NL8901004A - Positioneerhulpstuk ten behoeve van injecteer- en implanteergereedschap. - Google Patents

Description

Nedap N.V.

Positioneerhulpstuk t.b.v. injecteer- en jmplanteergereedschap

De uitvinding betreft een hulpstuk dat deel uitmaakt van, of toegevoegd kan worden aan, een injecteer- respectievelijk implanteer-gereedschap waarmee preparaten of voorwerpen in een dier of mens kunnen worden ingebracht, welk hulpstuk tot doel heeft de nauwkeurige positie van de injecteer-/implanteerplek, benevens de richting en, instelbaar, de diepte van de injecteer/implanteernaald te bepalen en tevens het indringen van de naald door de huid te vergemakkelijken.

In het Britse octrooi GB 2 138 298 B wordt een inrichting behandeld waarmee de indringdiepte van een implanteernaald wordt bepaald, welke inrichting tevens, na het op diepte komen van de naald, deze terugduwt en die, gecombineerd met een speciaal uitdrukmechanisme, ervoor zorg draagt, dat het te implanteren voorwerp op de goede diepte in het lichaam achterblijft. Ook is een inrichting bekend, waarbij één richting van een implanteernaald, namelijk evenwijdig aan het huidoppervlak, wordt bepaald.

Bij beide bekende inrichtingen wordt een grote deskundigheid van de bedienaar van het injecteer-/implanteergereedschap verlangd om bijvoorbeeld te voorkomen, dat niet bedoelde organen of botdelen door de naald worden beschadigd.

Het doel van de onderhavige uitvinding is nu de nadelen van de bekende inrichtingen op te heffen en daarmee een injecteer- of implant eergereeds chap te verschaffen, dat ook door geïnstrueerde niet-medische personen zonder gevaar voor fouten kan worden bediend. Een voorbeeld is het implanteren van kleine voorwerpen, zogenaamde responders, welke een elektronische codegever bevatten, in dieren, waarbij elke codegever een unieke code weergeeft, ook wel het levensnummer van het dier genoemd.

Deze responders, die bij grote aantallen dieren moeten worden ingébracht, kunnen met het gereedschap volgens de uitvinding door geïnstrueerde leken worden geïmplanteerd.

Het positioneerhulpstuk en de werking daarvan in samenwerking met een op zich bekend implanteergereedschap worden aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden in de figuren 1, 2 en 3 beschreven.

Figuur 1 toont een implanteergereedschap 1, voorzien van een positioneerhulpstuk 2 op het moment vlak voor het indrukken van de (holle) implanteeraaald 3 door de huid van het dier 4, hier bijvoorbeeld een varken.

Het positioneerhulpstuk omvat een vormstuk 5 dat in dit voorbeeld de (inwendig negatieve) vorm heeft van hals- en ooraanzet. Alleen op die plaats past dus het vormstuk en positioneert daarmee gereedschap 1 met naald 3 op de juiste plek, namelijk in de hals, vlak achter het oor. Door flap 5 vlak tegen de hals van het dier te houden, wordt ook de verticale richting van gereedschap 1 en naald 3 vast-gelegd, waardoor ook de richting 6, aangegeven in figuur 2, waaronder de naald in het lichaam wordt geduwd (hier bijvoorbeeld evenwijdig aan het huidoppervlak) is bepaald.

Essentieel is dat het positioneerhulpstuk 2 een vormstuk 5 omvat, dat past over of tegen typische lichamelijke vormen in de nauwe omgeving van de implanteerplek.

Om het bedieningsgemak nog verder te vergroten wordt vormstuk 5 bij voorkeur van een doorzichtig materiaal gemaakt, bijvoorbeeld een sterke kunststof.

In het uitvoeringsvoorbeeld, weergegeven in figuur 1 is vormstuk 5 gemakkelijk vervangbaar, door bijvoorbeeld een schroef- of klik-constructie 7 die aan geleidepen 8 is bevestigd. Deze geleidepen kan evenwijdig aan naald 3 in gereedschap 1 schuiven en is geborgd tegen draaien. Een veer 9, die zowel in als buiten gereedschap 1 kan worden aangebracht, duwt pen 8 naar buiten tot de verstelbare aanslag 10.

Voor de punt van, en gecentreerd met, naald 3 bevindt zich een gat 11 in vormstuk 5, met een grotere diameter dan de dikte van naald 3. De implanteerhandeling verloopt nu als volgt: gereedschap 1 wordt met vormstuk 5 tegen het lichaam van het dier gedrukt; de inwendige vorm van vormstuk 5 past over de typische lichaamsvorm ter plaatse en wordt daardoor gepositioneerd. Toegezien moet worden dat alle delen van vormstuk 5 goed aanliggen. Daarna brengt men een kracht aan op gereedschap 1, welke ongeveer evenwijdig loopt aan de hartlijn van naald 3. Het vormstuk 5 drukt dan via de (voorgespannen) veer 9 op het lichaam en spant de huid op de plaats van gat 11.

Zelfs kan daar indien nodig een huidplooi gevormd worden door een speciaal model van vormstuk 5. Voorspanning en zonodig bijzondere vervorming van de huid maken het nu volgende penetreren door de naald 3 gemakkelijk. Er wordt nu verder gedrukt tot aanslag 10 tegen het einde van gleuf 12 stuit. Daarmee is de insteekdiepte van naald 3 bepaald. Vervolgens wordt trekker 13 bediend. Via een inwendig mechanisme in gereedschap 1 wordt dan pen 8, en dus het gehele po-sitioneerhulpstuk 2, weer naar buiten geduwd. Dit heeft tot gevolg dat gereedschap 1 van het lichaam af wordt bewogen en ook de aan gereedschap 1 bevestigde naald 3 wordt uitgetrokken.

Nu kan op bekende wijze, voordat de uitduwbeweging van pen 8 begon, via trekker 13 een implantaat (meestal in de vorm van een cilindervormig voorwerp) door naald 3 in het lichaam zijn gebracht. Door de transportpen, waarmee dit gebeurt, op een bepaald moment met pen 8 te koppelen, blijft dit implantaat op een vooraf bepaalde diepte in het lichaam achter. Zie hiertoe het Britse octrooi GB 2 138 298 B. Het zal duidelijk zijn dat bovengenoemde handelingen met het gereedschap 1 met positioneerhulpstuk 2 één vloeiende snel en gemakkelijk uit te voeren beweging zijn: plaatsen, vastdrukken, naald inbrengen, trekker bedienen (waardoor het implantaat aangebracht wordt en het gereedschap weer teruggedrukt wordt).

Naast het uitvoeringsvoorbeeld zijn uiteraard andere constructies van hetzelfde positioneerhulpstuk met implanteer- of injecteergereedschap mogelijk, die echter alle onder dit octrooi vallen. Zo kan het positioneerhulpstuk 2 bestaan uit slechts een aan de actuele lichaamsvorm aangepast vormstuk 5, dat direct aan im-planteergereedschap 1 is bevestigd, dus zonder pen 8 en veer 9. In dat geval is echter naald 3 beweeglijk aangebracht, waarbij in de ruststand de naald 3 nog niet door gat 11 steekt. Ook nu wordt gereedschap 1 met positioneerhulpstuk 5 op het dier aangedrukt zodat op de juiste plaats wordt gepositioneerd. Daarmee wordt de trekker 13 bediend. Naald 3 dringt nu naar buiten, penetreert de huid tot een voorgeschreven diepte, het implantaat wordt door de naald naar voren gebracht door middel van een aandrukpen, die bij het nu volgende terugtrekken van de naald over de juiste afstand achterblijft om de juiste diepte van het implantaat te bepalen.

Behalve voor het aanbrengen van een voorwerp (implantaat) kan genoemd gereedschap 1 met positioneerhulpstuk 2 uiteraard ook dienen voor het injecteren van een vloeistof op een nauwkeurig vooraf bepaalde plaats.

In figuur 3 is aangegeven hoe het gat 2 in vormstuk 5 voorzien kan worden van een poreus (vilt- of sponsachtig) reservoir 14, dat een desinfectans (poeder, pasta of vloeistof) bevat. Bij het doorboren van deel 14 door naald 3 tijdens het injecteren of implanteren wordt naald 3 schoongestreken en gedesinfecteerd, zodat meervoudig gebruik van dezelfde naald mogelijk is. Bovendien wordt reservoir 14 bij het doorkomen van de naald deels door opening 15 naar buiten gedrukt tegen de onderliggende huid aan, die daardoor plaatselijk wordt gedesinfecteerd. Wondontsteking kan op deze wijze belangrijk worden tegengegaan.

Reservoir 14 kan worden ondergebracht in huis 16, dat gemakkelijk vervangbaar (bijvoorbeeld door klikken of schroeven) in vormstuk 5 kan worden bevestigd.

Claims (9)

1. Hulpstuk dat deel uitmaakt van of toegevoegd kan worden aan een injecteer- respectievelijk implanteergereedschap waarmee preparaten of voorwerpen in een dier of mens kunnen worden aangebracht, met het kenmerk, dat dit hulpstuk een vormstuk van zodanige, aan het betreffende deel van het lichaam aangepaste, vorm omvat, dat het bij plaatsing op het dier nauwkeurig de positie van de injecteer-/ implanteernaald boven de te injecteren plek bepaalt.

2. Hulpstuk volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat bovendien de inbrengrichting van de injectie-/implanteernaald door het gebruik ervan bepaald is.

3. Hulpstuk volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het hulpstuk op instelbare wijze de insteekdiepte van de injectie-/ implanteernaald bepaalt.

4. Hulpstuk volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het daarvan deeluitmakende vormstuk van doorzichtig materiaal is gemaakt.

5. Hulpstuk volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het daarvan deeluitmakende vormstuk gemakkelijk losneembaar is aangebracht, zodat het kan worden vervangen door een nieuw, dan wel door een andere vorm voor een andere injec-tieplaats of voor een links- in plaats van een rechtshandige gebruiker.

6. Hulpstuk volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het daarvan deeluitmakende vormstuk bij aandrukken op de huid de implantatieplek spant, en/of deze van een zodanige vorm (plooi) voorziet, dat het indringen van de naald wordt vergemakkelijkt.

7. Hulpstuk volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het tevens dient als terugdrukinrichting voor het injecteer-/implanteergereedschap na het op diepte komen van de naald.

8. Hulpstuk volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in de opening van het, van het hulpstuk deeluitmakende, vormstuk een gemakkelijk uitwisselbaar element kan worden aangebracht, dat een poreus (vilt- of sponsachtig) materiaal gevuld met desinfectans bevat, waardoorheen de injecteer-/ implanteernaald moet worden gedrukt, alvorens door de huid te dringen.

9. Hulpstuk volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het element met poreus (vilt- of sponsachtig) materiaal aan de huidzijde een zodanig grote opening heeft, dat bij het doordringen van de naald een weinig desinfectans op de injecteerplek wordt gedeponeerd.