NL8802314A - Draagconstructie voor overspannende systemen, zoals b.v. afvalwatertransportsystemen. - Google Patents

Description

Draagconstructie voor overspannende systemen, zoals b.v. afvalwatertransportsystemen

De uitvinding heeft betrekking op een draagconstructie voor overspannende systemen, zoals b.v. afvalwatertransportsystemen, bestaande uit tenminste één in de bodem gedreven paal en een op de bovenzijde daarvan aanbrengbaar steunplateau voor het ondersteunen van de verbinding tussen op elkaar aansluitbare rioolkokers.

Dergelijke constructies zijn uit de praktijk bekend en worden veelvuldig toegepast in vooral weinig draagkrachtige grond. De gebruikelijke draagconstructie bestaat uit twee of meer houten palen, die na het heien op de juiste hoogte worden afgezaagd en aan de bovenzijde met elkaar worden gekoppeld door houten verbindingsorganen. Op deze verbindingsorganen wordt dan een houten of betonnen kesp c.g. dwarsligger bevestigd, waarop rioolkokers en/of putten worden geplaatst. Het afvalwatertransportsys-teem bestaat uit een aantal in lengterichting voorgespannen betonnen rioolkokers van in principe willekeurige lengte, die bij voorkeur een ongeveer rechthoekige doorsnede hebben met een ongeveer in het centrum daarvan gelegen, in de lengterichting lopend cilindrisch kanaal. Aan beide uiteinden van de rioolkokers is de diameter van het kanaal vergroot ten behoeve van de onderlinge verbinding van de rioolkokers met behulp van insteekmoffen, een tussenstuk en bijbehorende afdichtringen.

Het bezwaar van deze in de praktijk veelvuldigttoe-gepaste constructie bestaat daarin dat per draagconstructie tenminste twee palen in de bodem moeten worden gedreven, waarna de boven de bodem uitstekende vrije uiteinden de palen met elkaar moeten worden verbonden en vervolgens een steunplateau of dwarsligger op de op de juiste hoogte afgezaagde palen op een of andere wijze moet worden aangebracht. Een hoogtecorrectie is dan niet meer mogelijk en voor een juiste ligging of oriëntatie van het draagvlak van het steunplateau moeten veelal extra hulpmiddelen worden toegepast. Deze draagconstructie is daardoor arbeidsintensief en kwalitatief kwetsbaar, gezien de arbeidsomstandigheden.

De uitvinding beoogt een draagconstructie te verschaffen waarbij deze bezwaren zijn ondervangen. De draagconstructie volgens de uitvinding is daartoe gekenmerkt doordat de paal wordt gevormd door een al dan niet voorgespannen heipaal van beton, terwijl het draagplateau de vorm heeft van een paalkraag, bestaande uit een geprefabriceerd betonnen element, voorzien van een aan de bovenzijde open ongeveer klokvormige uitsparing, welke het vrije uiteinde van de paal met ruimte omgeeft, waarbij de ruimte tussen de wand van het paal-uiteinde en de binnenwand van de paalkraag is opgevuld met een gietbare, verhardende stof.

Met de draagconstructie volgens de uitvinding wordt het grote voordeel verkregen dat binnen zekere toleranties de ligging van het eigenlijke draagvlak van de draagconstructie onafhankelijk is van de ligging van het bovenvlak van het vrije uiteinde van de paal.

Bij op verschillende hoogte boven de grond uitstekende betonpalen kan het eigenlijke draagvlak van de draagconstructie toch steeds op de gewenste hoogte worden aangebracht door de paalkraag verder of minder ver over het vrije uiteinde van de paal te schuiven. Indien het vrije paaleinde te ver uit de bodem uitsteekt wordt dit door afhakken globaal op hoogte gebracht. Ook zijdelingse afwijkingen en een eventuele schuine stand van de heipaal kan binnen zekere grenzen worden gecompenseerd. De belas-tingoverdracht van de rioolkokers op de heipaal vindt plaats via de met een verhardende stof, bij voorkeur betonvulling, opgevulde ruimte tussen het paaluiteinde en de paalkraag, hetgeen een uitstekende overdracht van zowel horizontale als verticale krachten op de paalkop waarborgt, zonder dat het nodig is dat de vulmassa hecht aan de paalkop of aan de binnenwand van de paalkraag.

Een in hoogte verstelbaar uiteinde voor een in de bodem drijfbare paal is op zichzelf bekend uit het Europese octrooischrift 0.032.132. De paal wordt hier gevormd door een schroefpaal met een in hoogte instelbaar bovendeel, bestaande uit een met zand gevulde telescopische buis. Door het uitstromen van zand uit een aan de onderzijde van de telescoperende binnenbuis aangebrachte opening kan deze binnenbuis in hoogterichting worden versteld, om vervolgens op het uit deze binnenbuis uitstromende zand te rusten in de buitenbuis. Voor heipalen is deze constructie niet bruikbaar omdat dan de krachten voor het in de bodem drijven van deze paal op de telescoperende buisconstructie moeten worden uitgeoefend, hetgeen gemakkelijk tot vervorming kan leiden. Compensatie voor een uit het lood staande paal is met deze bekende constructie niet mogelijk en evenmin een compensatie voor zijdelingse afwijkingen. Daarbij komt nog dat schroefpalen duur zijn in vergelijking tot betonnen heipalen.

Een andere vorm van hoogteverstelling van een in de bodem aanbrengbare paal of kolom is beschreven in de Europese octrooiaanvrage 0.021.531. Daarbij wordt de paal geplaatst in een van tevoren in de bodem geboord gat, op de bodem waarvan een flexibele zak wordt aangebracht, die via een in de paal aanwezige, axiaal verlopende boring kan worden opgevuld met een verhardbare massa.

De hoogte van het bovenvlak van de paal of kolom is afhankelijk van de hoeveelheid verhardbare massa, die in de flexibele zak wordt gepompt. Deze methode is ongeschikt voor palen, die in de bodem worden gedreven.

In het Europese octrooischrift 0.095.531 tenslotte is een funderingspaal beschreven, waarvan het bovenste uiteinde is voorzien van een over de paal verschuifbare, buisvormige paalkop. Door deze buisvormige paalkop op de juiste hoogte te brengen en de inwendige ruimte daarvan te vullen met een verhardbare massa zoals beton kan het dragende bovenvlak van de paal op een gewenste hoogte worden aangebracht. De buisvormige paalkop dient daarbij uitsluitend als gietbekisting en brengt geen verticale krachten over op de paal, tenzij de buisvormige paalkop blijvend is ondersteund. Zijdelingse compensatie of compensatie van een eventuele uit het lood staande stand van de paal kan met deze bekende draagconstructie niet worden verkregen.

Bij voorkeur heeft de klokvormige uitsparing in de paalkraag de vorm van twee, op elkaar aansluitende kegel of pyramiden waarvan de bovenste een grotere tophoek heeft dan de onderste en overgaat in een opening, waarvan het oppervlak kleiner is dan de doorsnede van de paal.

De uitsparing heeft daardoor de vorm van een gemakkelijk te fabriceren oppervlak.

Teneinde de door de draagconstructie te ondersteunen rioolkokers in zijdelingse richting tegen verschuiving te blokkeren is het bovenvlak van de paalkraag bij voorkeur voorzien van twee onderling evenwijdige, opstaande randen, die ongeveer in de richting van de hartlijn van de op de paal rustende rioolkokers verlopen. De ruimte tussen de opstaande randen van de paalkraag en de daarop rustende rioolkokers wordt dan bij voorkeur opgevuld met eèn gietbare verhardbare massa.

Om ongewenst beton-betoncontact tussen het bovenvlak van de paalkraag en de daarop rustende rioolkokers te vermijden wordt tussen paalkraag en rioolkokers bij voorkeur een tussenlaag van kunststof aangebracht.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een draagconstructie, waarbij tenminste één paal in de bodem wordt gedreven en vervolgens op het vrije uiteinde daarvan een draagpla-teau op de gewenste hoogte wordt bevestigd. Volgens de uitvinding is deze werkwijze gekenmerkt doordat op het vrije uiteinde van de paal een ondersteuning op de gewenste hoogte wordt bevestigd, een als draagplateau fungerende paalkraag, voorzien van een aan de bovenzijde open klokvormige uitsparing over het vrije uiteinde van de paal wordt geschoven en op de ondersteuning wordt geplaatst, waarna de tussen het uiteinde van de paal en de binnenwand van de paalkraag overblijvende tussenruimte wordt opgevuld met een gietbare, verhardende stof.

Een uitvoeringsvorm van de draagconstructie volgens de uitvinding wordt aan de hand van de tekening nader toegelicht. Hierin toont: fig. 1 een verticale doorsnede; en fig. 2 een doorsnede volgens de lijn II-II van fig. 1.

In fig. 1 zijn twee met elkaar verbonden rioolko-kers 1, 2 weergegeven, beide voorzien van een inwendige voering 3, die b.v. kan bestaan uit een PVC-buis. In de uiteinden van de beide rioolkokers 1, 2 zijn kamers aangebracht voor het daarin opnemen van een steekmof 4, eveneens vervaardigd uit kunststof zoals PVC. Ter plaatse van de voeg tussen beide rioolkokers 1, 2 is een tussenstuk 5 uit kunststof aangebracht. Op deze wijze is de mogelijkheid verkregen de rioolkoker 2 onder een kleine hoek ten opzichte van de rioolkoker 1 te verzwenken. De binnenbuis 3, de steekmoffen 4 en het tussenstuk 5 worden ten opzichte van elkaar afgedicht met behulp van afdichtringen 6. De rioolkokers 1, 2 kunnen in principe een willekeurige lengte hebben. Bij grotere lengte van de rioolkokers 1, 2 is de doorsnede daarvan bij voorkeur ongeveer rechthoekig, zoals weergegeven in fig. 2.

De draagconstructie bestaat uit een voorgespannen betonpaal 7, die op de gebruikelijke wijze in de bodem wordt gedreven c.q. geheid. Het bovenuiteinde van de betonpaal 7 blijft over zekere lengte uit de bodem uitsteken. Zonodig kan een bovenste deel van de betonpaal worden afgehakt.

Na het heien van de betonpaal 7 in de bodem wordt op het vrij uitstekende boveneinde een ondersteuning 8 aangebracht op zodanige hoogte dat het bovenvlak van een op de ondersteuning 8 rustende paalkraag op het gewenste niveau komt te liggen. De ondersteuning 8 dient verder voor het aan de onderzijde afsluiten van de klokvor-mige uitsparing 10 in de paalkraag 9. Zoals uit de tekening blijkt kan de paalkraag 9 met ruime speling zowel in hoogte- als in zijdelingse richting over het uiteinde van de betonpaal 7 worden geschoven. De klokvormige uitsparing 10 heeft aan de onderzijde van de paalkraag bij voorkeur de vorm van een kegel 11 met kleine tophoek, waarop aansluit een kegel 12 met grotere tophoek. Deze kegel 12 gaat over in een cilindrische opening 13, waarvan het oppervlak kleiner is dan de doorsnede van de betonpaal 7. De opening 13 dient voor de toevoer van een gietbare, verhardende stof, zoals b.v. betonmortel voor het opvullen van de tussen uiteinden van de betonpaal 7 en de paalkraag 9 overblijvende ruimte. In fig. 1 is de betonvulling met 14 aangegeven. Doordat het oppervlak van de opening 13 kleiner is dan de doorsnede van de betonpaal kan de paalkraag 9 niet in zijn geheel over de betonpaal schuiven.

Na het verharden van de betonvulling 14 kan eventueel de ondersteuning 8 worden weggenomen om vervolgens bij het vervaardigen van een andere draagconstructie te worden toegepast.

Op het bovenvlak van de paalkraag 9 zijn twee onderling evenwijdige, opstaande randen 16 aangebracht zoals weergegeven in fig. 2. Om een goede opsluiting van de rioolkokers 1, 2 op de paalkraag 9 te verkrijgen wordt de ruimte tussen de ópstaande randen 16 en de zijwand van de rioolkokers 1, 2 opgevuld met specie 17.

In plaats van de opstaande randen 16 kunnen eventueel groeven 18 worden aangebracht (fig. 2), op te vullen met specie 17.

Ter vermijding van ongewenst beton-betoncontact tussen de rioolkokers 1, 2 en het eigenlijke draagvlak van de paalkraag 9 wordt op het bovenvlak van de paalkraag 9 een tussenlaag 15 aangebracht, b.v. van neopreen.

De draagconstructie zoals hierboven beschreven kan uiteraard ook worden toegepast indien niet een rechtstreekse verbinding tussen twee rioolkokers moet worden ondersteund maar b.v. een put, waarop twee of meer rioolkokers aansluitbaar zijn. Indien de draagconstructie voor putten is bestemd zullen de opstaande randen 16 op het bovenvlak van de paalkraag 9 achterwege kunnen blijven.

Claims (6)

1. Draagconstructie voor overspannende systemen, zoals b.v. afvalwatertransportsystemen, bestaande uit tenminste één in de bodem gedreven paal en één op de bovenzijde daarvan aanbrengbaar steunplateau voor het ondersteunen van de verbinding tussen op elkaar aansluit-bare rioolkokers, met het kenmerk, dat de paal (7) wordt gevormd door een al dan niet voorgespannen heipaal van beton, terwijl het steunplateau de vorm heeft van een paalkraag (9), bestaande uit een geprefabriceerd betonnen element, voorzien van een aan de bovenzijde open, ongeveer klokvormige uitsparing (10), welke het vrije uiteinde van de paal (7) met ruimte omgeeft, waarbij de ruimte tussen de wand van het paal-uiteinde en de binnenwand van de paalkraag (9) is opgevuld met een gietbare, verhardende stof (14).

2. Draagconstructie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de klokvormige uitsparing (10) in de paalkraag (9) de vorm heeft van twee, op elkaar aansluitende kegels (11, 12), waarvan de bovenste (12) een grotere tophoek heeft dan de onderste (11) en overgaat in een opening (13), waarvan het oppervlak kleiner is dan de doorsnede van de heipaal (7).

3. Draagconstructie volgens één der conclusies 1-2, met het kenmerk, dat het bovenvlak van de paalkraag (9) is voorzien van twee, onderling evenwijdige, opstaande randen (16), die ongeveer in de richting van de hartlijn van de op de paalkraag (9) rustende rioolkokers (1, 2) verlopen.

4. Draagconstructie volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de ruimte tussen de opstaande randen (16) van de paalkraag (9) en de daarop rustende rioolkokers (1, 2) is opgevuld met een gietbare, verhardende massa (17).

5. Draagconstructie volgens één der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat tussen het bovenvlak van de paalkraag (9) en de daarop rustende rioolkokers (1, 2) een tussenlaag (15) van kunststof is aangebracht ter vermijding van beton-betoncontact.

6. Werkwijze voor het vervaardigen van een draagcon structie volgens één der voorgaande conclusies, waarbij tenminste een paal in de bodem wordt gedreven en vervolgens op het vrije uiteinde daarvan een draagplateau op de gewenste hoogte wordt bevestigd, gekenmerkt doordat - op het vrije uiteinde van de paal een ondersteuning op de gewenste hoogte wordt bevestigd, - een als draagplateau fungerende paalkraag, voorzien van een aan de bovenzijde open, klokvormige uitsparing over het vrije uiteinde van de paal wordt geschoven en op de ondersteuning wordt geplaatst en - de tussen het uiteinde van de paal en de binnenwand van de paalkraag overblijvende ruimte met een gietbare, verhardende stof wordt opgevuld.