NL8800004A

NL8800004A - Inrichting voor het in delen snijden van de vleugels van gevogelte.

Info

Publication number: NL8800004A
Application number: NL8800004A
Authority: NL
Original assignee: Meyn Maschf
Priority date: 1988-01-05
Filing date: 1988-01-05
Publication date: 1989-08-01
Also published as: EP0323661B1; DE3869935D1; ES2028762T3; ES2028762T1; ATE74491T1; US4935990A; CA1323737C; JPH01216792A; EP0323661A1

Description

i.

NL 34.718-Vo/bs

Inrichting voor het in delen snijden van de vleugels van gevogelte

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het in delen snijden van de vleugels van gevogelte.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 83.02495. Deze bekende inrichting is 5 voorzien van een eindloze, continu aangedreven transporteur met dragers voor het dwars op de transportrichting van de transporteur dragen van ledematen, zoals vleugels. Op de dragers zijn een aantal klemorganen aangebracht tussen welke de, reeds vooraf van het gevogelte of dergelijke verwijderde, 10 vleugels klemmend kunnen worden aangebracht. Tijdens de rondgaande beweging van de transporteur passeren de dragers een mes dat de vleugels op een gewenste plaats in delen snijdt.

Deze bekende inrichting bezit een aantal nadelen. Zo dient, voordat van deze bekende inrichting gebruik kan worden 15 gemaakt, reeds een extra bewerking te worden uitgevoerd, namelijk het scheiden van de vleugels van het karkas. Vervolgens dienen de aldus verkregen losse vleugels met de hand tussen de klemorganen op de dragers te worden geplaatst, hetgeen zeer arbeidsintensief is. Tenslotte garandeert deze bekende 20 inrichting geenszins de vereiste nauwkeurigheid met betrekking tot de plaats, waar de vleugels in delen worden gesneden. Een dergelijke snede dient bij voorkeur te worden aangebracht tussen de kop en de kom van een vleugelgewricht, waarbij met name het vleugelgewricht tussen de humurus (overeenkomend met het 25 opperarmbeen) enerzijds en de ulna (ellepijp) en de radius (spaakbeen) anderzijds van bijzonder belang is. Doordat bij de bekende inrichting de vleugels met de hand op de dragers worden aangebracht valt het niet te vermijden, dat een zekere spreiding optreedt in de relatieve stand van het van een snede te voor-30 ziene gewricht en het mes. Derhalve zal een snede niet altijd op de gewenste plaats worden aangebracht. Dit effekt wordt versterkt door de variatie in afmeting van de vleugels.

De uitvinding beoogt een inrichting voor het in delen snijden van de vleugels van gevogelte te verschaffen, waarbij 35 deze nadelen op eenvoudige, doch niettemin doeltreffende wijze 8800004 * -2- <* zijn opgeheven.

Hiertoe wordt de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door een op zichzelf bekende hangtransporteur waarin het gevogelte met zijn poten is opgehangen en onder deze 5 hangtransporteur geplaatste middelen voor het doorsnijden van de vleugels tussen de humerus enerzijds en de ulna en radius anderzijds, ten opzichte van welke middelen het betreffende vleugeldeel tijdens de snij-bewerking een exact bepaalde positie bezit.

10 Door de genoemde maatregelen is het niet langer nood zakelijk, om voorafgaande aan het in delen snijden van de vleugels deze van het karkas te scheiden. De hangtransporteur kan onderdeel uitmaken van een bewerkingsstraat, in welke het gevogelte volledig in delen wordt gescheiden. Aldus kan het 15 in delen snijden van de vleugels geheel geautomatiseerd plaatsvinden zonder dat handmatige handelingen vereist zijn.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding bestaan de doorsnij-middelen ten minste uit een zich in hoofdzaak evenwijdig aan de transportrichting 20 uitstrekkende vleugelgeleiding voor elke vleugel, welke vleu-gelgeleiding in dwarsdoorsnede een bovenste, zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekkende geleidingsplaat of dergelijke, een zich vanaf het, het verst van het te bewerken gevogelte gelegen, uiteinde daarvan in hoofdzaak vertikaal omlaag uit-25 strekkende geleidingsplaat of dergelijke alsmede een op enige afstand zowel van de horizontale als van de vertikale geleidingsplaat, in het door beide begrensde kwadrant gelegen onderste vleugelgeleider omvat, terwijl zich vanaf het genoemde uiteinde schuin binnenwaarts en omlaag een snijorgaan, zoals 30 een roterend mes of dergelijke, nagenoeg tot aan de onderste vleugelgeleider uitstrekt.

De vorm van de aldus samengestelde vleugelgeleiding komt nagenoeg overeen met de natuurlijke stand van de vleugels van het gevogelte, wanneer dit is opgehangen aan zijn poten.

35 In een dergelijke opgehangen stand bezit het betreffende vleugeldeel ter plaatse van het gewricht een hoek van 90°, welke overeenkomt met de hoek tussen de horizontale geleidingsplaat en de vertikale geleidingsplaat. De afstand van de onderste .8800004 -3- vleugelgeleider tot deze geleidingsplaten correspondeert in hoofdzake met de te verwachten dikte van het betreffende vleu-geldeel. Op deze wijze wordt gegarandeerd, dat het gewricht een exact bepaalde positie ten opzichte van het snij-orgaan 5 inneemt. Een verschuiving in vertikale richting wordt verhinderd door de horizontale geleidingsplaat, terwijl een verschuiving in horizontale richting wordt tegengegaan door de vertikale geleidingsplaat. De plaats van het snij-orgaan is zodanig gekozen, dat de snede exact op de gewenste plaats, 10 tussen de kop en de kom van het betreffende gewricht, wordt aangebracht.

Een variatie in de afmetingen van het gevogelte, in het bijzonder de vleugels, bezit hierbij binnen ruime grenzen geen invloed op de relatieve positie van het gewricht ten op-15 zichte van het snij-orgaan. Bij het bewerken van een kleine vogel wordt het betreffende gewricht opnieuw op de in het voorgaande beschreven wijze in de vleugelgeleiding opgenomen, waarbij het karkas van de vogel enigszins wordt uitgerekt. Daarentegen leidt het uitvoeren van een bewerking bij een 20 vogel met grotere afmetingen tot een samendrukking van het karkas van deze vogel.

Volgens een verdere met voorkeur toe te passen uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding sluit het snij-orgaan een hoek van 30° in met de horizontale gelei-25 dingsplaat. Deze hoek van 30° garandeert op optimale wijze, dat de snede tussen de kop en kom van het betreffende gewricht wordt aangebracht.

Hierbij is het verder van voordeel, wanneer de horizontale en vertikale geleidingsplaat samen evenwijdig aan het 30 vlak van het snij-orgaan vanaf en naar de onderste vleugelgeleider verstelbaar zijn. Een dergelijke instelbaarheid kan van voordeel zijn, wanneer een ander type gevogelte moet worden bewerkt. Weliswaar garandeert de inrichting binnen ruime grenzen een juiste positionering van de te bewerken vleugels 35 ten opzichte van het snij-orgaan, doch in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld wanneer wordt overgegaan van de bewerking van kippen op de bewerking van kalkoenen, kan een veranderde instelling van de horizontale en vertikale geleidingsplaat ten opzichte van de onderste vleugelgeleider noodzakelijk zijn.

< SS00004 -4-

V

Wanneer het snij-orgaan tevens een hoek van 30° insluit met de horizontale geleidingsplaat leidt een dergelijke verstelling tot een geringere verandering van de ruimte tussen de onderste vleugelgeleider en de horizontale geleidingsplaat 5 dan de verandering van de ruimte tussen de onderste vleugelgeleider en de vertikale geleidingsplaat. Dit verschil in veranderingen komt overeen met de natuurlijke afmetingsverhou-dingen tussen verschillende soorten gevogelte.

Verder is het handig, wanneer, gezien in de trans-10 portrichting van de hangtransporteur, op enige afstand vóór het snij-orgaan op elke onderste vleugelgeleider een omhoog gericht hulpsnij-orgaan is aangebracht. Dit hulpsnij-orgaan snijdt het vel aan de onderzijde van de vleugel door, waardoor een rollende beweging van dit vel tijdens het transport van 15 de vleugel door de vleugelgeleiding, en hiermee samenhangend een verstoring van de goede positie van de vleugel, op effectieve wijze wordt vermeden.

Ter verbetering van de werking van de inrichting volgens de uitvinding is het tevens mogelijk, dat zich op 20 enige afstand binnenwaarts van de onderste vleugelgeleider en enigszins lager dan deze een borstgeleider uitstrekt of dat, zich op enige afstand binnenwaarts van de horizontale geleidingsplaat een bovenste vleugelgeleider uitstrekt, terwijl het tevens mogelijk is, dat zich op enige afstand boven de vleu-25 gelgeleiding een van een verbreed invoeruiteinde voorziene invoer- en doorvoergeleider uitstrekt.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

30 Figuur 1 toont een bovenaanzicht van een uitvoerings vorm van de inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 2 toont een doorsnede volgens de lijn II-II in figuur 1;

Figuur 3 toont een vooraanzicht in de transportrich-35 ting van de in figuur 1 weergegeven inrichting, en

Figuur 4 toont schematisch de werking van de inrichting volgens de uitvinding.

De in de figuren getoonde inrichting voor het in delen snijden van de vleugels van gevogelte omvat in de eerste 8800004 -5- ί plaats een gestel, dat is samengesteld uit langsbalken 1 en, deze langsbalken verbindende, dwarsbalken 2. Ter bevestiging van de diverse onderdelen van de inrichting aan het gestel, draagt dit gestel een aantal op de langsbalken geplaatste 5 staanders 3 alsmede op elke langsbalk 1 een niet nader in detail te beschrijven constructiesamenstel 4.

De staanders 3 bezitten elk in de buurt van hun bovenste uiteinde een instelsamenstel 5, waarbij telkens twee instelsamenstellen 5 via een op zichzelf bekende zelf-10 instellende koppeling 6 zijn verbonden met een geleidings-stang 7. De beide tegenover elkaar gelegen geleidingsstangen 7, die aan hun voorste uiteinde zijn voorzien van een buitenwaarts weggebogen gedeelte, vormen samen een van een verbreed invoeruiteinde voorziene invoer- en doorvoergeleider voor 15 het te bewerken gevogelte. Hierbij grijpen de beide geleidingsstangen 7 aan op de weerszijden van de romp van het gevogelte.

Aan elk constructiesamenstel 4 zijn twee verdere instelsamenstellen 8 bevestigd, die elk een montageplaat 9 20 dragen. Aan hun bovenzijde zijn de twee telkens aan één zijde van de inrichting gelegen montageplaten 9 via een verbindingsplaat 10 met elkaar verbonden.

Elk samenstel bestaande uit twee montageplaten 9 en een verbindingsplaat 10 draagt in de eerste plaats een 25 geleidingsstang 11, welke twee geleidingsstangen 11 samen een borstgeleider vormen. Wanneer het gevogelte met zijn borst in de transportrichting door de inrichting wordt getransporteerd, waarbij het gevogelte met zijn poten is opgehangen in een hangtransporteur, glijdt de borst van het 30 gevogelte over de genoemde borstgeleider.

Aan hun voorste uiteinde bezitten de geleidingsstangen 11 van de borstgeleider een omlaag weggebogen gedeelte, hetgeen de invoer van het gevogelte in de inrichting vereenvoudigt.

35 Op de tweede plaats draagt het genoemde samenstel uit twee montageplaten 9 en verbindingsplaat 10 telkens een onderste vleugelgeleider 12. Deze onderste vleugelgeleiders 12, welke zich telkens op enige afstand buitenwaarts en enigszins boven de corresponderende geleidingsstangen 11 40 uitstrekken dienen voor het aan de onderzijde ondersteunen .8800004 * -6- van de in delen te snijden vleugels van het gevogelte. Aan hun voorzijde zijn deze onderste vleugelgeleiders voorzien van een omlaag en enigszins binnenwaarts gebogen uiteinde.

De relatieve positie van deze onderste vleugelgeleiders 12 5 (alsmede van de andere in het voorgaande genoemde en hierna nog te noemen geleidingsstangen) zal later met betrekking tot figuur 4 nader worden toegelicht.

Elk constructiesamenstel 4 is verder voorzien van twee schuin geplaatste instelsamenstellen 13, welke via zelf-10 instellende koppelingen 14 telkens paarsgewijs twee hoekge-leiders 15 dragen. Elke hoekgeleider 15 omvat, gezien in dwarsdoorsnede, een bovenste zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekkende geleidingsplaat 16 en een zich vanaf het, het verst van het te bewerken gevogelte gelegen, uiteinde daarvan 15 in hoofdzaak vertikaal omlaag uitstrekkende geleidingsplaat 17. De plaatsing van de hoekgeleiders 15 is zodanig, dat de onderste vleugelgeleiders 12 zich telkens in het door beide geleidingsplaten 16 en 17 begrensde kwadrant bevinden.

De inrichting omvat verder twee bovenste vleugel-20 geleiders 18, die aan hun achterzijde rechtstreeks zijn verbonden met de hoekgeleiders 15 en die nabij hun voorste uiteinde, dat buitenwaarts en schuin omhoog is weggebogen, via een dwarsstuk 19 met deze hoekgeleiders 15 zijn verbonden. Zoals blijkt strekken deze bovenste vleugelgeleiders 25 zich telkens op enige afstand binnenwaarts van de corresponderende horizontale bovenste geleidingsplaat 16 uit.

Elk constructiesamenstel 4 draagt verder een door een motor 20 aangedreven roterend mes 21, dat zich vanuit de hoek van de hoekgeleiders 15 door een hierin gevormde uit-30 sparing 22 schuin binnenwaarts en omlaag tot nagenoeg aan de respectievelijke onderste vleugelgeleider 12 uitstrekt. De hoek, welke het roterende mes 21 telkens insluit met de respectievelijke horizontale geleidingsplaat 16 bedraagt bij voorkeur 30°.

35 De constructiesamenstellen 4 zijn tenslotte even eens voorzien van instelsamenstellen 23.

Figuur 4 toont een geslachte vogel 25, waarvan de kop en de veren reeds zijn verwijderd en die met zijn poten 26 in een op zichzelf bekende hangtransporteur 27 is opge-40 hangen. Het aanzicht volgens figuur 4 is overeenkomstig het .8600004 jj -7- aanzicht volgens figuur 3, waarbij derhalve in de transport-richting wordt gekeken en de vogel op zijn rugzijde wordt gezien.

De geleidingsstangen 7 die beide de invoer- en 5 doorvoergeleider vormen/ grijpen aan op weerszijden van de romp van de vogel. De geleidingsstangen 11', die samen de borstgeleider vormen, ondersteunen de borst van de vogel. De bovenste vleugelgeleiders 18 grijpen aan op de bovenzijden van de vleugels nabij de romp van de vogel. De vleugels van 10 de vogels, bestaande uit een nabij de romp gelegen gedeelte 28 (waarin de humerus aanwezig is) en een verder naar buiten gelegen gedeelte 29 (voorzien van de ulna en de radius), welke gedeelten door een gewricht met elkaar zijn verbonden, liggen verder opgesloten tussen de hoekgeleiders 15 en de 15 onderste vleugelgeleiders 12. De samenwerking tussen de hoekgeleiders 15 en de onderste vleugelgeleiders 12 is zodanig, dat het tussen de vleugelgedeelten 28 en 29 aanwezige gewricht zich exact ter plaatse van het vlak door het roterende mes 21 bevindt. Vertikale verplaatsingen van de 20 vleugel, en derhalve het gewricht, worden tegengegaan door de bovenste geleidingsplaten 16 en de onderste vleugelgeleiders 12, terwijl horizontale verplaatsingen van de vleugels, en derhalve de gewrichten, worden tegengegaan door de vertikale geleidingsplaten 17 en de onderste vleugelge-25 leiders 12. Op deze wijze wordt de plaats, waar de vleugel van de vogel in delen wordt gesneden exact vastgelegd.

Wanneer de vleugels op de in figuur 4 getoonde wijze tussen de hoekgeleiders 15 en de onderste vleugelgeleiders 12 worden gevoerd, bestaat het risiko, dat een ver-30 storing van de plaats van de vleugels optreedt, doordat het aan de onderzijde van de vleugel, nabij de onderste vleugel-geleider 12, aanwezige vel van de vleugels een rollende beweging van deze vleugels bewerkstelligt, hetgeen niet gewenst is. Ten einde dit te voorkomen is het mogelijk, dat, 35 gezien in de transportrichting van de hangtransporteur 26, op enige afstand voor de messen 21 op de onderste vleugelgeleiders 12 omhoog gerichte hulp-snijorganen zijn aangebracht, welke in figuur 3 met het referentiecijfer 24 zijn aangeduid. Deze hulp-snijorganen 24 snijden het vel aan de 40 onderzijde van de vleugel door, waardoor een genoemde .8800004 -8- Ψ s rollende beweging van de vleugels niet langer zal optreden.

Door de samenwerking tussen de hoekgeleiders 15 en de onderste vleugelgeleiders 12 wordt, zoals in het voorgaande is toegelicht, een goede positie van de door de 5 messen 21 veroorzaakte snede bereikt. Deze goede positie wordt tevens gehandhaafd, wanneer vogels van verschillende afmetingen moeten worden bewerkt. Het kan echter handig zijn, om, wanneer de afmetingen van de vogels te zeer verschillen, bijvoorbeeld wanneer wordt overgestapt op het 10 bewerken van een andere vogelsoort, de instelling van de diverse onderdelen van de inrichting te veranderen. Hiertoe dienen de diverse instelsamenstellen. In het bijzonder wordt hierbij gewezen op de instelsamenstellen 13, via welke de hoekgeleiders 15 en de bovenste vleugelgeleiders 18 instel-15 baar zijn. De hoek, waaronder deze instelsamenstellen 13 zijn geplaatst, komt overeen met de hoek van de messen 21 ten opzichte van de bovenste geleidingsplaten 16 van de hoekgeleiders 15. Wanneer deze hoek, zoals in het voorgaande reeds is genoemd, 30° bedraagt zal een verplaatsing van 20 de hoekgeleiders 15 leiden tot een verandering van de afstand tussen de onderste vleugelgeleiders 12 en de bovenste geleidingsplaten 16 respectievelijk de onderste vleugelgeleiders 12 en de vertikale geleidingsplaten 17, welke overeenkomt met de natuurlijke dikteverhoudingen van de 25 vleugels.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm, die binnen het kader der uitvinding op velerlei wijzen kan worden gevarieerd.

.8800004

Claims

1. Inrichting voor het in delen snijden van de vleugels van gevogelte, gekenmerkt door een op zichzelf bekende hangtransporteur waarin het gevogelte met zijn poten is opgehangen en onder deze hangtransporteur geplaatste mid- 5 delen voor het doorsnijden van de vleugels tussen de humerus enerzijds en de ulna en radius anderzijds, ten opzichte van welke middelen het betreffende vleugeldeel tijdens de snij-bewerking een exact bepaalde positie bezit.

2. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het 10kenmerk, dat de doorsnij-middelen ten minste bestaan uit een zich in hoofdzaak evenwijdig aan de transportrichting uitstrekkende vleugelgeleiding voor elke vleugel, welke vleu-gelgeleiding in dwarsdoorsnede een bovenste, zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekkende geleidingsplaat of dergelijke, 15 een zich vanaf het, het verst van het te bewerken gevogelte gelegen, uiteinde daarvan in hoofdzaak vertikaal omlaag uitstrekkende geleidingsplaat of dergelijke alsmede een op enige afstand zowel van de horizontale als van de vertikale geleidingsplaat, in het door beide begrensde kwadrant gelegen 20 onderste vleugelgeleider omvat, terwijl zich vanaf het genoemde uiteinde schuin oinnenwaarts en omlaag een snijorgaan, zoals een roterend mes of dergelijke, nagenoeg tot aan de onderste vleugelgeleider uitstrekt.

3. Inrichting volgens conclusie 2, m e t het 25. e n m e r k, dat het snij-orgaan een hoek van 30° insluit met de horizontale geleidingsplaat.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3,met het kenmerk, dat de horizontale en vertikale geleidingsplaat samen evenwijdig aan het vlak van het snij-orgaan vanaf en 30 naar de onderste vleugelgeleider verstelbaar zijn.

5. Inrichting volgens een der conclusies 2 - 4, m et het kenmerk, dat, gezien in de transportrichting van de hangtransporteur, op enige afstand v66r het snij-orgaan op elke onderste vleugelgeleider een omhoog gericht hulp-snijor- 35 gaan is aangebracht.

6. Inrichting volgens een der conclusies 2 - 5, m e t ,8800004 * -10- het kenmerk, dat zich op enige afstand binnenwaarts van de onderste vleugelgeleider en enigszins lager dan deze een borstgeleider uitstrekt.

7. Inrichting volgens een der conclusies 2 - 6, m e t 5het kenmerk, dat zich op enige afstand binnenwaarts van de horizontale geleidingsplaat een bovenste vleugelgeleider uitstrekt.

8. Inrichting volgens een der conclusies 2 - 7, met het kenmerk, datzich op enige afstand boven de vleu- 10 gelgeleiding een van een verbreed invoeruiteinde voorziene invoer- en doorvoergeleider uitstrekt.

9. Inrichting volgens een der conclusies 2 - 8, m e t het kenmerk, dat de diverse geleiders instelbaar zijn. 15

10. Inrichting volgens een der conclusies 2-9, met het kenmerk, dat de diverse geleiders gelei-dingsstangen omvatten, die elk ter plaatse van hun respektie-velijke invoeruiteinden zijn voorzien van een van het betreffende te geleiden gevogeltegedeelte weggebogen uiteinde. .8800004