NL8802813A - Inrichting voor het behandelen van voedselprodukten. - Google Patents

Description

Inrichting voor het behandelen van voedselprodukten.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het behandelen van voedselprodukten, zoals haringen of dergelijke.

De uitvinding beoogt een inrichting van dit type te verschaffen, waarmee voedselprodukten op effectieve wijze kunnen worden behandeld en waarbij het aantal met de hand te verrichten handelingen tot een minimum wordt beperkt.

Hiertoe wordt de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door middelen voor het opnemen en naar alsmede vanaf de behandelingslocatie transporteren van de voedselprodukten en middelen voor het in conservenblikjes aanbrengen van de behandelde voedselprodukten.

Door de maatregelen volgens de uitvinding wordt bereikt, dat het behandelingsproces van de voedselprodukten nagenoeg geheel geautomatiseerd plaatsvindt. Het contact tussen de handen van de bewerkers en de voedselprodukten, zoals dit in het verleden veelvuldig optrad, wordt nagenoeg geëlimineerd, hetgeen de hygiëne bevordert.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding geldt, dat de opneem- en transportmiddelen een eindloze band uit kettingschalmvormig met elkaar verbonden houders omvatten, welke houders elk ten minste ëën, aan zijn bovenzijde open, opneemruimte voor de voedselprodukten bezitten, welke opneemruimte een bodem bezit, die beweegbaar is tussen een de opneemruimte aan zijn benedenzijde afsluitende stand en een de opneemruimte aan zijn benedenzijde vrijgevende stand. Met behulp van de eindloze band kunnen de voedselprodukten continu worden getransporteerd. In de afsluitende stand van de bodem worden de voedselprodukten door de inrichting getransporteerd, terwijl de voedselprodukten in de vrij geefstand van de bodem worden afgegeven aan de, zich op dat moment onder de betreffende houders bevindende, conservenblikjes.

Verder is het van voordeel, wanneer elke houder een aantal dwars op de transportrichting naast elkaar gelegen opneemruimten bezit, waarbij de bodem bestaat uit twee boven elkaar geplaatste, ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de houder verschuifbare bodemplaten, die elk zijn voorzien van openingen met een met het oppervlak van de opneem- ruimten overeenkomend oppervlak, welke openingen in elke bodemplaat zodanig zijn gerangschikt dat, wanneer één der openingen samenvalt met een opneemruimte, de naastliggende opening samenvalt met de op één na naastliggende opneemruimte, welke bodemplaten beweegbaar zijn tussen een stand, waarin hun openingen ten opzichte van elkaar zijn versprongen, een stand waarin hun openingen onderling en met een eerste reeks opneemruimten samenvallen en een stand waarin hun openingen eveneens onderling, maar met een tweede reeks uit telkens naast de opneemruimten uit de eerste reeks gelegen opneemruimten samenvallen.

Met behulp van een aldus gevormde bodem is het mogelijk om de opneemruimten in de houder zeer dicht naast elkaar aan te brengen, terwijl gelijktijdig deze opneemruimten aan hun benedenzijde kunnen worden geopend of afgesloten. Hiertoe dienen slechts de beide bodemplaten op de juiste wijze ten opzichte van elkaar of ten opzichte van de houder te worden verplaatst.

Voor het bewerkstelligen van de juiste beweging van de bodemplaten is het volgens een handige uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding mogelijk, dat elke bodemplaat is voorzien van een met een in de nabijheid van de eindloze band geplaatste geleiding samenwerkende besturings-nok voor het automatisch regelen van de beweging van deze bodemplaat.

Een andere mogelijkheid hiertoe wordt verschaft wanneer op elke bodemplaat een in de nabijheid van de eindloze band geplaatst bewegingsorgaan, zoals een cilinder-zuigersamenstel, kan aangrijpen voor het automatisch regelen van de beweging van deze bodemplaat.

Een constructief voordelige vormgeving van de inrichting volgens de uitvinding wordt verkregen, wanneer elke houder bestaat uit een aantal naast elkaar geplaatste gelijkvormige houdersecties, waarbij de aan elkaar grenzende randen van de houdersecties zijn voorzien van telkens samen de opneemruimten vormende uitsparingen en waarbij de houdersecties aan hun benedenzijde op elkaar aansluitende sleuven bezitten voor het verschuifbaar opnemen van de bodemplaten.

Voor de afvoer van vocht uit de opneemruimten is het van voordeel, wanneer de bodem is voorzien van perforaties.

Teneinde de behandelde voedselprodukten in de conservenblikjes te kunnen aanbrengen zijn overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding middelen toegepast voor het ten minste gedurende de tijdsduur, waarin de bodem zich in de vrijgeefstand bevindt, synchroon onder de opneemruimten meebewegen van de conservenblikj es. Op deze wijze worden de conservenblikjes gevuld met de voedselprodukten.

Hierbij kunnen de houders aan hun benedenzijde zijn voorzien van gedurende de genoemde tijdsduur op de conservenblikj es aangrijpende meeneemnokken.

Tenslotte is het mogelijk, dat toevoerorganen zijn toegepast voor het dwars op de transportrichting van de eindloze band toevoeren van lege conservenblikjes onder de band, alsmede afvoerorganen voor het eveneens dwars op de transportrichting van de band van onder deze band afvoeren van de gevulde conservenblikjes.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

Fig. 1 toont een schematisch zij-aanzicht van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2 toont een bovenaanzicht van een gedeelte van de eindloze band uit de inrichting volgens fig. 1;

Fig. 3 toont een bovenaanzicht van een houdersectie uit de eindloze band volgens fig. 2;

Fig. 4 toont een zij-aanzicht van de houdersectie uit fig. 3, en fig. 5 toont de werking van de bodem van de houders van de eindloze band volgens één der voorgaande figuren.

De in fig. 1 schematisch weergegeven inrichting voor het behandelen van voedselprodukten is bedoeld voor het verwerken van haringen. Op een gestel 1 zijn keerwielen 2 en 3 gemonteerd die een eindloze band 4 uit kettingschalmvormig met elkaar verbonden houders 5 aandrijven. De eindloze band 4 wordt verder ondersteund door niet weergegeven geleidingen of ondersteuningsrollen, waardoor deze eindloze band 4 een gewenste baan doorloopt. De bewegingsrichting van de eindloze band 4 is in fig. 1 aangeduid door pijl 6.

Ter plaatse van het begin van de inrichting is een slechts schematisch aangeduide toevoer 7 voor het toevoeren van de haringen aan de houders 5 weergegeven. Deze toevoer 7 kan op elke op zichzelf bekende wijze zijn uitgevoerd.

Door middel van de toevoer 7 in de houders 5 aan-gebrachte haringen bereiken samen met de eindloze band 4 vervolgens een heetwaterbad 8, waarin de haringen worden gegaard. De voortbewegingssnelheid van de eindloze band 4 en de lengte van het heetwaterbad 8 zijn hierbij zodanig gekozen, dat de juiste gaartijd wordt verkregen.

Na het verlaten van het heetwaterbad 8 bereiken de houders 5 tenslotte het laatste gedeelte van de inrichting, alwaar de behandelde haringen in conservenblikjes 9 worden aangebracht. Deze conservenblikjes 9 worden in de onderhavige uitvoeringsvorm van de inrichting door slechts schematisch aangeduide toevoerorganen 10 dwars op de transportrichting van de eindloze band 4 toegevoerd alsmede op enige afstand daarvan door eveneens slechts schematisch weergegeven afvoer-organen 11 dwars op de transportrichting van de band 4 van onder deze band afgevoerd. De werking van de toevoerorganen 10 en afvoerorganen 11 is op zichzelf bekend, en dient derhalve niet nader te worden toegelicht. Het transport van de conservenblikjes 9 tussen de toevoerplaats en de afvoer-plaats geschiedt door middel van op de houders 5 gevormde meeneemnokken 12, die kunnen aangrijpen op de conservenblikjes 9.

In plaats van de getoonde uitvoeringsvorm is het mogelijk, dat de conservenblikjes 9 via een in de transportrichting van de band 4 schuin omhoog hellende baan wórden toegevoerd, totdat de afstand tussen de conservenblikjes 9 en de houders 5 zo klein is geworden dat de meeneemnokken 12 op de conservenblikjes 9 kunnen aangrijpen en deze verder synchroon met de houders 5 meebewegen.

Gedurende de tijdsduur, waarin de conservenblikjes synchroon met de band 4 meebewegen worden de houders 5 op een hierna toe te lichten wijze aan hun benedenzijde geopend, ί waardoor de haringen vanuit deze houders 5 worden overgebracht in de zich daaronder bevindende conservenblikjes 9.

Pig. 2 toont in bovenaanzicht een gedeelte van de eindloze band 4. Zichtbaar is een houder 5, die kettingschalm-vormig verbonden is met slechts gedeeltelijk weergegeven houders 13 en 14. Elke houder bestaat uit een aantal naast elkaar gelegen houdersecties 15, die in de getoonde uitvoeringsvorm alle gelijkvormig zijn.

De houders bezitten aan hun bovenzijde open opneemruimten 16 voor de haringen, welke opneemruimten 16 zijn voorzien van een bodem 17, die beweegbaar is tussen een de opneemruimten 16 aan hun benedenzijde afsluitende stand en een deze opneemruimten aan hun benedenzijde vrijgevende stand.

Zoals duidelijk blijkt uit fig. 3 zijn de houder-secties 15 ter plaatse van hun aan elkaar grenzende randen voorzien van telkens samen de opneemruimten 16 vormende uitsparingen 18. In fig. 3 en 4 zijn tevens zich in dwarsrich-ting uitstrekkende boringen 19 zichtbaar, door welke zich niet getoonde verbindings- en scharnierpennen uitstrekken, welke de diverse houdersecties 15 alsmede houders 5 onderling scharnierend verbinden ter vorming van de eindloze band 4.

De houdersecties 15 bezitten verder aan hun benedenzijde (zie fig. 4) op elkaar aansluitende sleuven 20 voor het verschuifbaar opnemen van de bodem 17. Eveneens zichtbaar in fig. 4 is een meeneemnok 12 voor het meebewegen van de conser-venblikjes 9.

Zoals blijkt uit de schematische doorsnede-tekeningen van een houder 5 volgens fig. 5 bestaat de bodem 17 uit twee boven elkaar geplaatste, ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de houder 5 verschuifbare bodemplaten 21 en 22. Elke bodemplaat 21, 22 is voorzien van openingen 23 met een oppervlak, dat overeenkomt met het oppervlak van de opneemruimten 16. De openingen in elke bodemplaat 21, 22 zijn zodanig gerangschikt, dat, wanneer een der openingen 23 samenvalt met een opneemruimte 16, de naastliggende opening 23 van deze bodemplaat samenvalt met de op éên na naastliggende opneemruimte 16. Het resultaat hiervan is, dat de bodemplaten 21 en 22 in de in fig. 5A getoonde stand de opneemruimten 16 aan hun benedenzijde afsluiten. In deze stand zijn de openingen 23 van de beide bodemplaten 21 en 22 ten opzichte van elkaar versprongen.

Wanneer vervolgens een der bodemplaten, bijvoorbeeld bodemplaat 22, zodanig wordt verschoven dat de openingen 23 van de bodemplaten 21 en 22 onderling en met een eerste reeks opneemruimten 16 samenvallen, worden de opneemruimten 16 van deze eerste reeks aan hun benedenzijde vrijgegeven. Dit is aangeduid door de pijlen 24. De zich in deze opneemruimten bevindende produkten 28 kunnen aldus omlaagvallen in de zich beneden deze opneemruimten bevindende conservenblikjes 9 (fig. 5B).

Wanneer vervolgens (fig. 5C) beide bodemplaten 21 en 22 samen worden verplaatst naar een stand, waarin hun openingen 23 opnieuw onderling samenvallen, maar thans precies onder de opneemruimten (16) uit een tweede reeks zijn gelegen, die telkens naast de opneemruimten 16 uit de eerste reeks zijn gelegen, worden tevens de produkten (28) uit deze tweede reeks opneemruimten 16 verwijderd (aangeduid door de pijlen 25). Deze stand van de bodem is tevens getoond in fig. 2.

Vervolgens kan de bovenste bodemplaat 21 opnieuw worden verschoven zodat de uitgangspositie overeenkomstig fig. 5A wordt bereikt. In deze stand kunnen de opneemruimten bij het bereiken van de toevoer 7 opnieuw worden gevuld met nieuwe voedselprodukten zoals haringen of dergelijke.

In fig. 5 zijn tevens schematisch door streep-punt lijnen geleidingen 26 weergegeven die samenwerken met besturingsnokken 27 op de bodemplaten, zodat de beweging van deze bodemplaten 21 en 22 automatisch wordt geregeld. In een andere, niet getoonde, uitvoeringsvorm zou het tevens mogelijk zijn, dat in plaats van geleidingen 26 bewegingsorganen, zooals cilinderzuigersamenstellen of dergelijke, zijn toegepast voor het regelen van de beweging van de bodemplaten 21 en 22.

De bodemplaten 21 en 22 kunnen zijn voorzien van perforaties, zodat enerzijds de voedselprodukten in de afsluitende stand van de bodem niet uit de opneemruimten 16 kunnen vallen, doch eventueel vocht uit deze opneemruimten 16 kan lekken.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm, die binnen het kader der uitvinding op velerlei wijzen kan worden gevarieerd.

Claims (11)

1. Inrichting voor het behandelen van voedselprodukten, zoals haringen of dergelijke, gekenmerkt door middelen voor het opnemen en naar alsmede vanaf de behandelingslocatie transporteren van de voedselprodukten en middelen voor het in conservenblikjes aanbrengen van de behandelde voedselprodukten.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de opneem- en transportmiddelen een eindloze band uit kettingschalmvormig met elkaar verbonden houders omvatten, welke houders elk ten minste éên, aan zijn bovenzijde open, opneemruimte voor de voedselprodukten bezitten, welke opneemruimte een bodem bezit, die beweegbaar is tussen een de opneemruimte aan zijn benedenzijde afsluitende stand en een de opneemruimte aan zijn benedenzijde vrijgevende stand.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat elke houder een aantal dwars op de trans-portrichting naast elkaar gelegen opneemruimten bezit, waarbij de bodem bestaat uit twee boven elkaar geplaatste, ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de houder verschuifbare bodemplaten, die elk zijn voorzien van openingen met een met het oppervlak van de opneemruimten overeenkomend oppervlak, welke openingen in elke bodemplaat zodanig zijn gerangschikt dat, wanneer een der openingen samenvalt met een opneemruimte, de naastliggende opening samenvalt met de op êén na naastliggende opneemruimte, welke bodemplaten beweegbaar zijn tussen een stand, waarin hun openingen ten opzichte van elkaar zijn versprongen, een stand waarin hun openingen onderling en met een eerste reeks opneemruimten samenvallen en een stand waarin hun openingen eveneens onderling, maar met een tweede reeks uit telkens naast de opneemruimten uit de eerste reeks gelegen opneemruimten samenvallen.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat elke bodemplaat is voorzien van een met een in de nabijheid van de eindloze band geplaatste geleiding samenwerkende besturingsnok voor het automatisch regelen van de beweging van deze bodemplaat.

5. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat op elke bodemplaat een in de nabijheid van de eindloze band geplaatst bewegingsorgaan, zoals een cilin-der-zuigersamenstel, kan aangrijpen voor het automatisch regelen van de beweging van deze bodemplaat.

6. Inrichting volgens éên der conclusies 3-5, met het kenmerk, dat elke houder bestaat uit een aantal naast elkaar geplaatste gelijkvormige houdersecties, waarbij de aan elkaar grenzende randen van de houdersecties zijn voorzien van telkens samen de opneemruimten vormende uitsparingen en waarbij de houdersecties aan hun benedenzijde op elkaar aansluitende sleuven bezitten voor het verschuifbaar opnemen van de bodemplaten.

7. Inrichting volgens êên der conclusies 2-6, met het kenmerk, dat de bodem is voorzien van perforaties.

8. Inrichting volgens êén der conclusies 2-7, g e -kenmerkt door middelen voor het ten minste gedurende de tijdsduur, waarin de bodem zich in de vrijgeefstand bevindt, synchroon onder de opneemruimten meebewegen van de conservenblikj es.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de houders aan hun benedenzijde zijn voorzien van gedurende de genoemde tijdsduur op de conservenblikj es aangrijpende meeneemnokken.

10. Inrichting volgens conclusie 9, m e t het kenmerk, dat toevoerorganen zijn toegepast voor het dwars op de transportrichting van de eindloze band toevoeren van lege conservenblikjes onder de band, alsmede afvoerorga-nen voor het eveneens dwars op de transportrichting van de band van onder deze band afvoeren van de gevulde conservenblikj es.

11. Inrichting volgens een der conclusies 1-10, bedoeld voor het garen van haringen, met het kenmerk, dat de eindloze band zich door een bad met heet water uitstrekt.