 101 is gevormd tussen de bodem van de plaat70, welke de olievasthoudkamer 68 vormt, en de rotor 12.
Bij de werking van de in fig. 6 afgebeelde uitvoerings¬vorm treden fluïda, welke via het inlaatkanaal 48 aan de centrifuge 10 worden toegevoerd, via het inlaatmondstuk 50 uit en bewegen zich naar derotor 12. Eventueel aanwezig gas beweegt zich vanaf de rotorwanö naar dehoofdopening 57 van de rotor 12. Wanneer voldoende gas de rotor 12 binnen¬treedt, zal de gasdruk toenemen en worden ontlast via het kanaal 138,zoals eerder bij de voorkeursuitvoeringsvorm is beschreven. De fluidabewegen zich, na afscheiding van het gas, naar de rotor, waar zij con¬tact zullen maken met de rotor of andere fluida, welke reeds in de rotoraanwezig zijn, en zullen zij beginnen met de rotorsnelheid te roteren.Wanneer de roterende fluida zich langs de rotorwand bewegen, zullen zijworden gescheiden in de zware component (water) en de lichtere componen¬ten (olie) daarvan. Het water zal een vloeistoflaag vormen, die directnaast de rotorwand is gelegen, en de olie zal een vloeistoflaag bovenopde waterlaag vormen. Wanneer voldoende olie aan de centrifuge wordt toe¬gevoerd, zal de overlaat 72 overstromen en zal de olie naar de olievast-houdkamer 68 stromen en beginnen met het vullen van de olie-vasthoudkamer68.
Tussen het gas en de olielaag bevindt zich het gas-olie-scheidingsvlak 61, waarop de drijver 60 drijft. Wanneer voldoende olieaanwezig is, zal het bijbehorende niveaubesturingsstelsel, dat met dedrijver 60, de aftastinrichting 96 en de besturingsinrichting 92 samen¬werkt, het fluïdumkanaal 84 openen teneinde het mogelijk te maken, datde olie ontsnapt, juist zoals is beschreven voor de werking van de infig. 1 afgeheelde uitvoeringsvorm. Tussen de olielaag en de waterlaagbevindt zich een olie-waterscheidingsvlak 63 waarop de scheidingsvlak-vlotter 62 drijft. Wanneer voldoende water aanwezig is, zal de vlotter62 zich naar boven bewegen en zal deze bij het bereiken van de gespeci¬ficeerde hoogte, naar de aftastinrichting 132 en de besturingsinrichting128 de noodzaak tot het openen van het stroomkanaal 120 om het water uitde rotor 12 te laten ontsnappen overdragen, juist zoals is beschrevenbij de werking van de in fig. 1 afgebeelde uitvoeringsvorm.
Het is mogelijk, dat de schoepinrichtingen en de vast-houdkamers zich bevinden aan het uiteinde, tegenover het uiteinde, aange¬geven in fig. 6, of aan elk uiteinde aanwezig kunnen zijn. Bij beide uit¬einden van de rotor 12 kunnen één of meer fluïdumkamers aanwezig zijn.
Op een soortgelijke wijze kunnen de drijveraftastinrichtingen op een wil¬lekeurige plaats langs de rotorwand 12 worden opgesteld. Het is evenwel van voordeel de drijverniveaus op plaatsen te leggen, waar deze defluilda, welke de rotor 12 binnentreden, minimaal storen. Dit betekent,dat de vlotters het best kunnen worden opgesteld bij de fluidum-vasthoud-kamers.
Zoals aangegeven in fig.' 6 veroorzaakt het verwijderenvan de fluida uit de fluldum-vasthoudkamers door de schoepeninrichtingen80 en 112 een gelijktijdige stroom langs de wand van de rotor 12. Indiende schoepinrichtingen en de vasthoudkamers aan tegenover elkaar gelegenuiteinden van de rotor zouden zijn aangebracht (één schoepinrichting enéén vasthoudkamer bij elk uiteinde), zou door het verwijderen vande fluida uit de rotor 12 een tegenstroom worden geïnduceerd. De voor¬keur suitvoeringsvorm, zoals beschreven onder verwijzing naar de figuren1 en 2 omvat evenwel een aantal verbeteringen ten opzichte van cfeze ba¬sisuitvoeringsvorm, welke een meer volledige scheiding van elke fluidum-component mogelijk maken; de basiswerking van de centrifuge-eenheid isaangegeven in fig. 6.
Er zijn talrijke proeven uitgevoerd onder gebruik vaneen centrifugeprocessor, als weergegeven in fig. 1 en als hier beschre¬ven. Proeven met een proto-type centrifuge met een diameter van 30 cmen een lengte van 75 cm, waaraan een mengsel van 50% olie en 50% waterwerd toegevoerd, leiden tot de volgende resultaten:
Debiet Olie-afvoerstroom Waterafvoerstroom (in totaal aantal barrels (water in olie-stroom - (olie in water-fluidum per dag) in procenten) stroom - in dln per miljoen) 400 0,03 10 1200 0,05 27 1800 0,10 40 (typerende verkoop- (typerende afvoer- specificatie: < 0,50%) specificatie: 50 ppm)
Bij de proto-type centrifuge had het fluïdumkanaal 56,gevormd tussen het binnenoppervlak van de rotor 12 en het buitenoppervlakvan de voering 54, een dikte van bij benadering 10,2 mm. De afstand vande overloop 72 tot het binnenoppervlak van de voering 54 bedroeg ongeveer25,4 mm. Wanneer de voering 54 een dikte van ongeveer 2,5 mm heeft, be¬draagt de afstand van de overlaat 72 tot de rotor 12 ongeveer 38,1 mm.
De drijver 60, gemonteerd in de kooi 58 op de voering 54om op het olielaagoppervlak te drijven, kon een geringe beweging op hetolieoppervlak over een afstand van het. binnenvlak van de rotor 12 uitvoe¬ren, welke bij benadering gelijk was aan de afstand tussen de overlaat72 en het binnenoppervlak van de rotor 12 (ongeveer 38,1 mm). De bewegingvan de drijver 60 en de kooi 58 was van de orde van ±2,54 mm. Op eensoortgelijke wijze kon de scheidingsvlakdrijver 62, ondergebracht in dekooi 64, een kleine beweging aan het olie-waterscheidingsoppervlak uit¬voeren van ongeveer 8,9 mm ten opzichte van het binnenoppervlak van devoering 54. De beweging van de drijver 62 en de kooi 64 was van de ordevan ±2,54 mm.
Grotere centrifugescheiaers kunnen grotere spelingen inhet stroomkanaal 56 bezitten voor grotere fluidumverwerkingsvermogens.Voorts kan wanneer het centrifugevermogen toeneemt, de hoogte van deoverlaat 72 voor een groter stroomkanaal 100 en 56 toenemen. Een toe¬name van de overlaathoogte 72 leidt ook noodzakelijkerwijs tot een vergro¬ting van de afstand van de drijver 60 en de drijver 62 ten opzichte vande voering 54. Derhalve zijn deze afstanden en afmetingen op geen enkelewijze bedoeld als absolute ontwerpbeperkingen of bedrijfsgebieden te zijn.

Claims (41)

1. Werkwijze voor het scheiden van de componenten van eenstroom bestaande uit een aantal fluïda met verschillende soortelijkegewichten, met het kenmerk, dat de stroom wordt toegevoerd aan een rotormet een rotorwand en tegenover elkaar gelegen eerste en tweede eindgedeel-ten en een aantal fluldum-verwijderingssecties, welke aan de rotor zijnbevestigd, de rotor wordt geroteerd teneinde een radiale scheidingvan de fluïda te veroorzaken, waarbij de fluïda naar buiten naar derotorwand worden gedrukt en een aantal fluïdumlagen vormen en wel zodanig,dat de fluïdumlaag bij de rotorwand het grootste soortelijke gewichtheeft en de volgende lagen, welke de rotatieas van de rotor naderen, ach¬tereenvolgens kleinere soortelijke gewichten hebben, zodat tussen elk vande gescheiden fluïda scheidingsvlakken worden gevormd, de positie van elkscheidingsvlak door middel van detectoren wordt gedetecteerd, en de indi¬viduele fluïda worden verwijderd door elk fluïdum aan een fluïdumverwij-deringssectie toe te voeren en elk individueel fluïdum uit de rotor teverwijderen door het openen van een fluïdum-schoepenkanaal in responsieop de detectie van elk scheidingsvlak wanneer elke fluïdumlaag een bepaal¬de dikte bereikt.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat depositie van elk scheidingsvlak wordt gedetecteerd door de plaats van een aantal drijvers, die op de scheidingsvlakken tussen de lagen drijven,te bepalen, waarbij elk van de drijvers een soortelijk gewicht heeft, datkleiner is dan het soortelijk gewicht van de laag waarop de drijver drijft,en groter is dan het soortelijk gewicht van de laag waarin de drijveris ondergedompeld.
3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat ten¬minste één van de fluïda een gas is, en het gas wordt verwijderd wanneereen bepaalde druk in de gaslaag wordt bereikt, waardoor een gespecifi¬ceerde rotordruk wordt onderhouden.
4. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat ten¬minste één van de fluïda een gas is, waarbij het gas wordt verwijderd wan¬neer in de gaslaag een gespecificeerde druk wordt bereikt, waardoor eengespecificeerde rotordruk wordt onderhouden.
5. Werkwijze voor het scheiden van de componenten van een stroom bestaande uit een aantal flulda met verschillende soortelijke ge¬wichten en deeltjes, met het kenmerk, dat de stroom wordt toegevoerd aaneen centrifuge met een binnenrotor en een hoofdrotor, waarbij de binnen-rotor zich binnen de hoofdrotor bevindt en een concave rotorwand bezit,en waarbij de hoofdrotor is voorzien van een rotorwand en tegenover el¬kaar gelegen eerste en tweede eindgedeelten en een aantal fluldumverwij-deringssecties, die aan de rotor zijn bevestigd, de binnenrotor wordt ge¬roteerd teneinde een centrifugaalkracht op te wekken, welke voldoendeis om de deeltjes tegen de binnenrotorwand te bewegen, het aantal fluldauit de binnenrotor naar de hoofdrotor over te brengen, de hoofdrotorwordt geroteerd teneinde een radiale scheiding van de flulda te veroor¬zaken, waarbij de flulda naar buiten naar de hoofdrotorwand worden ge¬drukt en een aantal fluïdumlagen vormen een en ander zodanig, dat defluidumlaag bij de rotorwand het grootste soortelijk gewicht heeft en op¬eenvolgende lagen, welke de rotatieas van de rotor naderen, achtereenvol¬gens kleinere soortelijke gewichten hebben, de positie van elk scheidings-vlak door middel van detectoren wordt gedetecteerd, en de individueleflulda worden verwijderd door elk fluïdum toe te voeren aan een fluiaum-verwijderingssectie en elk individueel fluïdum uit de rotor te verwijde¬ren door het openen van een fluldum-schoepenkanaal in responsie op dedetectie van elk scheidingsvlak wanneer elke fluidumlaag een bepaaldedikte bereikt.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat depositie van elk scheidingsvlak wordt gedetecteerd door de plaats van eenaantal drijvers, die op de scheidingsvlakken tussen de lagen drijven, tebepalen, waarbij elk van de drijvers een soortelijk gewicht heeft, datkleiner is dan het soortelijk gewicht van de laag waarop de drijverdrijft, en groter is dan het soortelijk gewicht van de laag waarin dedrijver is ondergedompeld.
7. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dattenminste één van de flulda een gas is, en het gas wordt verwijderd wan¬neer in de gaslaag een gespecificeerde druk wordt bereikt, waardoor eengespecificeerde rotordruk wordt onderhouden.
8. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dattenminste één van de flulda een gas is, waarbij het gas wordt verwijderd wanneer een gespecificeerde druk in de gaslaag wordt bereikt, waardooreen gespecificeerde rotordruk wordt onderhouden.
9. Werkwijze voor het centrifugaal scheiden van componentenvan een stroom, welke een eerste vloeistof en een tweede vloeistof omvat,waarbij de eerste vloeistof zwaarder is dan de tweede vloeistof, met hetkenmerk, dat de stroom continu wordt toegevoerd aan een roterende rotormet een rotorwand en tegenover elkaar gelegen eerste en tweede eindgedeel-ten, waarbij de eerste en tweede vloeistoffen in de rotor roteren tenein¬de een eerste vloeistoflaag en een tweede vloeistoflaag met een schei-dingsvlak tussen de lagen te vormen, de beweging van het scheidingsvlaktussen de eerste en tweede vloeistoflagen door middel van eerste aftast-organen wordt afgetast, de beweging van het binnenoppervlak van de twee¬de vloeistoflaag door middel van tweede aftastorganen wordt afgetast, deeerste vloeistof uit de rotor wordt onttrokken in responsie op de eer¬ste aftastorganen teneinde het scheidingsvlak tussen de eerste en tweedevloeistoffen binnen een voorafbepaalde afstand van de rotorwand te houden,en de tweede vloeistof uit de rotor wordt onttrokken in responsie op detweede aftastorganen teneinde het niveau van het binnenoppervlak van detweede vloeistof binnen een voorafbepaald gebied te houden.
10. Inrichting voor het scheiden van de componenten vaneen stroom bestaande uit een aantal fluida met verschillende soortelijkegewichten, gekenmerkt door een rotor, welke bestemd is om om een as teworden geroteerd, welke rotor is voorzien van een rotorwand en tegenoverelkaar gelegen eerste en tweede eindgedeelten, welke binnen de rotoreen opening bepalen, een fluidum-toevoerstroomkanaal, dat in de openingin de rotor is aangebracht om de stroom naar de rotor te voeren, eenzware-fluïdumkamer, welke aan de rotor is bevestigd, een zware-fluidum-schoepeninrichting, welke in de opening in de rotor is gemonteerd envoorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van derotor naar buiten in de zware-fluidumkamer uitstrekt om zware fluida uitde kamer te verwijderen, een lichte-fluidumkamer, welke aan de rotor is bevestigd, een lichte-fluidum-schoepeninrichting, welke in de openingin de rotor is gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zichnaar buiten uit de rotatieas van de rotor in de lichte-fluidumkamer uit¬strekt om lichte fluida uit de kamer te verwijderen, organen om de radialeplaats van een eerste en een tweede fluïdum-scheidingsvlak te detecteren en een signaal, dat daaraan is gerelateerd, op te wekken, organen om destroom door de zware-vloeistof-schoepeninrichting in responsie op de de-tectieorganen bij het localiseren van de radiale positie van het eerstefluidum-scheidingsvlak te regelen, en organen om de stroom door de lichte-fluïdum-schoepeninrichting in responsie op het door de detectieorganenlocaliseren van de radiale positie van het tweede fluidum-scheidingsvlakte regelen.
11. Inrichting voor het scheiden van de componenten van een stroom, welke een aantal fluïda met verschillende soortelijke gewichtenomvat, gekenmerkt door een rotor, welke bestemd is om om een as te rote¬ren, welke rotor is voorzien van een rotorwand en tegenover elkaar gele¬gen eerste en tweede eindgedeelten, welke binnen de rotor een openingbepalen, een fluïdumtoevoerstroomkanaal, dat in de opening in de rotor isaangebracht om de stroom aan de rotor toe te voeren, een zware-fluïdum-kamer, welke aan de rotor is bevestigd, een zware-fluïdum-schoepeninrich-ting, welke in de opening in de rotor is gemonteerd en voorzien is vaneen stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de rotor naar buitenin de zware-fluïdumkamer uitstrekt teneinde zware fluïda uit de kamerte verwijderen, een lichte-fluldumkamer, welke aan de rotor is bevestigd,een lichte-fluidum-schoepeninrichting, welke in de opening in de rotoris gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit derotatieas van de rotor naar buiten in de lichte-fluldumkamer uitstrekt omlichte fluïda uit de kamer te verwijderen, een overloop, welke met derotor bij de lichte-fluïdumkamer is verbonden en zich radiaal vanuit derotorwand naar binnen uitstrekt over een afstand, welke voldoende is omhet mogelijk te maken, dat lichte fluïda de overlaat overstromen en delichte-fluïdumkamer binnentreden, een eerste detector om radiaal eeneerste fluïdumlaagscheidingsvlak te localiseren en een signaal op tewekken, dat daarmede verband houdt, een tweede detector voor het radiaallocaliseren van een tweede fluïdumlaagscheidingsvlak en het opwekken vaneen signaal, dat daarmede verband houdt, een eerste signaalomzetter, diein verbinding staat met de eerste detector en in staat is om het doorde eerste detector opgewekte signaal te ontvangen en een variërend uit¬gangssignaal te leveren aan organen om de stroom door de zware-fluïdum-schoepeninrichting te regelen, een tweede signaal-omzetinrichting, welkein verbinding staat met de tweede detector en in staat is om het door detweede detector opgewekte signaal te ontvangen en een variërend uitgangs¬ signaal toe te voeren aan organen om de stroom door de lichte-fluïdum-schoepeninrichting te regelen, organen om de stroom door de zware-fluldum-schoepeninrichting in responsie op het variërende uitgangssignaal van deeerste signaalomzetter te regelen teneinde daardoor een gespecificeerdzwaar-fluïdumniveau te onderhouden, en organen voor het regelen van destroom door de lichte-fluïdum-schoepeninrichting in responsie op het va¬riërende uitgangssignaal van de tweede signaalomzetter waardoor een ge¬specificeerd licht-fluïdumniveau wordt onderhouden.
12. Inrichting voor het scheiden van de componenten van een stroom welke een aantal fluïda met verschillende soortelijke gewich¬ten omvat, gekenmerkt door een rotor, welke bestemd is om om een as teworden geroteerd, welke rotor is voorzien van een rotorwand en tegenoverelkaar gelegen eerste en tweede eindgedeelten, welke binnen de rotoreen opening bepalen, een fluïdum-toevoerstroomkanaal, dat in de openingin de rotor is aangebracht om de stroom aan de rotor toe te voeren,een zware-fluïdumkamer, welke aan de hoofdrotor is bevestigd, een zware-fluïdum-schoepinrichting, welke in de opening in de rotor is gemonteerden voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas vande rotor naar buiten in de zware-fluïdumkamer uitstrekt om zware fluïdauit de kamer te verwijderen, een lichte-fluïdumkamer, welke aan de rotoris bevestigd, een lichte-fluldumschoepinrichting, die in de opening inde rotor is gemonteerd en voorzien is van eei stroomkanaal, dat zich van¬uit de rotatieas van de rotor naar buiten in de lichte-fluïdumkamer uit¬strekt om lichte fluïda uit de kamer te verwijderen, een overlaat, diemet de rotor bij de lichte-fluïdumkamer is verbonden en zich radiaal naarbinnen vanuit de rotorwand uitstrekt over een afstand, welke voldoendeis om het mogelijk te maken, dat lichte fluïda de overlaat overstromenen de lichte-fluïdumkamer binnentreden, een eerste drijver in de openingin de rotor, welke op een eerste fluïdumscheidingsvlak drijft en bestemdis om radiaal ten opzichte vande rotatieas van de rotor te worden bewo¬gen, een tweede drijver in de opening in de rotor, welke op een tweedefluïdum-scheidingsvlak drijft en een radiale beweging ten opzichte vande rotatieas van de rotor kan uitvoeren, een eerste detector om radiaalde eerste drijver te localiseren en een signaal op te wekken, dat daar¬mede verband houdt, een tweede detector voor het radiaal localiseren vande tweede drijver en het opwekken van een signaal, dat daarmede verband houdt, een eerste signaalomzetter, welke is verbonden met de eerste detec¬tor en in staat is om het door de eerste detector opgewekte signaal teontvangen en een variërend uitgangssignaal op te wekken voor organen omde stroom door de zware-fluïdum-schoepinrichting te regelen, een tweedei signaalomzetter, welke met de tweede detector is verbonden en in staatis om het door de tweede detector opgewekte signaal te ontvangen en eenvariërend uitgangssignaal op te wekken voor organen om de stroom door delichte-fluïdumschoepinrichting te regelen, organen om de stroom door dezware-fluïdumschoepinrichting in responsie op het variërende uitgangs¬signaal van de eerste signaalomzetter te regelen teneinde daardoor eengespecificeerd zwaar-fluïdumniveau te onderhouden, en organen om destroom door de lichte-fluïdumschoepinrichting in responsie op het varië¬rende uitgangssignaal van de tweede signaalomzetter te regelen teneindedaardoor een gespecificeerd licht-fluïdumniveau te onderhouden.
13. Inrichting volgens conclusie 11, welke verder bestemdis voor het bovendien verwerken van gas, gekenmerkt door een derde fluï-dumschoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemonteerd en voor¬zien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de rotornaar buiten uitstrekt om gas uit de rotor te verwijderen, en een druk¬regel in richting, welke met het derde stroomkanaal in verbinding staat enwaarmede een gespecificeerde rotordruk wordt onderhouden.
14. Inrichting volgens conclusie 12, verder bestemd voor hetbovendien verwerken van gas, gekenmerkt door een derde fluïdum-schoepin-richting, die in de opening in de rotor is gemonteerd en voorzien is vaneen stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de rotor naar buitenuitstrekt om gas uit de rotor te verwijderen, en een drukregelinrichting,welke met het derde stroomkanaal in verbinding staat door middel van welkeinrichting een gespecificeerde rotordruk wordt onderhouden.
15. Inrichting volgens conclusie 11, gekenmerkt door een fluïdumversne1lingswaaier, welke voor rotatie met de rotor kan roteren enfluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal kan ontvangen, en een coalesce-rend materiaal, dat bestemd is om met de rotor te roteren.
16. Inrichting volgens conclusie 12, gekenmerkt door eenfluïdum-versnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal te ontvan¬gen, en een coalescerend materiaal, dat bestemd is om met de rotor te ro- teren.
17. Inrichting volgens conclusie 13, gekenmerkt door eenfluïdum-versnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal te ontvan¬gen, en een coalescerend materiaal, dat bestemd is om met de rotor te ro¬teren.
18. Inrichting volgens conclusie 14, gekenmerkt door eenfluldumversnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te rote¬ren en in staat is om fluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal te ont¬vangen, en een coalescerend materiaal, dat bestemd is om met de rotor teroteren.
19. Inrichting voor het scheiden van de componenten van een stroom, welke een aantal fluïda met verschillende soortelijke gewich¬ten en deeltjes omvat, gekenmerkt door een hoofdrotor, welke bestemd isom om een as te worden geroteerd, welke hoofdrotor is voorzien van eenrotorwand en tegenover elkaar gelegen eerste en tweede eindgedeelten, diebinnen de rotor een opening bepalen, een binnenrotor, welke binnen dehoofdrotor is gemonteerd en bestemd is om met de hoofdrotor te roteren,welke binnenrotor is voorzien van een binnenrotorwand, welke een openingbinnen de binnenrotor bepaalt en bestemd is om een stroom uit een fluï-dumtoevoerstroomkanaal te ontvangen, een zand/water-schoepinrichting,welke in de opening in de binnenrotor is gemonteerd en voorzien is van eenstroomkanaal, dat zich vanuit de' rotatieas van de hoofdrotor en de binnen¬rotor naar buiten naar de wand van de binnenrotor uitstrekt om zand uitde binnenrotor te verwijderen, een zand/water-uitlaatopening, welke inverbinding staat met het stroomkanaal van de zand/water-schoepinrichting,een wateraanvullingsleiding, welke in de opening in de binnenrotor is ge¬monteerd en een stroomkanaal bezit, dat zich vanuit de rotatieas van dehoofdrotor en de binnenrotor naar buiten naar de binnenrotor uitstrekt,een water-inlaatopening, welke in verbinding staat met het stroomkanaalvan de wateraanvullingsleiding, een fluïdum-toevoerstroomkanaal, datin de opening in de binnenrotor is gemonteerd teneinde de stroom aan debinnenrotor toe te voeren, een zware-fluïdumkamer, welke aan de hoofdrotoris bevestigd, een zware-fluïdumschoepinrichting, welke in de opening inde rotor is gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich van¬uit de rotatieas van de hoofdrotor naar buiten in de zware-fluidumkamer uitstrekt teneinde zware flulda uit de kamer te verwijderen, een lichte-fluïdumkamer, welke aan de rotor is bevestigd, een lichte-fluïdumschcep-inrichting, die in de opening in de rotor is gemonteerd en voorzien isvan een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de hoofdrotor naarbuiten in de lichte-fluidumkamer uitstrekt teneinde lichte fluïda uit dekamer te verwijderen, een overlaat, die met de hoofdrotor bij de lichte-fluidumkamer is verbonden en zich radiaal naar binnen vanuit de rotor-wand uitstrekt over een afstand, welke voldoende is om het mogelijk temaken, dat lichte fluïda de overlaat overstromen en de lichte-fluidumkamerbinnentreden, een eerste detector voor het radiaal localiseren van eeneerste fluidumlaag-scheidingsvlak en het opwekken van een signaal, datdaarmede verband houdt, een tweede detector voor het radiaal localiserenvan een tweede fluidumlaag-scheidingsvlak en het opwekken van een signaal,dat daarmede verband houdt, een eerste signaalomzetter, welke met deeerste detector is verbonden en in staat is om het door de eerste detec¬tor opgewekte signaal te ontvangen en een variërend uitgangssignaal opte wekken voor organen om de stroom door de zware-fluïdumschoepinrichtingte regelen, een tweede signaal-omzetter, welke met de tweede detector isverbonden en in staat is om het door de tweede detector opgewekte signaalte ontvangen en een variërend uitgangssignaal op te wekken voor organenom de stroom door de lichte-fluïdum-schoepinrichting te regelen, organenom de stroom door de zware-fluïdumschoepinrichting in responsie op hetvariërende uitgangssignaal van de eerste signaalomzetter zodanig te rege¬len, dat een gespecificeerd zwaar-fluïdumniveau wordt onderhouden, enorganen om de stroom door de lichte-fluïdumschoepinrichting in respon¬sie op het variërende uitgangssignaal van de tweede signaalomzetter zo¬danig te regelen, dat een gespecificeerd licht-fluidumniveau wordt on¬derhouden .
20. Inrichting voor het scheiden van de componenten van een stroom, welke een aantal fluïda met verschillende soortelijke gewich¬ten en deeltjes omvat, gekenmerkt door een hoofdrotor, welke bestemd isom om een as te roteren, welke hoofdrotor is voorzien vaneai rotorwanden tegenover elkaar gelegen eerste en tweede eindgedeelten, welke bin¬nen de hoofdrotor een opening bepalen, een binnenrotor, welke binnen dehoofdrotor is opgesteld en bestemd is om met de hoofdrotor te roteren,welke binnenrotor is voorzien van een binnenrotorwand, welke binnen de binnenrotor een opening bepaalt en bestemd is voor het opnemen van eenstroom uit een fluïdumstroom-toevoerkanaal, een zand/waterschoepinrichting,welke in de opening in de binnenrotor is gemonteerd en voorzien is vaneen stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de hoofdrotor en debinnenrotor naar buiten naar de wand van de binnenrotor uitstrekt omzand uit de binnenrotor te verwijderen, een zand/water-uitlaatopening,welke in verbinding staat met het stroomkanaal van de zand/water-schoep-inrichting, een water-aanvuloingsleiding, welke in de opening in de bin¬nenrotor is gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zichvanuit de rotatieas van de hoofdrotor en de binnenrotor naar buiten inde binnenrotor uitstrekt, een waterinlaatopening, welke in verbindingstaat met het stroomkanaal van de wateraanvullingsleiding, een fluidum-toevoerstroomkanaal, dat in de opening in de binnenrotor is gemonteerdom de stroom aan de binnenrotor toe te voeren, een zware-fluidumkamer,welke aan de hoofdrotor is bevestigd, een zware-fluidumschoepinrichting,welke in de opening in de rotor is gemonteerd en voorzien is van eenstroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de hoofdrotor naar buitenin de zware-fluidumkamer uitstrekt om zware fluida uit de kamer te ver¬wijderen, een lichte-fluïdumkamer, welke aan de rotor is bevestigd, eenlichte-fluïdum-schoepinrichting, welke in de opening in de rotor is ge¬monteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatie¬as van de hoofdrotor naar buiten in de lichte-fluïdumkamer uitstrekt omlichte fluida uit de kamer te verwijderen, een overlaat, welke met dehoofdrotor bij de lichte-fluïdumkamer is verbonden en zich radiaal naarbinnen vanuit de rotorwand uitstrekt over een afstand, welke voldoendeis om het mogelijk te maken, dat lichte fluida de overlaten overstro¬men en de lichte-fluïdumkamer binnentreden, een eerste drijver in deopening in de hoofdrotor, welke op een eerste fluïdumscheidings-vlak drijft en bestemd is om radiaal ten opzichte van de rotatieas vande rotor te worden bewogen, een tweede drijver in de opening in de hoofd¬rotor, welke op een tweede fluïdumscheidingsvlak drijft en bestemd isom een radiale beweging ten opzichte van de rotatieas van de rotor uitte voeren, een eerste detector voor het radiaal localiseren van de eer¬ste drijver en het opwekken van een signaal, dat daarmede verband houdt,een tweede detector voor het radiaal localiseren van de tweede drijveren het opwekken van een signaal, dat daarmede verband houdt, een eerste signaalomzetter, welke is verbonden met de eerste detector en in staaris om het door de eerste detector opgewekte signaal te ontvangen en eer.variërend uitgangssignaal op te wekken voor organen om de stroom doorde zware-fluïdumschoepinrichting te regelen, een tweede signaalomzetter,welke met de tweede detector is verbonden en in staat is om het door detweede detector opgewekte signaal te ontvangen en een variërend uitgangs¬signaal op te wekken voor organen om de stroom door de lichte-fluïdum-schoepinrichting te regelen, organen om de stroom door de zware-fluïdum-schoepinrichting in responsie op het variërende uitgangssignaal van deeerste signaalomzetter zodanig te regelen, dat een gespecificeerd zwaar-fluldumniveau wordt onderhouden, en organen om de stroom door de lichte-fluïdum-schoepinrichting in responsie op het variërende uitgangssignaalvan de tweede signaalomzetter zodanig te regelen, dat een gespecificeerdlicht-fluidumniveau wordt onderhouden.
21. Inrichting volgens conclusie 19, welke verder bestemdis voor het bovendien verwerken van gas, gekenmerkt door een derde fluï-dum-schoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemonteerd en voor¬zien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de hoofd¬rotor naar buiten uitstrekt om gas uit de rotor te verwijderen, en eendrukregelinrichting, welke met het derde stroomkanaal in verbinding staatom een gespecificeerde rotordruk te onderhouden.
22. Inrichting volgens conclusie 20, verder bestemd voorhet bovendien verwerken van gas, gekenmerkt door een derde fluïdum-schoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemonteerd en voor¬zien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de hoofd¬rotor naar buiten uitstrekt om gas uit de rotor te verwijderen, en eendrukregelinrichting, welke met het derde stroomkanaal in verbindingstaat om een gespecificeerde rotordruk te onderhouden.
23. Inrichting volgens conclusie 19, gekenmerkt door eenfluidum-versnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal te ont¬vangen, en een coalescentiemateriaal, dat bestemd is om met de rotor teroteren.
24. Inrichting volgens conclusie 20, gekenmerkt door eenfluidum-versnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal te ont¬ vangen, en een coalescentiemateriaal, dat bestemd is om met de rotor teroteren.
25. Inrichting volgens conclusie 21, gekenmerkt door eenfluidum-versnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal te ontvan¬gen, en een coalescentiemateriaal, dat bestemd is om met de rotor te ro¬teren .
26. Inrichting volgens conclusie 22, gekenmerkt door eenfluidum-versnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal te ontvan¬gen, en een coalescentiemateriaal, dat bestemd is om met de rotor te rote¬ren .
27. Inrichting voor het scheiden van de componenten van eenstroom, welke een aantal fluida met verschillende soortelijke gewichtenomvat, gekenmerkt door een rotor, welke bestemd is om om een as te ro¬teren, welke rotor is voorzien van een rotorwand en tegenover elkaar gele¬gen eerste en tweede eindgedeelten, welke binnen de rotor een openingbepalen, een fluïdum-toevoerstroomkanaal, dat in de opening in de rotor is gemonteerd teneinde de stroom aan de rotor toe te voeren, een voe¬ring, welke aan de rotor is bevestigd en een stroomkanaal tussen de voe¬ring en de rotor langs de rotor verschaft, een zware-fluldumkamer, dieaan de rotor is bevestigd, een zware-fluldumschoepinrichting, welke inde opening in de rotor is gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal,dat zich vanuit de rotatieas van de rotor naar buiten in de zware-flul¬dumkamer uitstrekt om zware fluida uit de kamer te verwijderen, een lich-te-fluïdumkamer, welke aan de rotor is bevestigd, een lichte-fluïdum-schoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemonteerd en voor¬zien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de rotornaar buiten in de lichte-fluïdumkamer uitstrekt om lichte fluida uit dekamer te verwijderen, een overlaat, welke met de rotor bij de lichte-fluïdumkamer is verbonden en zich radiaal naar binnen vanuit de rotorwanduitstrekt over een afstand, welke voldoende is om het mogelijk te maken,dat lichte fluida de overlaat overstromen en de lichte-fluïdumkamer bin¬nentreden, een afstrijkolie-fluïdumkamer, welke aan de rotor is bevestigd,een afstrijkolie-fluldumverwijderingsschoepinrichting, die in de openingin de rotor is gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit het fluldumtoevoerstroomkanaal naar buiten in de afstrijkolie-fluïdumkamer uitstrekt, waardoor afstrijkolie uit de kamer wordt verwijderdom in de rotor opnieuw te worden gescheiden, een eerste detector voor hetradiaal localiseren van een eerste fluidumlaag-scheidingsvlak en het op¬wekken van een signaal, dat daarmede verband houdt, een tweede detec¬tor voor het radiaal localiseren van een tweede fluidumlaagscheidings-vlak en het opwekken van een signaal, dat daarmede verband houdt, eeneerste signaalomzetter, welke verbonden is met de eerste detector enin staat is om het door de eerste detector opgewekte signaal te ontvangenen een variërend uitgangssignaal te leveren voor organen om de stroomdoor de zware-fluïdumschoepinrichting te regelen, een tweede signaalomzet¬ter, welke met de tweede detector is verbonden en in staat is om hetdoor de tweede detector opgewekte signaal te ontvangen en een variërenduitgangssignaal te verschaffen voor organen om stroom door de lichte-fluïdumschoepinrichting te regelen, organen om de stroom door de zware-fluïdumschoepinrichting in responsie op het variërende uitgangssignaalvan de eerste signaalomzetter zodanig te regelen, dat een gespecificeerdzware-fluxdumniveau wordt onderhouden, en organen om de stroom door delichte-fluidumschoepinrichting in responsie op het variërende uitgangs¬signaal van de tweede signaalomzetter zodanig te regelen, dat een gespe¬cificeerd lichte-fluxdumniveau wordt onderhouden.
28. Inrichting voor het scheiden van de componenten van de stroom, welke een aantal fluida met verschillende soortelijke gewichtenomvat, gekenmerkt door een rotor, welke om een as kan roteren, welkerotor is voorzien vaneen rotorwand en tegenover elkaar gelegen eerste entweede eindgedeelten, welke binnen de rotor een opening bepalen, eenfluïdumtoevoerstroomkanaal, dat in de opening in de rotor is gemonteerdom de stroom aan de rotor toe te voeren, een voering, welke aan de rotoris bevestigd en een stroomkanaal tussen de voering en de rotor langs derotor verschaft, een zware-fluïdumkamer, welke aan de rotor is bevestigd,een zware-fluïdumschoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemon¬teerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieasvan de rotor naar buiten in de zware-fluldumkamer uitstrekt om zwarefluida uit de kamer te verwijderen, een lichte-fluïdumkamer, welke aan derotor is bevestigd, een lichte-fluidumschoepinrichting, die in de ope¬ning in de rotor is gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat - zich vanuit de rotatieas van de rotor naar buiten in de lichte-fluïdum¬kamer uitstrekt om lichte fluida uit de kamer te verwijderen, een overlaat,welke met de rotor bij de lichte-fluïdumkamer is verbonden en zich radi¬aal naar binnen vanuit de rotorwand uitstrekt over een afstand, welkevoldoende is om het mogelijk te maken, dat lichte fluida de overlaatoverstromen en de lichte-fluïdumkamer binnentreden, een afstrijkolie-fluldumkamer, welke aan de rotor is bevestigd, een afstrijkoliefluïdum-verwijderingsschoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemon¬teerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit het fluïdum-toevoerstroomkanaal naar buiten in de afstrijkolie-fluidumkamer uitstrektteneinde afstrijkolie uit de kamer te verwijderen om in de rotor opnieuwte worden gescheiden, een eerste drijver in de opening in de hoofdrotor,welke op een eerste fluïdumscheidingsvlak drijft en bestemd is om tenopzichte van de rotatieas van de rotor een radiale beweging uit te voeren,een drijver in de opening in de hoofdrotor, welke op een tweede fluïdum¬scheidingsvlak drijft en bestemd is om een radiale beweging ten opzichtevan de rotatieas van de rotor uit te voeren, een eerste detector voor hetradiaal localiseren van de eerste drijver en het opwekken van een signaal,dat daarmede verband houdt, een tweede detector voor het radiaal locali¬seren van de tweede drijver en het opwekken van een signaal, dat daarmedeverband houdt, een eerste signaalomzetter, welke met de eerste detectoris verbonden en in staat is om het door de eerste detector opgewektesignaal te ontvangen en een variërend uitgangssignaal te verschaffenvoor organen om de stroom door de zware-fluïdumschoepinrichting te rege¬len, een tweede signaalomzetter, welke met de tweede detector is verbon¬den en in staat is om het door de tweede detector opgewekte signaal teontvangen en een variërend uitgangssignaal te leveren voor organen om destroom door de lichte-fluidumschoepinrichting te regelen, organen om destroom door de zware-fluïdum-schoepinrichting in responsie op het varië¬rende uitgangssignaal van de eerste signaalomzetter zodanig te regelen,dat een gespecificeerd zware-fluïdumniveau wordt onderhouden, en organenom de stroom dooreb lichte-fluïdumschoepinrichting in responsie op hetvariërende uitgangssignaal van de tweede signaalomzetter zodanig te rege¬len, dat een gespecificeerd lichte-fluïdumniveau wordt onderhouden.
29. Inrichting volgens conclusie 27, gekenmerkt door een derde fluïdum-schoepinrichting, welke in de opening in een rotor is ge- monteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatie-as van de hoofdrotor naar buiten uitstrekt om gas uit de rotor te verwij¬deren, en een drukregelinrichting, welke met het derde stroomkanaal inverbinding staat om een gespecificeerde rotordruk te onderhouden.
30. Inrichting volgens conclusie 28, gekenmerkt door eenderde fluïdumschoepinrichting, welke in de opening in de rotor is gemon¬teerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatie- as van de hoofdrotor naar buiten uitstrekt om gas uit de rotor te verwij¬deren, en een drukregelinrichting, welke met het derde stroomkanaal inverbinding staat teneinde een gespecificeerde rotordruk te onderhouden.
31. Inrichting volgens conclusie 27, gekenmerkt door eenfluidum-versnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal te ontvan¬gen, een eerste coalescentiemateriaal in het stroomkanaal tussen de voe¬ring en de rotor, en een tweede coalescentiemateriaal aan het binnen-oppervlak van de voering.
32. Inrichting volgens conclusie 28, gekenmerkt door eenfluïdum-versnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal te ontvan¬gen, een eerste coalescentiemateriaal in het stroomkanaal tussen de voe¬ring en de rotor, en een tweede coalescentiemateriaal aan het binnen-oppervlak van de voering.
33. Inrichting volgens conclusie 29, gekenmerkt door eenfluïdum-versnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluïdum-toevoerstroomkanaal te ontvan¬gen, een eerste coalescentiemateriaal in het stroomkanaal tussen de voe¬ring en de rotor, en een tweede coalescentiemateriaal aan het binnenopper-vlak van de voering.
34. Inrichting volgens conclusie 30, gekenmerkt door eenfluïdumversnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roteren en in staat is om fluïdum uit het fluïdumtoevoerstroomkanaal te ontvangen,een eerste coalescentiemateriaal in het stroomkanaal tussen de voeringen de rotor, en een tweede coalescentiemateriaal aan het binnenoppervlakvan de voering.
35. Inrichting voor het scheiden van de componenten van eenstroom, welke een aantal fluïda met verschillende soortelijke gewichten en deeltjes omvat, gekenmerkt door een hoofdrotor, welke bestemd is om omeen as te roteren, welke hoofdrotor is voorzien van een rotorwand en te¬genover elkaar gelegen eerste en tweede eindgedeelten, welke binnen derotor een opening bepalen, een binnenrotor, welke binnen de hoofdrotor isgemonteerd en bestemd is om met de hoofdrotor te roteren, welke binnenro¬tor is voorzien van een binnenrotorwand, welke binnen de binnenrotor eenopening bepaalt, en bestemd is om het ontvangen van een stroom uit eenfluïdum-toevoerstroomkanaal, een zand/waterschoepinrichting, welke in deopening in de binnenrotor is gemonteerd en voorzien is van een stroomka¬naal, dat zich vanuit de rotatieas van de hoofdrotor en de binnenrotornaar buiten uitstrekt naar de wand van de binnenrotor om zand uit debinnenrotor te verwijderen, een zand/water-uitlaatopening, welke inverbinding staat met het stroomkanaal van de zand/water-schoepinrich-ting, een water-aanvullingsleiding, welke in de opening in de binnenrotoris gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de ro¬tatieas van de hoofdrotor en de binnenrotor naar buiten in de binnenrotoruitstrekt, een water-inlaatopening, welke in verbinding staat met hetstroomkanaal van de water-aanvullingsleiding, een fluïdumtoevoerstroom-kanaal, dat in de opening in de binnenrotor is gemonteerd teneinde destroom aan de binnenrotor toe te voeren, een voering, welke aan de hoofd¬rotor is bevestigd en een stroomkanaal tussen de voering en de hoofdrotorlangs de hoofdrotor verschaft, een zware-fluidumkamer, welke aan de hoofd¬rotor is bevestigd, een zware-fluidumschoepinrichting, welke in de openingin de rotor is gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zichvanuit de rotatieas van de hoofdrotor naar binnen in de zware-fluïdumka-mer uitstrekt om zware fluïda uit de kamer te verwijderen, een lichte-fluïdumkamer, welke aan de hoofdrotor is bevestigd, een lichte-fluïdum-schoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemonteerd en voor¬zien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de hoofd¬rotor naar buiten in de lichte-fluïdumkamer uitstrekt teneinde lichtefluïda uit de kamer te verwijderen, een overlaat, welke met de hoofdrotorbij dé lichte-fluïdumkamer is verbonden en zich radiaal naar binnen van¬uit de rotorwand uitstrekt over een vooraf gekozen afstand, welke voldoen¬de is om het mogelijk te maken, dat lichte fluïda de overlaat overstromenen de lichte-fluïdumkamer binnentreden, een afstrijkolie-fluïdumkamer,welke aan de hoofdrotor is bevestigd, een afstrïjkolie-fluïdumverwijde-ringsschoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit het fluïdum-toevoer-stroomkanaal naar buiten in de afstrijkolie-fluïdumkamer uitstrekt ten¬einde afstriikolie uit de kamer te verwijderen om in de hoofdrotor op¬nieuw te worden gescheiden, een eerste detector voor het radiaal localise-ren van een eerste fluldum-laagscheidingsvlak en het opwekken van eensignaal, dat daarmede verband houdt, een tweede detector voor het radi¬aal localiseren van een tweede fluïdumlaagscheidingsvlak en het opwekkenvan een signaal, dat daarmede verband houdt, een eerste signaalomzetter,welke is verbonden met de eerste detector en in staat is om het door deeerste detector opgewekte signaal te ontvangen en een variërend uitgangs¬signaal te leveren voor organen om de stroom door de zware-fluïdumschoep-inrichting te regelen, een tweede signaalomzetter, welke met de tweededetector is verbonden en in staat is om het door de tweede detector op¬gewekte signaal te ontvangen en een variërend uitgangssignaal te leverenaan organen om de stroom door de lichte-fluïdumschoepinrichting te rege¬len, organen om de stroom door de zware-fluidumschoepinrichting in respon¬sie op het variërende uitgangssignaal van de eerste signaalomzetter zoda¬nig te regelen, dat een gespecificeerd zware-fluïdumniveau wordt onder¬houden, en organen om de stroom door de lichte-fluïdumschoepinrichtingin responsie op het variërende uitgangssignaal van de tweede signaalom¬zetter zodanig te regelen, dat een gespecificeerd lichte-fluïdumniveauwordt onderhouden.
36. Inrichting voor het scheiden van de componenten van een stroom, welke een aantal fluïda met verschillende soortelijke gewichteneen deeltjes omvat, gekenmerkt door een hoofdrotor, welke bestemd is omom een as te roteren, welke hoofdrotor is voorzien van een rotorwand entegenover elkaar gelegen eerste en tweede eindgedeelten, welke binnen derotor een opening bepalen, een binnenrotor, welke binnen de hoofdrotoris gemonteerd en met de hoofdrotor kan roteren, welke binnenrotor is voor¬zien van een binnenrotorwand die een opening binnen de binnenrotor be¬paalt en bestemd is voor het ontvangen van een stroom uit een fluïdum-toevoerstroomkanaal, een zand/waterschoepinrichting, welke in de openingin de binnenrotor is gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, datzich vanuit de rotatieas van de hoofdrotor en de binnenrotor naar buitenuitstrekt naar de wand van de binnenrotor teneinde zand uit de binnen¬rotor te verwijderen, een zand/wateruitlaatopening, welke in verbinding staat met het stroomkanaal van de zand/waterschoepinrichting, een water-toevoegleiding, welke is gemonteerd in de opening in de binnenrotor envoorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van dehoofdrotor en de binnenrotor naar buiten naar de binnenrotor uitstrekt,een watertoevoeropening, welke in verbinding staat met het stroomkanaalvan de watertoevoerleiding, een fluïdum-toevoerstroomkanaal, dat in deopening van de binnenrotor is aangebracht teneinde de stroom aan debinnenrotor toe te voeren, een voering, die aan de hoofdrotor is bevestigden voorziet in een stroomkanaal tussen de voering en de hoofdrotor langsde hoofdrotor, een zware-fluïdumkamer, welke aan de hoofdrotor is beves¬tigd, een zware-fluïdumschoepinrichting, die in de opening in de rotoris gemonteerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit derotatieas van de hoofdrotor naar buiten in de zware-fluïdumkamer uit¬strekt teneinde zware fluïda uit de kamer te verwijderen, een lichte-fluïdumkamer, welke aan de hoofdrotor is bevestigd, een lichte-fluïdum-schoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemonteerd en voorzienis van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas van de hoofdrotornaar buiten in de lichte-fluïdumkamer uitstrekt teneinde lichte fluïdauit de kamer, te verwijderen, een overloop, welke met de hoofdrotor bijde lichte-fluïdumkamer is verbonden en zich radiaal naar binnen vanuitde rotorwand uitstrekt over een afstand, welke voldoende is om het moge¬lijk te maken, dat lichte fluïda over de overlaat stromen en de lichte-fluïdumkamer binnentreden, een afstrijkolie-fluïdumkamer, welke aan dehoofdrotor is bevestigd, een afstrijkolie-fluïdumverwijderingsschoep-inrichting, die in de opening in de rotor is gemonteerd en voorzien isvan een stroomkanaal, dat zich vanuit het fluïdumtoevoerstroomkanaal naarbuiten in de afstrijkolie-fluïdumkamer uitstrekt, teneinde afstrijk-olie uit de kamer te verwijderen om in de hoofdrotor opnieuw te wordengescheiden, een eerste drijver in de opening in de hoofdrotor, welke opeen eerste fluïdum-scheidingsvlak drijft en bestemd is om radiaal tenopzichte van de rotatieas van de rotor te bewegen, een tweede drijverin de opening in de hoofdrotor, welke op een tweede fluïdumscheidings-vlak drijft en een radiale beweging ten opzichte van de rotatieas vande rotor kan uitvoeren, een eerste detector voor het radiaal localiserenvan de eerste drijver en het opwekken van een signaal, dat daarmede ver¬band houdt, een tweede detector voor het radiaal localiseren van de twee¬de drijver en het opwekken van een signaal, dat daarmede verband houdt, een eerste signaalomzetter, welke met de eerste detector is verbondenen in staat is om een door de eerste detector opgewekt signaal te ont¬vangen en een variërend uitgangssignaal toe te voeren aan organen om destroom door de zware-fluïdumschoepinrichting te regelen, een tweedesignaalomzetter, welke in verbinding staat met de tweede detector enin staat is om het door de tweede detector opgewekte signaal te ontvan¬gen en een variërend uitgangssignaal te leveren voor organen om destroom door de lichte-fluïdumschoepinrichting te regelen, organen om destroom door de zware-fluidumschoep in responsie op het variërendeuitgangssignaal uit de eerste signaalomzetter zodanig te regelen, dateen gespecificeerd zware-fluidumniveau wordt onderhouden, en organen omde stroom door de lichte-fluïdumschoepinrichting in responsie op hetvariërende uitgangssignaal uit de tweede signaalomzetter zodanig te rege¬len, dat een gespecificeerd lichte-fluidumniveau wordt onderhouden.
37. Inrichting volgens conclusie 35, gekenmerkt door een derde fluldumschoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemon¬teerd en voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieasvan de hoofdrotor naar buiten uitstrekt om gas uit de rotor te verwijde¬ren, en en drukregelinrichting, welke in verbinding staat met het derdestroomkanaal om een gespecificeerde rotordruk te onderhouden.
33. Inrichting volgens conclusie 36, gekenmerkt door een derde fluldumschoepinrichting, die in de opening in de rotor is gemonteerden voorzien is van een stroomkanaal, dat zich vanuit de rotatieas vande hoofdrotor naar buiten uitstrekt om gas uit de rotor te verwijderen,en een drukregelinrichting, welke met het derde stroomkanaal in verbindingstaat om een gespecificeerde rotordruk te onderhouden. 39. inrichting volgens conclusie 35, gekenmerkt door eenfluldumversnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluldum-toevoerstroomkanaal te ontvan¬gen, een eerste coalescentiemateriaal in het stroomkanaal tussen de voe¬ring en de rotor, en een tweede coalescentiemateriaal aan het binnenopper-vlak van de voering.
40. Inrichting volgens conclusie 36, gekenmerkt door eenfluldumversnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roteren enin staat is om fluïdum uit het fluldum-toevoerstroomkanaal te ontvangen,een eerste coalescentiemateriaal in het stroomkanaal tussen de voering en de rotor, en een tweede coalescentiemateriaal aan het binnenoppervlakvan de voering.
41. Inrichting volgens conclusie 37, gekenmerkt door eenfluïdumversnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roterenen in staat is om fluïdum uit het fluïdumtoevoerstroomkanaal te ontvan¬gen, een eerste coalescentiemateriaal in het stroomkanaal tussen de voe¬ring en de rotor, en een tweede coalescentiemateriaal aan het binnenopper¬vlak van de voering.
42. Inrichting volgens conclusie 38, gekenmerkt door eenfluïdumversnellingswaaier, welke bestemd is om met de rotor te roteren en in staat is om fluïdum uit het fluïdumtoevoerstroomkanaal te ontvangen,een eerste coalescentiemateriaal in het stroomkanaal tussen de voeringen de rotor, en een tweede coalescentiemateriaal aan het binnenoppervlakvan de voering.
NL8901173A 1988-08-10 1989-05-10 Centrifugeprocessor en vloeistofniveaubesturingsstelsel. NL8901173A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US07/230,646 US4846780A (en) 1988-08-10 1988-08-10 Centrifuge processor and liquid level control system
US23064688 1988-08-10

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8901173A true NL8901173A (nl) 1990-03-01

Family

ID=22866033

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8901173A NL8901173A (nl) 1988-08-10 1989-05-10 Centrifugeprocessor en vloeistofniveaubesturingsstelsel.

Country Status (13)

Country Link
US (1) US4846780A (nl)
JP (1) JPH0268158A (nl)
KR (1) KR900002822A (nl)
AU (1) AU621143B2 (nl)
BR (1) BR8903987A (nl)
CA (1) CA1332046C (nl)
DE (1) DE3925355C2 (nl)
FR (1) FR2635472B1 (nl)
GB (1) GB2222101B (nl)
IT (1) IT1231630B (nl)
MX (1) MX166457B (nl)
NL (1) NL8901173A (nl)
NO (1) NO175243C (nl)

Families Citing this family (75)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5076911A (en) * 1987-01-30 1991-12-31 Baxter International Inc. Centrifugation chamber having an interface detection surface
US4834890A (en) * 1987-01-30 1989-05-30 Baxter International Inc. Centrifugation pheresis system
US5104526A (en) * 1987-01-30 1992-04-14 Baxter International Inc. Centrifugation system having an interface detection system
US6780333B1 (en) 1987-01-30 2004-08-24 Baxter International Inc. Centrifugation pheresis method
SE462015B (sv) * 1987-09-15 1990-04-30 Omega Medicinteknik Ab Saett och anordning foer tvaettning av blodceller
US4959158A (en) * 1989-03-30 1990-09-25 The United States Of America As Represented By The Unitd States Department Of Energy Method for separating disparate components in a fluid stream
US5316667A (en) * 1989-05-26 1994-05-31 Baxter International Inc. Time based interface detection systems for blood processing apparatus
US5045046A (en) * 1990-11-13 1991-09-03 Bond Lesley O Apparatus for oil separation and recovery
US5387342A (en) * 1992-06-10 1995-02-07 Charles W. Taggart Centrifugal separator and method
CA2130243A1 (en) * 1993-09-09 1995-03-10 Lonny R. Kelley Oil spill recovery centrifuge
CA2131738C (en) * 1993-11-17 2001-09-04 Lonny R. Kelley Flow enhanced one-pass centrifuge separator
CA2146090C (en) * 1994-05-10 1998-11-24 Mark E. Mitchell Apparatus and method of mixing materials in a sterile environment
NO301562B1 (no) * 1994-12-21 1997-11-10 Exxon Production Research Co Anordning for måling
US5750040A (en) * 1996-05-30 1998-05-12 Biphase Energy Company Three-phase rotary separator
SE9700495D0 (sv) 1997-02-12 1997-02-12 Omega Medicinteknik Ab Metod och rundpåsesystem samt centrifug för behandling av blod
FR2771029B1 (fr) * 1997-11-18 2000-01-28 Total Sa Dispositif pour la separation des constituants d'un melange heterogene
GB2335376B (en) 1998-02-13 2002-03-06 Framo Eng As Downhole apparatus and method for separating water from an oil mixture
US6238329B1 (en) * 1999-02-05 2001-05-29 Ernest E. Rogers Centrifugal separator for mixed immiscible fluids
SE516321C2 (sv) 1999-05-31 2001-12-17 Gambro Inc Centrifug för behandling av blod och blodkomponenter
US6607473B2 (en) 1999-08-06 2003-08-19 Econova Inc. Methods for centrifugally separating mixed components of a fluid stream under a pressure differential
US6346069B1 (en) 1999-08-06 2002-02-12 Separation Process Technology, Inc. Centrifugal pressurized separators and methods of controlling same
US6719681B2 (en) 1999-08-06 2004-04-13 Econova, Inc. Methods for centrifugally separating mixed components of a fluid stream
SE517032C2 (sv) 1999-10-26 2002-04-02 Gambro Inc Sätt och anordning för behandling av blod och blodkomponenter
US6440054B1 (en) * 2000-09-18 2002-08-27 George M. Galik Apparatus for liquid-liquid extraction
CA2474297C (en) * 2002-01-25 2012-03-27 Econova Inc. Methods for centrifugally separating mixed components of a fluid stream
ATE402723T1 (de) 2002-04-16 2008-08-15 Gambro Bct Inc System zum auftrennen von blutkomponenten, gerät und verfahren
US7832566B2 (en) 2002-05-24 2010-11-16 Biomet Biologics, Llc Method and apparatus for separating and concentrating a component from a multi-component material including macroparticles
US20030205538A1 (en) 2002-05-03 2003-11-06 Randel Dorian Methods and apparatus for isolating platelets from blood
US20060278588A1 (en) 2002-05-24 2006-12-14 Woodell-May Jennifer E Apparatus and method for separating and concentrating fluids containing multiple components
US7845499B2 (en) 2002-05-24 2010-12-07 Biomet Biologics, Llc Apparatus and method for separating and concentrating fluids containing multiple components
CA2396682C (en) * 2002-08-02 2006-09-19 Northland Energy Corporation Method and apparatus for separating and measuring solids from multi-phase well fluids
DE102004037414A1 (de) * 2004-07-30 2006-03-23 Mann + Hummel Gmbh Zentrifugalabscheider
FI20041480A0 (fi) * 2004-11-17 2004-11-17 Pom Technology Oy Ab Anturilla varustettu kaasua erottava keskipakoislaite
US7824559B2 (en) 2005-02-07 2010-11-02 Hanumann, LLC Apparatus and method for preparing platelet rich plasma and concentrates thereof
US7866485B2 (en) 2005-02-07 2011-01-11 Hanuman, Llc Apparatus and method for preparing platelet rich plasma and concentrates thereof
EP1848474B1 (en) 2005-02-07 2013-06-12 Hanuman LLC Platelet rich plasma concentrate apparatus and method
US8567609B2 (en) 2006-05-25 2013-10-29 Biomet Biologics, Llc Apparatus and method for separating and concentrating fluids containing multiple components
JP5360598B2 (ja) * 2006-11-15 2013-12-04 エクソンモービル アップストリーム リサーチ カンパニー 流体の輸送及び移送
WO2008122026A1 (en) * 2007-04-02 2008-10-09 Mark Allen Systems, devices, and methods for reaction and/or separation
US7806276B2 (en) 2007-04-12 2010-10-05 Hanuman, Llc Buoy suspension fractionation system
US8328024B2 (en) 2007-04-12 2012-12-11 Hanuman, Llc Buoy suspension fractionation system
JP4771294B2 (ja) * 2007-05-31 2011-09-14 日立工機株式会社 遠心分離機
US20090200176A1 (en) 2008-02-07 2009-08-13 Mccutchen Co. Radial counterflow shear electrolysis
US7757866B2 (en) * 2007-12-20 2010-07-20 Mccutchen Co. Rotary annular crossflow filter, degasser, and sludge thickener
US8268136B2 (en) 2007-12-20 2012-09-18 McCutchen, Co. Electrohydraulic and shear cavitation radial counterflow liquid processor
EP2620139B1 (en) 2008-02-27 2016-07-20 Biomet Biologics, LLC Interleukin-1 receptor antagonist rich solutions
WO2009111338A1 (en) 2008-02-29 2009-09-11 Biomet Manufacturing Corp. A system and process for separating a material
US8012077B2 (en) 2008-05-23 2011-09-06 Biomet Biologics, Llc Blood separating device
US8187475B2 (en) 2009-03-06 2012-05-29 Biomet Biologics, Llc Method and apparatus for producing autologous thrombin
US8313954B2 (en) 2009-04-03 2012-11-20 Biomet Biologics, Llc All-in-one means of separating blood components
US9011800B2 (en) 2009-07-16 2015-04-21 Biomet Biologics, Llc Method and apparatus for separating biological materials
US8591391B2 (en) 2010-04-12 2013-11-26 Biomet Biologics, Llc Method and apparatus for separating a material
DE102010016740B4 (de) * 2010-05-03 2021-02-18 Gea Mechanical Equipment Gmbh Düsenseparator und Verfahren zum Ableiten einer Feststoffphase aus dem Düsenseparator
US9079194B2 (en) 2010-07-19 2015-07-14 Terumo Bct, Inc. Centrifuge for processing blood and blood components
US8469871B2 (en) * 2010-11-19 2013-06-25 Kensey Nash Corporation Centrifuge
US8870733B2 (en) 2010-11-19 2014-10-28 Kensey Nash Corporation Centrifuge
KR102100665B1 (ko) * 2012-02-15 2020-04-14 마이크로에어 서지컬 인스투르먼츠 엘엘씨 원심분리를 위한 장치 및 그 방법
US9642956B2 (en) 2012-08-27 2017-05-09 Biomet Biologics, Llc Apparatus and method for separating and concentrating fluids containing multiple components
US9895418B2 (en) 2013-03-15 2018-02-20 Biomet Biologics, Llc Treatment of peripheral vascular disease using protein solutions
US20140271589A1 (en) 2013-03-15 2014-09-18 Biomet Biologics, Llc Treatment of collagen defects using protein solutions
US10143725B2 (en) 2013-03-15 2018-12-04 Biomet Biologics, Llc Treatment of pain using protein solutions
US9950035B2 (en) 2013-03-15 2018-04-24 Biomet Biologics, Llc Methods and non-immunogenic compositions for treating inflammatory disorders
US10208095B2 (en) 2013-03-15 2019-02-19 Biomet Manufacturing, Llc Methods for making cytokine compositions from tissues using non-centrifugal methods
EP3099416B1 (en) 2014-01-31 2019-08-14 DSM IP Assets B.V. Adipose tissue centrifuge and method of use
US9797268B2 (en) * 2015-03-27 2017-10-24 United Technologies Corporation Oil scoop with integrated sensor
US9713810B2 (en) 2015-03-30 2017-07-25 Biomet Biologics, Llc Cell washing plunger using centrifugal force
CN104929985A (zh) * 2015-04-29 2015-09-23 浙江大学 一种前置脱气的离心泵
US9757721B2 (en) 2015-05-11 2017-09-12 Biomet Biologics, Llc Cell washing plunger using centrifugal force
US20180029048A1 (en) * 2016-07-27 2018-02-01 General Electric Company Centrifugal separators for use in separating a mixed stream of at least two fluids
US11098570B2 (en) 2017-03-31 2021-08-24 Baker Hughes Oilfield Operations, Llc System and method for a centrifugal downhole oil-water separator
US10537840B2 (en) 2017-07-31 2020-01-21 Vorsana Inc. Radial counterflow separation filter with focused exhaust
US20190184313A1 (en) * 2017-12-15 2019-06-20 Minextech Llc Method and apparatus for separating insoluble liquids of different densities
EP3620234A1 (en) * 2018-09-05 2020-03-11 Yara International ASA Method for monitoring flow in centrifugal separator
CN113279741A (zh) * 2021-07-05 2021-08-20 西南石油大学 一种动能式除砂器
WO2023122334A2 (en) * 2021-12-23 2023-06-29 Enertech Holding Company Kscc Systems, methods, and devices for processing crude oil

Family Cites Families (27)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1433342A (en) * 1921-01-18 1922-10-24 Coote William Gordon Cream separator
DE481061C (de) * 1926-02-06 1929-08-13 Ludwig Altpeter Vorrichtung zum Abziehen der geklaerten Fluessigkeit aus einer ununterbrochen umlaufenden, vollwandigen Zweischalenschleuder mit zeitweiliger Einfuellung des Schleudergutes
US1782028A (en) * 1927-03-14 1930-11-18 Crew Levick Company Process and apparatus for dewaxing oils
US1794452A (en) * 1929-08-08 1931-03-03 Associated Manufacturers Corp Supply device for centrifugal liquid separators
DE1075502B (de) * 1955-03-25 1960-02-11 The DeLaval Separator Company, Poughkeepsie N Y (V St A) Zentnfugenanlagc
US3208201A (en) * 1960-09-27 1965-09-28 Dorr Oliver Inc Crude oil separating treatment
NL286682A (nl) * 1961-12-22
DE1635561B2 (de) * 1965-08-25 1976-11-04 A4 Id 31-02 Waermeisolierendes verbundmaterial
US3409214A (en) * 1965-10-26 1968-11-05 Alfa Laval Ab Device for indicating the sludge level in sludge centrifuges
US3366319A (en) * 1966-04-07 1968-01-30 Cincinnati Milling Machine Co Automatic centrifuge cleaning system
GB1139707A (en) * 1966-11-14 1969-01-15 Alfa Laval Ab Improvements in sludge centrifuges
SE374033B (nl) * 1967-10-10 1975-02-24 Alfa Laval Ab
DE1757532C3 (de) * 1968-05-17 1979-08-23 Rudolf F. Ing.(Grad.) 2000 Norderstedt Garbaty Auslaufregler für einen Zentrifugalseparator
US3560125A (en) * 1968-07-08 1971-02-02 Pennwalt Corp Centrifuge apparatus
US3791575A (en) * 1971-08-30 1974-02-12 Garrett Corp Centrifugal separator discharge control system
US3817446A (en) * 1973-01-08 1974-06-18 Kabe Inc Pitot pump with centrifugal separator
US3960319A (en) * 1974-10-21 1976-06-01 Kobe Inc. Centrifugal separator
US4014498A (en) * 1975-01-15 1977-03-29 Alfa-Laval Ab Method and apparatus for centrifuging sludge-containing liquids
US4044943A (en) * 1976-06-21 1977-08-30 Kobe, Inc. Centrifugal separator and system
US4175040A (en) * 1978-08-28 1979-11-20 Continental Oil Company Centrifugal water oil separator
SE8302215D0 (sv) * 1983-04-20 1983-04-20 Alfa Laval Marine Power Eng Centrifugalseparator
SE440487B (sv) * 1983-12-21 1985-08-05 Alfa Laval Marine Power Eng Anordning vid centrifugalseparator
SE442830B (sv) * 1984-06-15 1986-02-03 Alfa Laval Separation Ab Vetskenivahallande system vid centrifugalseparator
US4687572A (en) * 1984-07-11 1987-08-18 Fluid Power Components, Inc. Water-oil separating system including centrifugal type separator and flow controls therefor
US4626237A (en) * 1984-12-10 1986-12-02 Exxon Production Research Co. Method and apparatus for separating the components of a wellstream
SE448150B (sv) * 1985-06-07 1987-01-26 Alfa Laval Separation Ab Centrifugalseparator
DE3601814A1 (de) * 1986-01-22 1987-07-23 Westfalia Separator Ag Verfahren und vorrichtung zum trennen von zwei fluessigen phasen mittels einer zentrifuge

Also Published As

Publication number Publication date
KR900002822A (ko) 1990-03-23
FR2635472A1 (fr) 1990-02-23
GB2222101A (en) 1990-02-28
NO893029D0 (no) 1989-07-25
DE3925355C2 (de) 2003-07-03
AU3943389A (en) 1990-02-15
MX166457B (es) 1993-01-11
FR2635472B1 (fr) 1993-06-18
DE3925355A1 (de) 1990-02-15
NO175243B (no) 1994-06-13
JPH0268158A (ja) 1990-03-07
BR8903987A (pt) 1990-03-20
GB2222101B (en) 1992-09-16
CA1332046C (en) 1994-09-20
US4846780A (en) 1989-07-11
NO893029L (no) 1990-02-12
AU621143B2 (en) 1992-03-05
IT1231630B (it) 1991-12-18
GB8918246D0 (en) 1989-09-20
IT8948160A0 (it) 1989-07-05
NO175243C (no) 1997-12-23

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8901173A (nl) Centrifugeprocessor en vloeistofniveaubesturingsstelsel.
CA2131738C (en) Flow enhanced one-pass centrifuge separator
US5209765A (en) Centrifugal separator systems for multi-phase fluids
US8794448B2 (en) Separation device
US4362620A (en) Partitioned centrifuge
EP0844912B1 (en) Apparatus and method for discontinuous separation of solid particles from a liquid
EP2984238B1 (en) A skimming and separation device
NL194782C (nl) Flotatie-scheider voor twee niet-mengbare vloeistoffen.
KR890000146B1 (ko) 에너지 회수 원심분리기
GB2490346A (en) Cyclonic separator having a tapered core element
JP3323496B2 (ja) デカンタ遠心分離機用膨脹形ダム
CA1174987A (en) Solids-liquid separation
EP1163055B1 (en) Centrifugal separator with control equipment and a method of controlling a separating operation
US20090159512A1 (en) Method and Apparatus for Separating Submerged Particles From a Fluid
US6238329B1 (en) Centrifugal separator for mixed immiscible fluids
CN104093493A (zh) 分离器
WO2003000377A1 (en) Separation of oil and water
EP0615468B1 (en) Centrifugal separator
KR20230097193A (ko) 디스크 스택을 포함하는 원심 분리기
KR20230111259A (ko) 원심 분리기 및 원심 분리기의 동작 방법
US3432092A (en) Self-cleaning centrifugal separator
EP0069729A1 (en) Industrial coolant fluid recovery system
Moir Sedimentation centrifuges
EP0879090A1 (en) Separator for separation of two liquids
SE467294B (sv) Centrifugalseparator med organ foer tillfoersel av tillsatsvaetska

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed