NL8802975A - Anker met kruisverband. - Google Patents

Anker met kruisverband. Download PDF

Info

Publication number
NL8802975A
NL8802975A NL8802975A NL8802975A NL8802975A NL 8802975 A NL8802975 A NL 8802975A NL 8802975 A NL8802975 A NL 8802975A NL 8802975 A NL8802975 A NL 8802975A NL 8802975 A NL8802975 A NL 8802975A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
anchor
plane
flow
connecting parts
shaft
Prior art date
Application number
NL8802975A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Haak Rob Van Den
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Haak Rob Van Den filed Critical Haak Rob Van Den
Priority to NL8802975A priority Critical patent/NL8802975A/nl
Priority to US07/444,743 priority patent/US4995326A/en
Priority to CA002004448A priority patent/CA2004448A1/en
Priority to JP1314126A priority patent/JPH02193794A/ja
Priority to GB8927347A priority patent/GB2225998B/en
Priority to NO894839A priority patent/NO174250C/no
Publication of NL8802975A publication Critical patent/NL8802975A/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B21/00Tying-up; Shifting, towing, or pushing equipment; Anchoring
    • B63B21/24Anchors
    • B63B21/30Anchors rigid when in use
    • B63B21/34Anchors rigid when in use with two or more flukes
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B21/00Tying-up; Shifting, towing, or pushing equipment; Anchoring
    • B63B21/24Anchors
    • B63B21/26Anchors securing to bed
    • B63B2021/262Anchors securing to bed by drag embedment

Landscapes

  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Ocean & Marine Engineering (AREA)
  • Piles And Underground Anchors (AREA)
  • Devices Affording Protection Of Roads Or Walls For Sound Insulation (AREA)
  • Joining Of Building Structures In Genera (AREA)
  • Body Structure For Vehicles (AREA)

Description

Anker met kruisverband
De uitvinding heeft betrekking op een anker, omvattend een vloei en een schachtsamenstel, dat aan een eerste uiteinde, dat aan de voorzijde van het anker gelegen is, voorzien is van organen voor verbinding met een ankerlijn en aan een tweede uiteinde verbonden is met de vloei, waarbij de vloei zich in een hoofdvlak uitstrekt, waarbij het schachtsamenstel twee in hoofdzaak langwerpige plaatvormige sehachtbenen omvat, die aan een eerste uiteinde van het schachtsamenstel met elkaar verbonden zijn en een doorgang voor ankergrond daartussen bepalen, en waarbij in de doorgang tenminste één de beide sehachtbenen met elkaar verbindend ver-bindingsorgaan aangebracht is.
Een der gelijk anker is bekend uit het Franse oc-trooischrift 2082722. Het daarin getoonde anker omvat twee evenwijdige, plaatvormige sehachtbenen, die aan hun eerste uiteinde met elkaar verbonden zijn door een dwarskoker en aan hun tweede uiteinde verbonden zijn met een cilindersegmentvormige vloei. De koorden van opeenvolgende cirkelsegmentvormige dwarsdoorsneden van de vloei bepalen hierbij het hoofdvlak van de vloei. Tussen de vloei en de dwarskoker zijn twee langwerpige, de sehachtbenen met elkaar verbindende dwarsplaten voorzien, die aan één langszijde aansluiten op zich bij benadering evenwijdig met het hoofdvlak van de vloei uitstrekkende platen, die dienst doen als hulpvloei. De dwarsplaten, de vloei en de dwarskoker staan alle loodrecht op de sehachtbenen, zodat de constructie van de schacht overeenkomt met een rechthoekig raamwerk.
Bij het lostrekken van een anker uit de zeebodem of iets dergelijks wordt vaak gebruik gemaakt van een kettingvangor-gaan, dat via een lijn verbonden is met een ankervaartuig. Om het kettingvangorgaan in aangrijping te brengen met de ketting van het los te trekken anker, vaart het ankervaartuig op een de ankerketting kruisende koers. Na geconstateerde aangrijping van het kettingvangorgaan met de ankerketting zal het ankervaartuig doorgaans zijn snelheid minderen en omkeren om met het lostrekken en inhalen van het anker aan te vangen. Het wil echter nogal eens voorkomen dat pas in een laat stadium, of zelfs niet, geconstateerd wordt dat het kettingvangorgaan in aangrijping gekomen is met de ankerketting. Als gevolg hiervan wordt een aanzienlijke kracht uitgeoefend op de ankerketting en, wanneer de aangrijping met de ankerketting dicht bij het anker plaats heeft gevonden, een aanzienlijke dwarskracht, in een richting dwars op de doorgang en evenwijdig aan de vloei, op de schacht. Wanneer het schachtsamenstel, zoals hierboven vermeld, de vorm heeft van een rechthoekige raamwerkconstructie, kan de weerstand tegen verplaatsing onder invloed van een dergelijke dwarskracht ontoereikend blijken te zijn, waardoor het schachtsamenstel blijvend vervormd kan raken.
De uitvinding heeft tot doel een anker van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarvan het schachtsamenstel een verbeterde stijfheid heeft in een richting dwars op de schacht-benen, dwars op de doorgang en evenwijdig aan de vloei.
Dit doel wordt bereikt doordat het verbindingsor-gaan één paar elkaar kruisende verbindingsdelen, omvat, die zich elk uitstrekken van het ene schachtbeen naar het andere schachtbeen en uit twee aan weerszijden van de kruising gelegen gedeelten bestaan.
Met de elkaar kruisende verbindingsdelen, wordt een soort van kruisverband verkregen, dat een aanzienlijke stijfheid van het schachtsamenstel in de dwarsrichting kan verschaffen. De beide verbindingsdelen tussen de schachtbenen worden bij het aangrijpen van een dwarskracht op het eerste schachtuiteinde respectievelijk op trek en druk belast. Onderlinge verplaatsing van de twee verbindingspunten van elk respectievelijk verbindingsdeel met de schachtbenen wordt hierbij sterk belemmerd, terwijl bij een rechthoekige raamwerkconstructie de diagonaal tegenover elkaar gelegen verbindingspunten, die in dat geval dus tot twee verschillende verbindingsdelen behoren, respectievelijk naar elkaar toe en van elkaar af verplaatst kunnen worden bij aangrijping van een dwarskracht op het eerste uiteinde van het schachtsamenstel.
Bij voorkeur worden de verbindingsdelen met elkaar verbonden ter plaatse van hun kruispunt, zodat de kniklengte van het op druk belaste verbindingsdeel verkleind wordt en het desbetreffende deel met een geringere doorsnede uitgevoerd kan worden. Ter verdere verkleining van de kniklengte kunnen de verbindingsdelen ter plaatse van het kruispunt op een stijve wijze met elkaar verbonden zijn. Het kruispunt is daarmee in vergaande mate plaatsvast ten opzichte van beide schachtbenen, waardoor de weerstand tegen vervorming verder vergroot wordt.
Volgens een voorkeursuitvoering zijn de verbindingsdelen plaatvormig, waardoor, onder handhaving van een bepaalde gewenste sterkte, het oppervlak dat tegengesteld gericht is aan de richting van de grondstroom bij penetratie van het anker in de ankerbodem, gering gehouden kan worden.
De gedeelten van de plaatvormige verbindingsdelen kunnen ofwel in hoofdzaak evenwijdig zijn met het hoofdvlak van de vloei ofwel een zodanige hoek met het hoofdvlak van de vloei bepalen, dat de gedeelten van de verbindingsdelen, in de richting naar de voorzijde van het anker toe, convergeren met het hoofdvlak van de vloei, in beide gevallen zoals beschouwd in een vlak van doorsnede, dat evenwijdig is met het symmetrievlak van het anker. Met de laatstgenoemde, ten opzichte van het hoofdvlak van de vloei convergerende opstelling van de gedeelten van de verbindingsdelen kunnen de penetratie-eigenschappen van het anker verbeterd worden. Opgemerkt wordt dat onder symmetrievlak van het anker, zoals in de onderhavige beschrijving gebruikt, het symmetrievlak moet worden verstaan van het anker, zonder de aanwezigheid van één of meerdere de schachtbenen tussen het eerste uiteinde en het tweede uiteinde van het schachtsamenstel verbindende verbindingsorganen. Dit met het oog op eventuele niet zuiver symmetrische plaatsing van de verbindingsdelen volgens de uitvinding.
Zoals hierboven vermeld bestaat elk verbindingsdeel uit twee gedeelten. Deze gedeelten kunnen als een geheel gevormd zijn, in welk geval het betreffende verbindingsdeel doorlopend uitgevoerd is. Het verbindingsdeel kan echter ook bestaan uit twee gedeelten, die met elkaar verbonden zijn ter plaatse van het kruispunt. In het laatste geval kunnen bijvoorbeeld van elk paar verbindingsdelen de boven het kruispunt, dat wil zeggen verder dan het kruispunt van het hoofdvlak van de vloei gelegen gedeelten een van 180° afwijkende hoek met de tot het betreffende verbindingsdeel behorende, beneden het kruispunt gelegen gedeelten bepalen. In het geval de verbindingsdelen plaatvormig zijn, zouden de boven het kruispunt gelegen gedeelten met hun vlak een andere hoek ten opzichte van het hoofdvlak van de vloei kunnen bepalen dan de beneden het kruispunt gelegen gedeelten, zoals beschouwd in een vlak van doorsnede evenwijdig aan het symmetrievlak van het anker. Op deze wijze kan er voor gezorgd worden dat elk mede door de gedeelten van de verbindingsdelen bepaalde gedeelte van de doorgang in het schachtsamenstel zodanig begrensd wordt, dat de doorsneden daarvan, dwars op de (relatieve) stroming van de grond gezien, in de grond-stromingsrichting groter worden. Dit kan voordelig zijn in het geval de met het anker te penetreren grond granulair materiaal bevat, wegens optredende dilatantie-verschijnselen.
Volgens een uitvoering die weer de voorkeur heeft zijn de overeenkomstige bevestigingspunten van de beide, met elkaar in het kruispunt verbonden plaatvormige verbindingsdelen op de schachtbenen steeds in één betreffend vlak gelegen, dat loodrecht staat op het symmetrievlak van het anker, waarbij in een projectie loodrecht op het hoofdvlak van de vloei de gedeelten van de verbindingsdelen elkaar tenminste overlappen voor een hoofdzakelijk deel van hun lengte, en waarbij het ene verbindingsdeel in een richting naar de voorzijde van het anker toe geknikt is ter plaatse van het kruispunt en het andere verbindingsdeel in een tegengestelde richting geknikt is ter plaatse van het kruispunt, zodat de verbindingsdelen een aan elkaar tegengestelde V-vorm hebben. Met de voorwaarde dat de overeenkomstige bevestigingspunten van de beide plaatvormige verbindingsdelen op de schachtbenen steeds in één vlak gelegen zijn, wordt bedoeld dat de het dichtst bij de voorzijde van het anker gelegen punten van de bevestigingen van de verbindingsdelen op de schachtbenen met elkaar in één vlak liggen en de het verst van de voorzijde van het anker gelegen punten van de verbindingen van de beide verbindingsdelen op de schachtbenen ook in één vlak liggen, enzovoort voor de tussenliggende punten. Met de geschetste knikvorm van de verbindingsdelen kan in de betreffende an-keruitvoering vergaand voorkomen worden dat belemmering zou kunnen optreden van de (relatieve) grondstroom tussen aan weerszijden van het symmetrievlak van het anker gelegen gedeelten van de verbindingsdelen. Deze stremming vindt zijn oorzaak in het feit dat als gevolg van de plaatselijke vernauwing, veroorzaakt door de aanwezigheid van de plaatvormige verbindingsdelen, zogenoemde brugvor-ming op kan treden in het materiaal dat zich tussen boven elkaar liggende gedeelten van respectieve verbindingsdelen bevindt. Het effect van een dergelijke brug is te vergelijken met die van een toog in een bouwwerk, waarmee hier aangegeven wordt dat stroming van grond ter plaatse geheel gestremd wordt, totdat door verdere penetratie van het anker een zodanige druk opgebouwd is dat de toog bezwijkt. Door de bovengenoemde maatregel volgens de uitvinding kan nu brugvorming in vergaande mate voorkomen worden, doordat hierdoor de overeenkomstige doorsneden van de gedeelten van de verbindingsdelen, zoals beschouwd in een vlak van doorsnede, dat evenwijdig is aan het symmetrievlak van het anker, in een richting evenwijdig aan zowel het hoofdvlak van de vloei als het symmetrievlak van het anker (dat wil zeggen in de richting naar de voorzijde van het anker toe) ten opzichte van elkaar verschoven zijn.
Afhankelijk van de benodigde stijfheid in dwars-richting kunnen een aantal paren van elkaar kruisende verbindingsdelen in de doorgang voorzien zijn, waarvan de kruisingen op één lijn gelegen zijn.
Het in een ankerschachtsamenstel .toepassen van een kruisverband volgens de uitvinding heeft nog een bijkomend voordeel, namelijk dat door de kruisvorm van de dwarsverstijving het tussen de twee het dichtst bij de vloei gelegen gedeelten van het dichtst bij de vloei gelegen paar verbindingsdelen, de schachtbenen en de vloei gevormde doorgangsgedeelte een grotere doorsnede kan hebben dan een overeenkomstig doorganggedeelte bij loodrecht op de schachtbenen aangebrachte verbindingsorganen, zoals bij het anker volgens het Franse octrooischrift 2082722. Dit is te meer voordelig wanneer het schachtsamenstel een in hoofdzaak "krukvormige" gedaante heeft/ in welk geval elk schachtbeen opgebouwd gedacht kan worden te zijn uit een benedendeel en een bovendeel/ waarbij het benedendeel een grotere hoek maakt met het hoofdvlak van de vloei dan het bovendeel, zoals beschouwd in loodrechte projectie in een vlak dat evenwijdig is met het symmetrievlak van het anker. De krukvor-mige gedaante kan zowel aan de naar de voorzijde van het anker gerichte rand (voorrand) van elk schachtbeen bepaald zijn als aan de van de voorzijde van het anker afgekeerde rand (achterrand). Wanneer de voorrand krukvormig verloopt, dan worden de initiële penetratie- eigenschappen van het anker verbeterd. Door nu het anker vol .s de uitvinding zodanig uit te voeren, dat van elk aanwezig paar verbindingsdelen de kruising zich op een afstand van de vloei bevindt, die gelijk is aan of groter is dan de afstand van het overgangspunt tussen het benedendeel en het bovendeel van de schacht tot de vloei, kan er met behoud van stijfheid in dwarsrich-ting van het schachtsamenstel voor gezorgd worden dat de grond tijdens het initiële ingraven van het anker gemakkelijk (relatief gezien) door het benedendeel van het schachtsamenstel heen kan stromen. De initiële penetratie-eigenschappen van het anker worden hierdoor nog meer verbeterd. Bovendien wordt door de vergrootte doorgang in het benedendeel van het schachtsamenstel de doorgang van rotsblokken met grotere afmetingen mogelijk gemaakt.
Volgens een verdere voorkeursuitvoering van het anker volgens de uitvinding bepalen de schachtbenen met elkaar een zodanige hoek, dat ze convergeren in de richting naar de voorzijde van het anker toe, zoals beschouwd in een vlak van doorsnede, dat in hoofdzaak evenwijdig is met het hoofdvlak van de vloei. Ook met deze maatregel wordt tegemoet gekomen aan de eerder genoemde dila-tantieverschijnselen. Daarnaast kunnen de schachtbenen met elkaar een zodanige hoek bepalen, dat ze convergeren in de richting van de vloei af, zoals beschouwd in een projectievlak, dat in hoofdzaak loodrecht staat op het symmetrievlak van het anker en op het hoofd- vlak van de vloei.
Waar in de onderhavige aanvrage gesproken wordt van kruisingen, wordt in het geval van elkaar snijdende verbindingsdelen van een paar het snijpunt (kruispunt) bedoeld, en, in het geval van elkaar niet snijdende verbindingsdelen van een paar, de punten van de beide betreffende verbindingsdelen die bij een loodrechte projectie, in een vlak loodrecht op zowel het symmetrievlak als het hoofdvlak van de vloei, met elkaar samenvallen.
De uitvinding zal nu nader beschreven worden aan de hand van een louter bij wijze van voorbeeld gegeven uitvoeringen die de voorkeur hebben, welke weergegeven zijn in de begeleidende tekeningen, waarin:
Figuur 1 een bovenaanzicht is van het anker volgens een eerste voorkeursuitvoering;
Figuur 2 een zijaanzicht is van het anker volgens figuur 1, gedeeltelijk opengebroken en gedeeltelijk in doorsnede; en
Figuur 3 een schematisch aanzicht is vanaf de voorzijde van een anker volgens een tweede voorkeursuitvoering van de uitvinding.
Figuur 4 een tweetal schetsen, die respectievelijk een situatie met opgetreden brugvorming en een situatie met voorkomen brugvorming weergeven.
In figuur 1 is een anker 1 volgens de uitvinding weergegeven, dat een vloei 2 en een schacht 3 omvat. De schacht 3 is ter plaatse van zijn eerste uiteinde 6 voorzien van middelen 9 voor bevestiging van de schacht aan een ankerlijn 7, en aan zijn tweede uiteinde 8 van middelen voor bevestiging van de schacht 3 aan de vloei 2. De schacht 3 omvat twee plaatvormige schachtbenen 4 en 5. De schachtbenen 4 en 5 zijn gelegen in vlakken, waarvan de snijlijnen met het in figuur 2 weergegeven hoofdvlak 15 van de vloei 2 evenwijdig met elkaar zijn. De door de vloei 2 en de beide schachtbenen 4 en 5 begrensde doorgang voor de grond, die bij penetratie van het anker in de grond op de tekening gezien van boven naar beneden door de schacht 3 heengaat, neemt derhalvë in de grondstroomrichting toe noch af. Met 16 is de snijlijn aangeduid van het symmetrievlak van het anker 1, zonder de nog nader te bespreken verbindingsdelen in de schacht, waarbij het symmetrievlak zich loodrecht op het vlak van tekening uitstrekt. Opgemerkt wordt hierbij dat het in figuur 2 weergegeven hoofdvlak 15 van de vloei 2 zich in figuur 1 evenwijdig aan het vlak van tekening uitstrekt.
De schacht 3 omvat drie paren 10, 20 en 30 van el- kaar in kruispunten 11, 21, 31 kruisende en daar bijvoorbeeld door lasverbindingen met elkaar verbonden verbindingsdelen 18, 28, 38, 19, 29, 39. De kruispunten 11, 21, 31 liggen alle in het symmetrie-vlak 16 en de bevestigingsplaatsen van de verbindingsdelen 18 en 19, 28 en 29, 38 en 39 op de schachtbenen liggen spiegelsymmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak 16. Elk verbindingsdeel 18, 28, 38 bestaat uit een a-gedeelte en een b-gedeelte en elk verbindingsdeel 19, 29, 39 bestaat uit een a-gedeelte en een b-gedeelte. De gedeelten 18a, 28a, 38a respectievelijk 19a, 29a, 39a gaan ter plaatse van de kruispunten 11, 21, 31 over in de gedeelten 18b, 28b, 38b respectievelijk 19b, 29b, 39b. De verbindingsdelen 18, 28, 38 en 19, 29, 39 zijn plaatvormig en liggen elk geheel in een respectievelijk vlak. In figuur 1 is te zien dat de bevestigingspunten van de gedeelten 18b, 28b, 38b en 19b, 29b, 39b op respectievelijk het schachtbeen 5 en het schachtbeen 4, dichter naar de voorzijde van het anker 1 toe gelegen zijn dan de bevestigingspunten van de gedeelten 18b, 28b, 38b en 19b, 29b, 39b respectievelijk het schachtbeen 4 en het schachtbeen 5. Te zien is dat de verbindingsdelen 18, 28, 38 en 19, 29, 39 niet op rechte wijze van het ene bevestigingspunt naar het andere bevestigingspunt met de respectievelijke schachtbenen 4 en 5 lopen, doch dat ze ter plaatse van de kruispunten 11, 21, 31 een knikvorm bezitten. De verbindingsdelen 18, 28, 38 zijn respectievelijk bij de knikpunten 12, 22, 32 van de voorzijde van het anker 1 afgeknikt en de verbindingsdelen 19, 29, 39 zijn bij de knikpunten 13, 23, 33 naar de voorzijde van het anker toegeknikt. Op het precieze effect hiervan zal hieronder nader ingegaan worden, doch reeds is in figuur 1 te zien dat zowel de gedeelten 18a, 28a, 38a en 19a, 29a, 39a, ten opzichte van elkaar in een richting evenwijdig aan het symmetrievlak 16 verschoven zijn alsook de gedeelten 18b, 28b, 38b en 19b, 29b, 39b. Hetzelfde geldt daarbij voor de onderlinge relaties van de gedeelten 18a, 28a, 38a en 19b, 29b, 39b en de gedeelten 19a, 29a, 39a en 18b, 28b, 38b.
In figuur 2 is het anker 1 van figuur 1 in zijaanzicht weergegeven, waarbij een gedeelte van het schachtbeen 4 weg- gebroken is. Ter plaatse van de wegbreking is derhalve de binnenzijde van het schachtbeen 5 waar te nemen. Opnieuw is het eerste uiteinde 6 van de schacht 3 weergegeven, waar middelen 9 voorzien zijn voor verbinding van het anker 1 met de ankerlijn 7. Aan het i tweede uiteinde 8 van de schacht 3 is de schacht weer verbonden met de vloei 2, waarhij de snijlijn van het hoofdvlak 15 van de vloei met het vlak van tekening weergegeven is. Opgemerkt wordt hierbij dat het vlak van tekening van figuur 2 evenwijdig is met het symmetrie vlak 16 van het anker 1. Weergegeven zijn tevens de verbindingsdelen 18, 28, 38 en 19, 29, 39 van de paren verbindingsdelen 10, 20 en 30, waarbij van ieder verbindingsdeel de doorsnede weergegeven is met telkens een vlak dat evenwijdig is aan het symme-trievlak 16 van het anker, in de nabijheid van de respectievelijke bevestigingspunten op het schachtbeen 4. Te zien is dat hier de verbindingsdelen in de doorsnedes zich evenwijdig aan elkaar uitstrekken, alsook evenwijdig aan het hoofdvlak 15 van de vloei 2.
De verbindingsdelenparen 10, 20 en 30 zijn zodanig aangebracht, dat de verbindingsdelen in hun langsrichting een kleine hoek maken met een vlak dat loodrecht op het hoofdvlak 15 van de vloei 2 en op het symmetrievlak 16 staat. Op deze wijze wordt de lengte van elk verbindingsdeel beperkt gehouden en wordt de stijfheid van het schachtsamenstel ten opzichte van in een vlak, dat loodrecht op het hoofdvlak 15 van de vloei en op het symmetrievlak 16 staat, optredende momenten bevorderd. Ook in figuur 2 is waar te nemen dat de bevestigingpunten van de gedeelten 18a, 28a, 38a en 19a, 29a, 39a respectievelijk 18b, 28b, 38b en 19b, 29b, 39b op de schachtbenen ten opzichte van elkaar in de richting naar de voorzijde van het anker toe verplaatst zijn. Door deze ordening wordt de stijfheid van de schacht vergroot met betrekking tot momenten die optreden in een vlak dat evenwijdig is met het hoofdvlak 15 van de vloei 2. Op zich wordt hierdoor ook een situatie geschapen, waarbij de gedeelten 18a, 28a, 38a en 19a, 29a, 39a in richting naar de voorzijde van het anker toe verschoven zijn ten opzichte van de gedeelten 19b, 29b, 39b en 18b, 28b, 38b. Hierdoor wordt al in enige mate brugvorming van de (relatief gezien) door de schacht stromende grond voorkomen ter plaatse van de doorgangen die respectievelijk gevormd worden door de gedeelten 18a, 28a, 38a en 19b, 29b, 39b en het schachtbeen 4, en de gedeelten 19a, 29a, 39a en 18b, 28b, 38b en het schachtbeen 5. Op vergaande wijze kan brug-vorming in deze genoemde doorgangen voorkomen worden door de verbindingsdelen als het ware knikvormig uit te voeren, zoals eerder aan de orde is geweest bij de bespreking van figuur 1. Het verbindingsdeel 18, 28, 38 heeft hierbij een V-vorm, waarbij de punt 13, 23, 33 gericht is naar de voorzijde van het anker 1 toe, en het verbindingsdeel 19, 29, 39 heeft hierbij een V-vorm, waarvan de punt 13, 23, 33 gericht is van de voorzijde van het anker 1 af. Een dergelijke opstelling heeft tot gevolg dat waar de gedeelten 18a, 28a, 38a en 19b, 29b, 39b respectievelijk 18b, 28b, 38, en 19a, 29a, 39a elkaar naderen, dat wil zeggen naar het kruispunt 11, 21, 31 toe, de onderlinge verplaatsing ten opzichte van de richting naar de voorzijde van het anker toeneemt.
De brugvorming is nader weergegeven in de linker-schets van fig. 4. Twee schematisch weergegeven evenwijdige platen liggen ten opzichte van de grondstroom Q op gelijke hoogte. In dit geval kan de grond tussen de platen een drukboog vormen, die tegendruk biedt aan de grondstroom Q. De rechter schets toont hoe die brugvorming bij het kruisverband volgens de uitvinding voorkomen wordt. De beide evenwijdige platen zijn nu ten opzichte van elkaar in de richting van de grondstroom £ verschoven, zodat de grond geen drukboog meer kan vormen.
Opgemerkt wordt dat de plaatvormige verbindingsdelen van een paar, zoals beschouwd in een vlak van doorsnede dat evenwijdig loopt met het symmetrievlak 16, met het hoofdvlak 15 van de vloei, alsook met de verbindingsdelen van eventuele andere paren kunnen convergeren in de richting naar de voorzijde van het anker toe. Hetzelfde geldt voor de onderlinge relatie van de gedeelten 18a, 28a, 38a en 19b, 29b, 39b met de gedeelten 18b, 28b, 38b en 19a, 29a, 39a van elk paar verbindingsmiddelen. In dit geval liggen de verbindingsdelen dan elk in twee, de respectievelijke gedeelten omvattende vlakken.
In figuur 2 is tevens waar te nemen dat de schacht 3 een in hoofdzaak krukvormige gedaante heeft. De van de voorzijde van het anker afgekeerde rand van elk schachtbeen 4, 5 is bij het buigpunt 24 omgebogen. De naar de voorzijde van het anker toegekeerde rand 41/ 51 van elk schachtbeen 4, 5 is bij het buigpunt 14 omgebogen. Hierdoor kan de schacht opgebouwd gedacht te zijn uit een benedendeel 3a/ dat het tweede uiteinde 8 omvat/ en een bovendeel 3b, dat het eerste uiteinde 6 omvat. Het benedengedeelte 3a maakt met het hoofdvlak 15 van de vloei 2 een grotere hoek dan het bovengedeelte 3b met het hoofdvlak 15. De gebogen of geknikte vorm van de naar de voorzijde van het anker toegerichte randen 41, 51 van de schacht-benen 4/ 5 zijn voordelig voor de initiële penetratie-eigenschappen van het anker 1, in hardere grondsoorten. In figuur 2 is te zien dat het kruispunt 11 van het paar 10 van verbindingsdelen 18 en 19, welk paar het dichtst bij het hoofdvlak 15 van de vloei 2 gelegen is, zich verder van het hoofdvlak 15 bevindt dan de lijn 60, die evenwijdig met het hoofdvlak 15 verloopt en het buigpunt 14 omvat. De gedeelten 18b en 19b van het verbindingsdelen paar 10 zijn op de schachtbenen 4 en 5 bevestigd op een plaats die zich bevindt in het benedengedeelte 3a van de schacht. Hierdoor kan een voldoende stijfheid van de schacht in het benedengedeelte 3a en het daaraan aangrenzende gedeelte van het bovengedeelte 3b verschaft worden tegen op het eerste uiteinde 6 in een richting loodrecht op het vlak van tekening van figuur 2 uitgeoefende dwarskrachten, terwijl tevens een grote doorgang verschaft wordt, die bepaald wordt door de vloei 2, in het benedengedeelte 3a van de schacht 3 liggende gedeelten van de schachtbenen 4 en 5 en de gedeelten 18b en 19b van het verbindingsdelen paar 10, waardoor de grond tijdens initiële penetratie van het anker snel afgevoerd kan worden. Bovendien kunnen grotere grondeenheden, zoals rotsblokken, nu door het anker, in het bijzonder het benedengedeelte 3a, heengaan en zal het anker derhalve minder gauw geblokkeerd worden tijdens penetratie.
In figuur 3 is een andere voorkeursuitvoering van het anker volgens de uitvinding op schematische wijze weergegeven. Te zien zijn een schacht 103 met een eerste uiteinde 106 dat voor zien is van verbindingsmiddelen 109 voor verbinding met een anker-lijn (niet weergeven), en een tweede uiteinde 108, dat voorzien is van verbindingsmiddelen voor verbinding met een vloei 102. De schacht 103 is verder samengesteld uit twee schachtbenen 104 en 105. Zoals te zien convergeren de schachtbenen 104 en 105, net zoals dat het geval was bij het anker 1 van de figuren 1 en 2, naar elkaar toe in de richting van de vloei 102 af, dat wil zeggen in een richting loodrecht op het hoofdvlak 115 van de vloei 102, van welk hoofdvlak de snijlijn met het vlak van tekening weergegeven is. Het verschil van dit anker 101 met het anker 1 van de figuren 1 en 2 is daarin gelegen, dat de vlakken waarin de plaatvormige schachtbenen 104 en 105 gelegen zijn ook in een richting naar de voorzijde van het anker toe convergeren, dat wil zeggen dat de doorsneden van de schachtbenen 104 en 105 met een vlak dat evenwijdig is met het hoofdvlak 115 naar elkaar convergeren in de richting naar de voorzijde van het anker toe, in dit geval van het vlak van tekening van figuur 3 naar boven toe. Een der gelijke vorm van de schacht 103 biedt voordelen in verband met dilatantieverschijnselen van de door de doorgang gaande ankergrond alsook verbeterde pene-tratie-eigenschappen door een soort van ploegwerking door de nu enigermate in de richting naar de voorzijde van het anker toegekeerde vlakken van de schachtbenen 104 en 105.
In figuur 3 is een drietal paren 110, 120 en 130 van verbindingsdelen 118, 128, 138 en 119, 129, 139 in de schacht 103 aangebracht. De verbindingsdelen 118, 128, 138 en 119, 129, 139 snijden elkaar respectievelijk in de kruispunten 111, 121, 131. In tegenstelling tot wat figuur 3 suggereert snijden de paren 110, 120, 130 elkaar niet. De onderlinge opstelling van de verbindingsdelen ten opzichte van elkaar, zowel binnen een paar ten opzichte van elkaar alsook ten opzichte van overeenkomstige verbindingsdelen van ander paren kan in hoofdzaak gelijk zijn aan die welke besproken zijn bij de behandeling van figuren 1 en 2. Waar te nemen zijn de buigpunten 114 van de naar de voorzijde van het anker toegekeerde randen 141, 151 van de schachtbenen 104 en 105. De betreffende randen 141, 151 hebben een vorm die in hoofdzaak overeenkomt met die van de overeenkomstige randen 41, 51 van het in figuur 1 en 2 weergegeven anker 1. Met 160 is een vlak weergegeven dat de beide buigpunten 114 omvat en zich evenwijdig uitstrekt met het hoofdvlak 115 van de vloei 102. Te zien is dat het kruispunt 111 van het verbindingsdelen paar 110 zich op een afstand van het hoofdvlak 115 van de vloei 102 bevindt die groter is dan de afstand van het hoofdvlak 115 tot het vlak 160. In dit vooraanzicht van het anker 1.01 is duidelijk waar te nemen dat een grote doorgang A voor grond verschaft wordt in het gedeelte van de schacht 103 aangrenzend aan de vloei 102.
Bedacht moet worden dat de weergegeven voorbeeld-uitvoeringen louter dienen als voorbeeld en niet bedoeld zijn als beperking van de reikwijdte van de uitvinding, zoals bepaald door de begeleidende conclusies. Zo kunnen de verbindingsdelen elke geschikte vorm van dwarsdoorsnede hebben en kunnen de schachtbenen elk plaatvormig zijn, en daarbij in meerdere vlakken gelegen zijn. Ook kunnen de beide schachtbenen elk in vlakken gelegen zijn die geheel evenwijdig met elkaar zijn.

Claims (11)

1· Anker, omvattend een vloei en een schachtsamen-stel, dat aan een eerste uiteinde, dat aan de voorzijde van het anker gelegen is, voorzien is van organen voor verbinding met een an-kerlijn en aan een tweede uiteinde verbonden is met de vloei, waarbij de vloei zich in een hoofdvlak uitstrekt, waarbij het schacht-samenstel twee in hoofdzaak langwerpige plaatvormige schachtbenen omvat, die aan een eerste uiteinde van het schachtsamenstel met elkaar verbonden zijn en een doorgang voor ankergrond daartussen bepalen, en waarbij in de doorgang tenminste één de beide schachtbenen met elkaar verbindend verbindingsorgaan aangebracht is, met het kenmerk, dat het verbindings orgaan (10, 20, 30) één paar elkaar kruisende verbindingsdelen (18, 19; 28, 29; 38, 39), omvat, die zich elk uitstrekken van het ene schachtbeen (4) naar het andere schachtbeen (5) en uit twee aan weerszijden van de kruising (11; 21; 31) gelegen gedeelten (18a, 18b, 19a, 19b; 28a, 28b, 29a, 29b; 38a, 38b, 39a, 39b) bestaan.
2. Anker volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de verbindingsdelen (18, 19; 28, 29; 38, 39) met elkaar verbonden zijn in de kruising (11; 21; 31).
3. Anker volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de verbindingsdelen (18, 19; 28, 29; 38, 39) op een stijve wijze met elkaar verbonden zijn in het kruispunt (11; 21; 31).
4. Anker volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de verbindingsdelen (18, 19; 28, 29; 38, 39) plaatvormig zijn.
5. Anker volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de gedeelten (18a, 18b, 19a, 19b; 28a, 28b, 29a, 29b; 38a, 38b, 39a, 39b) van de verbindingsdelen (18, 19; 28, 29; 38, 39) in hoofdzaak evenwijdig zijn met het hoofdvlak (15) van de vloei (2), zoals beschouwd in een vlak van doorsnede, dat evenwijdig is met het symmetrievlak (16) van het anker (1).
6. Anker volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de gedeelten £18a, 18b, 19a, 19b; 28a, 28b, 29a, 29b; 38a, 38b, 39a, 39b) van de verbindingsdelen (18, 19; 28, 29; 38, 39) een zodanige hoek bepalen met het hoofdvlak (15) van de vloei, dat de verbindingsdelen, in de richting naar de voorzijde van het anker toe, convergeren met het hoofdvlak van de vloei, zoals beschouwd in een vlak van doorsnede, dat evenwijdig is met het symmetrievlak (16) van het anker (1).
7. Anker volgens êên der conclusies 4, 5 of 6, met het kenmerk, dat overeenkomstige bevestigingspunten van de beide met elkaar in het kruispunt verbonden verbindingsdelen (18, 19; 28, 29; 38, 39) op de schachtbenen (4, 5) steeds in êên betreffend vlak gelegen zijn, dat loodrecht staat op het symmetrievlak van het anker, waarbij in een projectie loodrecht op het hoofdvlak van de vloei de gedeelten van de verbindingsdelen elkaar tenminste gedeeltelijk overlappen voor een hoofdzakelijk deel van hun lengte, en dat het ene verbindingsdeel (18, 19, 28, 29, 38, 39) in één richting naar de voorzijde van het anker (1) toe geknikt is ter plaatse van het kruispunt (11; 21; 31) en het andere verbindingsdeel (19, 18; 29, 28; 39, 38) in een tegengestelde richting geknikt is ter plaatse van dat kruispunt (11; 21; 31), waardoor de beide verbindingsdelen een aan elkaar tegengestelde V-vorm hebben.
8. Anker volgens êên der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een aantal paren (10, 20, 30) van elkaar kruisende verbindingsdelen in de doorgang voorzien zijn, waarvan de kruisingen (11, 21, 31) op êên lijn gelegen zijn.
9. Anker volgens êên der voorgaande conclusies, waarbij de naar de voorzijde van het anker toegekeerde rand van elk schachtbeen twee trajecten omvat, die elkaar in hoofdzaak ontmoeten in een buigpunt en met elkaar een hoek insluiten, waarmee aan het betreffende schachtbeen, beschouwd in een loodrechte projectie in een vlak dat evenwijdig is met het symmetrievlak van het anker, ter plaatse van de zijde van de betreffende rand een knikvorm verleend wordt,waarbij het dichtst bij de vloei gelegen traject een grotere hoek maakt met het hoofdvlak van de vloei dan het aansluitende traject, met het kenmerk, dat van elk aanwezig paar (10, 20, 30) verbindingsdelen de kruising (11; 21; 31) zich op een afstand van de vloei (2) bevindt, die gelijk is aan of groter is dan de afstand van het buigpunt (14) in de rand (41, 51) van het schachtbeen (4, 5) tot de vloei.
10. Anker volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de schachtbenen (4, 5) met elkaar een zodanige hoek bepalen, dat ze convergeren in de richting naar de voorzijde van het anker (1) toe, zoals beschouwd in een vlak van doorsnede, dat in hoofdzaak evenwijdig is met het hoofdvlak (15) van de vloei (2).
11. Anker volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de schachtbenen (4, 5) met elkaar een zodanige hoek bepalen, dat ze convergeren in de richting van de vloei (2) af, zoals beschouwd in een vlak van projectie, dat in hoofdzaak loodrecht staat op het symmetrievlak (16) van het anker (1) en op het hoofdvlak (15) van de vloei.
NL8802975A 1988-12-02 1988-12-02 Anker met kruisverband. NL8802975A (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8802975A NL8802975A (nl) 1988-12-02 1988-12-02 Anker met kruisverband.
US07/444,743 US4995326A (en) 1988-12-02 1989-11-30 Anchor with cross connection
CA002004448A CA2004448A1 (en) 1988-12-02 1989-12-01 Anchor with cross connection
JP1314126A JPH02193794A (ja) 1988-12-02 1989-12-02 交差連結部材を有するアンカー
GB8927347A GB2225998B (en) 1988-12-02 1989-12-04 Anchor with cross connection
NO894839A NO174250C (no) 1988-12-02 1989-12-04 Anker med tverrforbindelse

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8802975A NL8802975A (nl) 1988-12-02 1988-12-02 Anker met kruisverband.
NL8802975 1988-12-02

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8802975A true NL8802975A (nl) 1990-07-02

Family

ID=19853328

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8802975A NL8802975A (nl) 1988-12-02 1988-12-02 Anker met kruisverband.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US4995326A (nl)
JP (1) JPH02193794A (nl)
CA (1) CA2004448A1 (nl)
GB (1) GB2225998B (nl)
NL (1) NL8802975A (nl)
NO (1) NO174250C (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0596157B1 (en) * 1992-11-02 1997-05-28 Single Buoy Moorings Inc. Anchor for heavy loads
US6082284A (en) * 1996-11-04 2000-07-04 Vrijhof Ankers Beheer B.V. Anchor
EP1500583B1 (en) * 2000-04-27 2011-04-20 Stevlos B.V. Anchor with fluke having an upper surface comprising downwardly inclined side planes
NL2015665B1 (en) * 2015-10-27 2017-05-24 Stevlos Bv Anchor.
USD792319S1 (en) * 2015-10-30 2017-07-18 Stevlos B.V. Anchor

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2082722A5 (nl) * 1970-03-25 1971-12-10 Doris Dev Richesse Sous Marine
AU531505B2 (en) * 1979-06-01 1983-08-25 Peter Bruce Anchors
DE3572145D1 (en) * 1984-05-05 1989-09-14 Brupat Ltd Fluked burial devices
US4802434A (en) * 1985-09-05 1989-02-07 Brupat Limited Anchor
GB2183580A (en) * 1985-12-09 1987-06-10 Rob Van Den Haak Anchor

Also Published As

Publication number Publication date
NO894839L (no) 1990-06-05
GB2225998A (en) 1990-06-20
US4995326A (en) 1991-02-26
JPH02193794A (ja) 1990-07-31
NO174250C (no) 1994-04-06
GB2225998B (en) 1992-10-21
CA2004448A1 (en) 1990-06-02
NO174250B (no) 1993-12-27
NO894839D0 (no) 1989-12-04
GB8927347D0 (en) 1990-01-31

Similar Documents

Publication Publication Date Title
DE69311016T2 (de) Golfschlägerkopf des Eisentyps
DE69623794T2 (de) Hubanker zum einbetten in betonteilen
AU2009317846B2 (en) Connecting device for connecting separating elements for traffic areas
US3688508A (en) Sheet piling connectors
EP1815069A1 (en) Improved z-shaped sheet piling
DE102009022413A1 (de) Vorgeformte Anschweißspundbohle sowie Anordnung aus mehreren Spundwandkomponenten mit einer derartigen Anschweißspundbohle
NL8802975A (nl) Anker met kruisverband.
DE102006014573B3 (de) Teleskopkran-Auslegerteil mit schwächer und stärker gekrümmten Querschnittssegmenten im oberen Profilteil und im unteren Profilteil
KR101765213B1 (ko) 복부 관통형 케이블 정착 구조체
DE20319471U1 (de) Verbindungsfuge für den Kraftschluß von Betonfertigteilen
EP1886056B1 (de) Rohrverbindung
NL9202083A (nl) Ankervloei.
CN106065563A (zh) 一种嵌入式抗剪连接件及其成型方法
JP2010537147A (ja) 特に巻上げチェーン用の、d形断面を有する鋼材からなるチェーン部材
DE10128575A1 (de) Gehäuse für ein Fernsehgerät
DE202014002499U1 (de) Gitterträger
NL2020713B1 (nl) Verankeringsinrichting
AT411800B (de) Formschlüssige verbindung zwischen einem drahtstück und einem aus kunststoff gespritzten formkörper, insbesondere für eine brille
NL8403370A (nl) Anker met dubbele schacht.
EP2982807A1 (de) Vorrichtung zum Verbinden von zwei durch eine Fuge getrennten Bauteilen
DE102022113137B4 (de) Stoßfängeranordnung aufweisend einen Querträger sowie Crashboxen
EP3834754B1 (de) Medizinische schere für mikroinvasive anwendungen
EP1083264A2 (de) Fahrspurtrenneinrichtung
DE2404490C2 (de) Stossverbindung für Trägerlängsabschnitte eines aus verleimtem Brettschichtholz bestehenden Holzträgers
DE202005021215U1 (de) Spundbohle mit Larssenschloss

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed