NL8900913A - Weeginrichting alsmede vulinrichting voor het vullen van houders, voorzien van een dergelijke weeginrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Weeginrichting alsmede vul inrichting voor het vullen van houders, voorzien van een dergelijke weeginrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een weeginrichting omvattende een gestel voor het ondersteunen van de weeginrichting, een beweegbaar plateau waarop een te wegen voorwerp kan staan en een met het plateau gekoppeld weegorgaan.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een vul-inrichting voor het vullen van houders, zoals flessen, potten, e.d., voorzien van een dergelijke weeginrichting.

Bij het vullen van houders, zoals flessen, potten, e.d., wordt elke houder onder een vultuit geplaatst. Vervolgens wordt er een klep geopend, zodat het produkt, waarmee de houder gevuld moet worden (vloeistof, poeder, e.d.), in de houder stroomt. Wanneer de inhoud van de houder een bepaald gewicht moet hebben, wordt de houder met toenemende inhoud continu gewogen. Zodra een bepaald gewicht is bereikt, ook wel afslagpunt genoemd, wordt de klep gesloten. Het gewicht bij het afslagpunt hoeft niet gelijk te zijn aan hetafvulgewicht, aangezien onder andere na het sluiten van de klep nog een bepaalde hoeveelheid produkt uit de vultuit kan stromen.

Indien hoge eisen worden gesteld aan de nauwkeurigheid van het afvulgewicht dienen speciale maatregelen genomen te worden om de weeginrichting reproduceerbaar te laten werken.

Er zijn systemen bekend waarbij in een vulinrichting houders worden gevuld en de gevulde houders worden gewogen in een achter de vulinrichting opgesteld weegstation. Een dergelijk weegstation kan zodanig zijn uitgevoerd dat hoge eisen gesteld kunnen worden aan de weegfunctie.

Er zijn ook systemen bekend waarbij de weegfunctie in de vulinrichting zelf is ondergebracht. Daarbij doet zich de moeilijkheid voor dat de weeginrichting niet alleen nauwkeurig dient te zijn, maar ook robuust. Indien bijvoorbeeld door bepaalde oorzaken een houder niet op de juiste wijze op het weegplateau van de weeginrichting wordt geplaatst en de houder tijdens het verdere transport door de vulinrichting klem komt te zitten tussen het weegplateau en stilstaande delen van de vulinrichting, dient de weeginrichting zo robuust te zijn dat deze daardoor niet wordt beschadigd.

Het doel van de onderhavige uitvinding is een weeginrichting te verschaffen, welke inrichting kan worden opgenomen in een vulinrichting voor het vullen van houders, en bestand is tegen betrekkelijk grote krachten en tegelijkertijd een grote absolute weegnauwkeurigheid heeft.

Dit doel wordt bereikt door een weeginrichting van het aan het begin genoemde type, die volgens de uitvinding is voorzien van middelen voor het begrenzen van via het plateau op het weegorgaan uitgeoefende krachten en/of momenten en dat de weeginrichting zodanig is uitgevoerd dat in een situatie waarin de begrenzingsmiddelen inactief zijn, het plateau en het daarmee gekoppelde deel van het weegorgaan vrij liggen van het gestel.

Door deze begrenzingsmiddelen wordt voorkomen dat, wanneer uitzonderlijke krachten en/of momenten op het plateau worden uitgeoefend, deze krachten en/of momenten worden overgebracht op het weegorgaan, dat daardoor zou kunnen worden beschadigd. Deze uitzonderlijke krachten en/of momenten worden dan opgenomen door de begrenzingsmiddelen.

Voorkeursuitvoeringsvormen van de weeginrichting volgens de uitvinding zijn gedefinieerd in de onderconclusies.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht in de hiernavolgende beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm van de weeginrichting volgens de uitvinding aan de hand van de tekening, waarin: figuur 1 schematisch een weeginrichting volgens de uitvinding weergeeft, figuur 2 schematisch een andere uitvoeringsvorm van een weeginrichting volgens de uitvinding weergeeft, figuur 3 een langsdoorsnede is van een praktische uitvoeringsvorm van een weeginrichting volgens de uitvinding, figuur 4 een aanzicht is van de inrichting van figuur 3, gezien in de richting van de pijl IV, figuur 5 zeer schematisch een roterende vulinrichting met carrousel weergeeft, en figuur 6 zeer schematisch een lineaire vulinrichting weergeeft.

De in figuur 1 in principe weergegeven weeginrichting omvat een gestel, dat zeer schematisch is aangegeven en is aangeduid met het verwijzingscijfer 1. Via dit gestel 1 is de weeginrichting bijvoorbeeld verbonden met een (niet weergegeven) vulinrichting. De weeginrichting omvat verder een beweegbaar plateau 2 waarop een houder kan staan, die wordt vastgehouden door een vasthoudorgaan 3. Het plateau is gekoppeld met een weegorgaan 4 voor het wegen van een op het plateau 2 staande al of niet gevulde houder.

Het plateau 2 steunt op een kolom 5 en is vast daarmee verbonden. De kolom 5 is nabij zijn onderste einde voorzien van een radiale flens 6. Op het weegorgaan 4 is een flens 7 aangebracht. De radiale flens 6 en de flens 7 liggen coaxiaal ten opzichte van elkaar en worden door middel van een verend element 8 met elkaar gekoppeld. De radiale flens 6 heeft een omtreksrandgedeelte 9 dat met speling is opgenomen in een ringvormige groef 10 in het gestel 1.

De koppeling tussen de flens 6 en de flens 7 kan zodanig zijn uitgevoerd dat het plateau 2 bij het overschrijden van een bepaalde op het plateau uitgeoefende rotatiekracht, draaibaar is ten opzichte van het weegorgaan 4.

Het verende element 8 kan diverse vormen hebben en uit verschillende materialen zijn vervaardigd. Zo kan het verende element 8 zijn uitgevoerd als een veer, maar ook als een element uit rubber of enig ander verend materiaal. Belangrijk is dat het verende element ervoor zorgt dat na het wegvallen van de erop werkende krachten de eerdere (rust)toestand wordt hersteld.

In het geval er uitzonderlijke krachten en/of momenten op het plateau worden uitgeoefend, bijvoorbeeld doordat een erop staande houder klem komt te zitten tussen het plateau en stilstaande onderdelen van de vulinrichting, zal doordat de flens 6 en de flens 7 door middel van het verende element 8 met elkaar zijn gekoppeld, het plateau 2 en het weegorgaan 4 ten opzichte van elkaar kunnen bewegen, waarbij de maximale krachten en/of momenten op het weegorgaan 4 worden bepaald door het verende element 8.

Bovendien zullen de uitwijkingen van het plateau 2 worden begrensd, doordat de uitwijkingen van het omtreksrand-gedeelte 9 worden begrensd door de ringvormige groef 10. Het omtreksrandgedeelte 9 zal daarbij tegen de wand van de groef 10 aan komen te liggen.

Op het plateau 2 uitgeoefende uitzonderlijke krachten en/of momenten worden dus slechts in beperkte mate overgebracht op het weegorgaan 4. Het weegorgaan 4 is daardoor beschermd tegen overbelasting en beschadiging.

Opgemerkt wordt dat de begrenzingsmiddelen zodanig zijn uitgevoerd dat ze eerst in werking treden als de krachten op het plateau 2 een bepaalde drempel overschrijden. Bij krachten beneden deze drempel staat het plateau 2 vrij opgesteld t.o.v. het gestel 1.

In figuur 2 is een mogelijke andere uitvoeringsvorm van de weeginrichting volgens de uitvinding weergegeven, waarbij tussen het weegorgaan 4 en het gestel 1 een met het gestel 1 verbonden flens 6' en een met het weegorgaan verbonden flens 7' zijn opgenomen die door middel van een verend element 8' met elkaar zijn gekoppeld.

In figuur 3 en 4 is een praktische uitvoeringsvorm van de weeginrichting volgens de uitvinding weergegeven. In deze figuren zijn de onderdelen, die in figuur 1 slechts schematisch zijn aangegeven, met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven. De in figuur 3 en 4 weergegeven inrichting omvat een gestel 1, een plateau 2, een weegorgaan 4, een kolom 5, een radiale flens 6 met omtreksrandgedeelte 9/ een flens 7 en een verend element 8.

Het gestel 1 is opgebouwd uit verschillende onderdelen, die met bouten of door lassen met elkaar zijn verbonden. Het gestel 1 is door middel van een plaat 11 verbonden met de vulinrichting. In de plaat 11 is een boring 12 aangebracht waardoorheen een bus 13 steekt. De bus 13 is aan de onderzijde voorzien van een flens 14 en aan de bovenzijde voorzien van schroefdraad 15 waarop een moer 16 is geschroefd, waardoor de bus 13 vastzit in de boring 12 van de plaat 11. Tussen de moer 16 en de plaat 11 is nog een opvulring 17 aangebracht.

Een tweede plaat 18 van het gestel 1 is door middel van bouten 19 en 20 verbonden met de eerste plaat 11. De tweede plaat 18 is voorzien van een ronde uitsparing 21 en een op deze uitsparing 21 aansluitende opening 22 met een kleinere diameter dan de uitsparing 21, zodat een zich radiaal naar binnen uitstrekkende omtreksrand 23 wordt gevormd. De uitsparing 21 en de opening 22 liggen coaxiaal ten opzichte van de bus 13 met flens 14. De flens 14, de omtrekswand van de uitsparing 21 en de zich naar binnen toe uitstrekkende omtreksrand 23 vormen tezamen de ringvormige groef 10.

Onder aan de tweede plaat 18 is een U-vormige beugel 24 gelast die het weegorgaan 4 draagt. Het weegorgaan 4 is door middel van bouten 25 bevestigd op het horizontale been 26 van de U-vormige beugel 24.

Het plateau 2 is door middel van een schroef 27 bevestigd op de kolom 5. De kolom 5 is aan de onderzijde voorzien van de radiale flens 6, waarvan het omtreksrandgedeelte 9 met speling in de ringvormige groef 10 ligt.

Op het weegorgaan 4 is door middel van bouten 28 een tussenstuk 29 bevestigd met een vertikaal hol cilindrisch deel 30. Op het cilindrische deel 30 is de flens 7 bevestigd, dat coaxiaal ten opzichte van de kolom 5 ligt. Binnen in het cilindrische deel 30 strekt zich een bout 31 uit die door een boring 32 in het flensdeel 7 steekt en aan de onderzijde in de kolom 5 is geschroefd. Tussen de kop 33 van de bout 31 en de flens 7 is het verende element 8 aangebracht, dat is uitgevoerd als een drukveer, die ervoor zorgt dat de flens 7 en de radiale flens 6 naar elkaar toe worden gedrukt.

Tussen de flens 7 en de radiale flens 6 zijn een aantal in een cirkel gerangschikte kogels 34 opgenomen die in uitsparingen met een geringe diepte in zowel de flens 6 als de flens 7 vallen. Het flensdeel 6, de kolom 5 en het plateau 2 zijn daardoor enigszins draaibaar ten opzichte van de flens 7. Een draaiing van de flens 6 en daardoor van het plateau 2 wordt begrensd door een aan de zijkant in de flens 6 aangebrachte, zich radiaal uitstrekkende pen 35 die met speling in een ver-tikale sleuf 36 in de tweede plaat 18 van het gestel 1 valt.

Het weegorgaan 4 is in dit voorbeeld een elektrisch weegorgaan en voorzien van aansluitdraden 37 voor het doorleiden van een door het weegorgaan opgewekt signaal, dat een maat is voor het gewicht van een op het plateau 2 geplaatste houder.

De toepassing van de inrichting volgens de uitvinding zal hierna worden toegelicht, waarbij tevens wordt verwezen naar figuur 5 en figuur 6 waarin zeer schematisch een roterende vulrinrichting, d.w.z. een vulinrichting met carrousel, resp. een lineaire vulinrichting is weergegeven.

Een houder 41 wordt bij de invoer 42 in de vulinrichting geleid, en op een plateau 2 (niet weergegeven) van een weeginrichting geplaatst. Bij A wordt het gewicht van de lege houder bepaald. Vervolgens wordt de houder gevuld en continu gewogen totdat bij B het afslagpunt-gewicht is bereikt. De klep in de toevoerleiding naar de houder wordt dan gesloten. Tenslotte wordt de gevulde houder bij C nagewogen en via de uitvoer 43 uit de vulinrichting geleid.

De weging dient op de eerste plaats voor het sturen van de klep in de toevoerleiding naar de houder en voorts om het vulgewicht van de houder te bepalen. Daarnaast kan het tijdens een controlebeweging bepaalde uiteindelijke vulgewicht, indien dit afwijkt van het gewenste vulgewicht, dienen om het afslagpunt- gewicht continu bij te stellen.

Wanneer een vulinrichting is uitgevoerd met een weeg-inrichting volgens de uitvinding, kan het weegorgaan 4 niet beschadigd worden wanneer het plateau 2 wordt onderworpen aan uitzonderlijke krachten en/of momenten, bijvoorbeeld wanneer een houder tijdens het transport door de vulinrichting klem komt te zitten tussen het plateau 2 en stilstaande onderdelen van de vulinrichting. Het plateau 2 is in zijn bewegingen zowel in zijdelingse richting als in rotatierichting begrensd doordat uitwijkingen van de vast met het plateau 2 gekoppelde radiale flens 6 in zijdelingse richting zijn begrensd door de ringvormige groef 10, en in rotatierichting door de vertikale sleuf of sleuven 36 waarin de pen of pennen 35 vallen. Bovendien is de koppeling tussen het plateau 2 en het weegorgaan 4 niet star, doordat de met het weegorgaan 4 verbonden flens 7 door veerkracht met de met het plateau 2 verbonden radiale flens 6 is gekoppeld.

De maten van de ringvormige groef 10 en de dikte van het omtreksrandgedeelte 9 van de flens 6 zijn zo gekozen, dat de maximaal toelaatbare uitwijking van het weegorgaan niet wordt overschreden (ca. 0,4 mm bij belasting van 10 kg).

De weeginrichting volgens de uitvinding is door zijn constructie robuust, maar daarnaast ook zeer nauwkeurig, aangezien het plateau 2 direkt gekoppeld is met het weegorgaan 4 en niet met de andere onderdelen van de inrichting, die onnauwkeurigheden in de weging zouden kunnen introduceren (bijvoorbeeld door wrijving).

De weeginrichting kan zowel in roterende als in lineaire en in enkelkoppige vulinrichtingen worden toegepast.

Claims (11)

1. Weeginrichting omvattende een gestel voor het ondersteunen van de weeginrichting, een beweegbaar plateau waarop een te wegen voorwerp kan staan en een weegorgaan dat enerzijds is gekoppeld met het plateau en anderzijds is ondersteund door het gestel, met het kenmerk, dat de weeginrichting is voorzien van begrenzingsmiddelen (8;9,10;35,36} voor het begrenzen van via het plateau (2) op het weegorgaan (4) uitgeoefende krachten en/of momenten, en dat de weeginrichting zodanig is uitgevoerd dat in een situatie waarin de begrenzingsmiddelen (8;9,10;35,36) inactief zijn, het plateau (2) en het daarmee gekoppelde deel van het weegorgaan (4) vrij liggen van het gestel (1).

2. Weeginrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat tussen het plateau (2) en het weegorgaan (4) of tussen het weegorgaan (4) en het gestel (1) een verend element (8) is aangebracht.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het verende element (8) tussen het plateau (2) en het weegorgaan (4) is aangebracht.

4. Weeginrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat het verende element (8) werkzaam is in een draairichting om een loodrecht op het plateau (2) staande as.

5. Weeginrichting volgens één der conclusies 2-4, met het kenmerk, dat het verende element (8) is opgenomen in een koppeling omvattende twee met elkaar samenwerkende koppelingselementen (6,7), waarvan er één (7) verbonden is met het weegorgaan (4) en die door middel van het verende element (8) naar elkaar toe worden gedrukt.

6. Weeginrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de koppelingselementen bestaan uit twee coaxiaal ten opzichte van elkaar opgestelde flenzen (6,7), dat tussen de flenzen (6,7) een aantal in een circel gerangschikte kogels (34) zijn opgenomen, die in uitsparingen met een geringe diepte in de beide flenzen (6,7) vallen en dat het verende element bestaat uit een veer (8).

7. Weeginrichting volgens één der conclusies 1 - 6, met het kenmerk, dat de weeginrichting voorzien is van middelen ( 9,10 ,*35,36) voor het begrenzen van de bewegingen van het plateau (2).

8. Weeginrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het plateau (2) steunt op een kolom (5) die onderaan is gekoppeld met het weegorgaan (4) en is voorzien van een radiale flens (6) waarvan een omtreksrandgedeelte (9) met speling is opgenomen in een ringvormige groef (10) in het gestel (1).

9. Weeginrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het plateau (2) om een loodrecht op het plateau (2) staande as draaibaar is ten opzichte van het weegorgaan (4), waarbij de draaiing van het plateau (2) is begrensd.

10. Weeginrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het plateau (2) steunt op een kolom (5) die onderaan is gekoppeld met het weegorgaan (4) en is voorzien van een radiale flens (6) die aan de buitenomtrek is voorzien van ten minste één zich radiaal uitstrekkende pen (35) die met speling in een uitsparing (36) in het gestel (1) steekt.

11. Vulinrichting voor het vullen van houders, zoals flessen, potten, e.d., voorzien van een weeginrichting volgens één der conclusies 1-10.