NL8700275A - Inrichting voor het zwenken, draaien en kippen van een motorvoertuigcarrosserie. - Google Patents

Description

t.

^ i .i

Inrichting voor het zwenken, draaien en kippen van een motorvoertuig-carosserie.

De uitvinding betreft een inrichting voor het zwenken, draaien en kippen van een motorvoertuigcarrosserie voor het simuleren van ongevallen en trainen van het gedrag bij ongevallen met een op loopwielen aangebracht raam en met op twee aan de einden 5 daarvan bevestigde steunen.

Het grootste deel van de bestuurders van motorvoertuigen is de laatste tijd ertoe overgegaan vóór het rijden veiligheidsgordels aan te doen. Dit is een verheugend feit . Bij een ongeval worden de bestuurders beschermd tegen vele verwondingen.

10 Vaak eindigen ongevallen met een over de kop slaan van het voertuig.

Het blijft niet in zijn normale stand staan. Het komt neer op zijn dak of een zijde. Ook vele schuine standen zijn mogelijk. In een dergelijke hachelijke toestand houdt de veiligheidsgordel de bestuurder op zijn zitplaats en verhindert deze dat deze daarvan vrijkomt, 15 met het hoofd ergens opslaat of andere bewegingen uitvoert, die tot verwondingen kunnen leiden. De bestuurder kan echter niet in een dergelijke stand, waarin zich z'n hoofd bijvoorbeeld onder en z'n benen boven bevinden, blijven. Hij moet de veiligheidsgordel losmaken en trachten, op één of andere wijze uit z'n voertuig te kruipen.

20 Geen bestuurder heeft hierin geoefend. Dit geldt niet alleen voor particuliere bestuurders, maar ook voor beroepsbestuurders, politieagenten, bestuurders van hulp- en reddingsvoertuigen enz. Een shock, angst en nervositeit komen erbij. Zij beïnvloeden de bestuurder in z'n wijze van handelen.

25 In de ontwikkelings-en beproevingsafdelingen van de motorvoertuigfabrikanten zijn inrichtingen aanwezig, waarmee de motorvoertuigen en hun carosseriën om gezameü'ij-ke assen kunnen worden gedraaid, gekipt enz. Er ontbreken echter inrichtingen waarmee in rijscholen, automobielclubs, opleidingsplaatsen van de politie 30 en voor beroepsbestuurders enz. kan worden geoefend, hoe een bestuur der zich bij en na een draaien of over de kop slaan van een voertuig moet gedragen en hoe deze zich dan uit zijn veiligheidsgordel kan bevrijden. Bovendien moet in het verwijderen van gewonden uit het voertuig door hulpkrachten van de brandweer, van de politie, van het 35 rode kruis en dergelijke instellingen geoefend worden. Hiervan 8700275 » - 2 - uitgaande beoogt de onderhavige uitvinding een inrichting te verschaffen, waarmede met een over de kop slaan of kippen van het voertuig gepaard gaande ongevallen kan worden gesimuleerd en met betrekking tot het gedrag bij en na een dergelijk ongeval kan worden 5 geoefend. Door middel van de inrichting volgens de uitvinding moet niet het motorvoertuig, maar op de eerste plaats de mens meer beveiligd worden. Voor de oplossing van dit probleem wordt volgens de uitvinding bij· een inrichting van de hierboven beschreven soort ervoor gezorgd dat op de steunen draailegers zijn aangebracht, dat in de draailegers 10 vasthoudorganen voor het verbinden met de stootstangendragers van de carrosserie zijn gelegerd en op tenminste een draaileger een op het vasthoudorgaan inwerkende rem is aangebracht. Op een verplaatsbaar raam met steunen, zoals deze algemeen bekend zijn en voor veel doeleinden worden toegepast, worden volgens de uitvinding draailegers 15 aangebracht, waarin met de carrosserie verbindbare vasthoudorganen draaibaar zijn gelegerd. Dat betekent dat men een carrosserie na het inhangen in én het verbinden met de vasthoudorganen kan draaien. Daarbij wordt het voertuig om zijn langsas gedraaid. Daarmede kan de toestand worden gesimuleerd, waarbij een voertuig op zijn zijde of 20 zijn dak terechtkomt en in die stand blijft staan. Evenzo kan ook elke schuine stand worden gesimuleerd, die een voertuig bijvoorbeeld na een slippen en over de kop slaan op een helling zou innemen. Met de rem volgens de uitvinding kan het voertuig in elke draaistand worden geblokkeerd. In de praktijk zal een bestuurder bij het oefenen met de 25 inrichting volgens de uitvinding in de carrosserie stappen en z'n veiligheidsgordel aandoen. Een leraar of ook een andere autorijschool-leerling zullen het voertuig draaien en in een verenigbare draaistand blokkeren. Hierin zal de oefenende bestuurder een tijd blijven. Vervolgens zal hij na de aanwijzingen van de leraar of met behulp van een 30 andere leerling de veiligheidsgordel losmaken, uit het voertuig kruipen of zich op één. of andere wijze hiervan verwijderen. Daarbij wordt ook het openen van de deuren aan de bestuurder- en de bijrijder beproefd. Afhankelijk van de lichamelijk geschikt-héid en/of een reeds bereikte mate van- oefening van de bestuurder zal men het oefenen met een geringere 35 of grotere schuine stand beginnen. Dit kan dan tot aan een stand na het over de kop slaan worden vergroot, in de inrichting volgens de uitvinding worden niet alleen eigenlijke rijschoolleerlingen, maar ook leraren 8700275 * Λ -3-.

geoefend. Deze kunnen dan hun met de inrichting opgedane ervaringen aan andere bestuurders bok daar overbrengen waar een inrichting volgens de uitvinding niet ter beschikking staat. Met de inrichting volgens de uitvinding kunnen hulpkrachten verder oefenen met het uit 5 het voertuig halen van personen die gewond of zelfs bewusteloos zijn.

Op doelmatige wijze kunnen de steunen in hun hoogte worden versteld. Daarmede kan de carrosserie van het raam worden opgéheven en dan vrij worden gedraaid. Evenzo kan de carrosserie door een verschillend verstellen van de steunen op z'n 10 voorste en z'n achterste einde om z'n dwarsas worden gedraaid.

In de constructie volgens de uitvinding is er in voorzien dat de steunen een vertikale stijl en twee zijdelingse, schuinlopende steunen bevatten, waarbij de stijl hol is en daarin telescoopvormig vastzetbaar een stang verschuifbaar is, waar-15 bij de draailegers op de stijl resp. op de stang zijn bevestigd, de vasthoudorganen een horizontaal lopende en met één einde in het draaileger vastgehouden drager en een op het andere einde daarvan bevestigde dwarsdrager bevatten en op de einden van de dwarsdrager met de stootstangen-dragers vast schroefbare stelen zijn bevestigd.

20 De stootstangen worden op verschillende wijze op de carrosseriën bevestigd. In het algemeen zijn echter stootstangdragers aanwezig, die op beide zijden van de carrosserie voor en achter zijn aangebracht, die evenwijdig aan de rijrichting lopen en boringen of schroef draadboringen bevatten. Hierop worden de stelen vastge-25 schroefd. Het ligt in het kader van de uitvinding de stelen en/of ook de steunen ten opzichte van het verplaatsbare raam te verstellen. Daarmede kunnen carrosseriën van verschillende grootte in de inrichting worden ingehangen en hiermede verbonden.

Op doelmatige wijze zijn beide steunen in hun 30 hoogte verstelbaar. Daarbij is het voor het principe van de uitvin ding om het even of de steunen met de hand, electrisch, hydraulisch of op andere wijze worden- versteld. Voor het vergemakkelijken van het draaien moeten de draailegers bij voorkeur als kogellegers zijn uitgevoerd. De op de dwarsdragers bevestigde stelen bevatten op 35 voordelige wijze een dwarsafstand die overeenkomt met de dwars- afstand van de stootstangen-dragers en boringen voor het opnemen van schroeven voor het vastschroeven met de stootstangendragers.

8700275 - 4 - ί 3

Meer in bijzonderheden wordt voor de uitvoeringsvorm van de trommel volgens de uitvinding erin voorzien dat op een drager een rem, in de vorm van een trommelrem, en op de bijbehorende steun een hefboom zwenkbaar is aangebracht en 5 rem en hefboom door middel van bediening van de eerste via een over omleidrollen geleide stangen-veelhoek zijn verbonden.

Op-dat de steunen aan het voor- en aan het achtereinde van de carrosserie verschillend uitéén verplaatst of in hun hoogte versteld kunnen worden, zijn zij met kiplegers op 10 het raam bevestigd. Voor het vergroten van de stabiliteit lopen tussen de steunen en het raam hiermede zwenkbaar verbonden draaibare verbindingen.

Op-dat een ongeval beter kan worden gesimuleerd, is in een andere uitvoeringsvorm er in voorzien dat het 15 , raam op één einde over de steunen uitsteekt, aan het uitstekende einde stangen zijn bevestigd en hiertussen een projectiewand is aangebracht. Op deze projectiewand kunnen met een camera of ook alleen met een diaprojector series-beelden of beelden worden geproj ecteerd.

20 Bij de hierboven beschreven uitvoeringsvorm wordt de carrosserie op z'n stootstangendragers achter en voor gegrepen en tussen de draailegers aangebracht. Daarmede vormt de carrosserie zelf de verbinding tussen de beide draailegers. Het is nu gebleken dat een zelfdragende carrosserie na het verwijderen 25 van de assen en andere delen, die voor hun toepassing in de inrich ting volgens de;uitvinding niet nodig zijn, niet.meer torsie-stijf is. Daarmede kunnen de voor en achterkant:.van de carrosserie bij een draaien daarvan in de inrichting ten opzichte van elkaar verdraaien. Ter vermijding van een dergelijke torsie is in een 30 doelmatige uitvoeringsvorm erin voorzien dat de op de beide einden aangebrachte vasthoudorganen met elkaar zijn verbonden. Op doelmatige wijze loopt een langssteun tussen de beide vasthoudorganen en verbindt deze torsie-stijf met elkaar. Wanneer nu de carrosèerie op één einde wordt gegrepen en gedraaid, wordt deze draaibeweging 35 door de langssteun op het andere einde overgedragen.Daarmede wordt de draaibeweging ook daar in de carrosserie ingevoerd. De carrosserie zelf wordt niet meer op torsie belast.

8700275 έ * - 5 -

Bij een ongeval kan het voorkomen dat het voertuig over de kop slaat en/of op het dak of op een zijde blijft liggen.Dan kan de ene of de andere deur niet meer open gaan. Even2o zijn er standen, waarbij de voorruit of de achterruit bedekt zijn.

5 Dit alles beperkt de mogelijkheden van een toegang tot de passagiers in de binnenruimte van de carrosserie. Met de uitvinding wordt beoogd ook deze toestanden te simuleren. Passagiers en helpers moeten met benadering van de werkelijkheid oefenen hoe de eerste nog het voertuig verlaten en de laatste toegang tot de ingesloten 10 passagiers kunnen bereiken- Voor het bereiken van dit oefendoel voorziet de uitvinding in opblaasbare luchtzakken, die in de carrosserie op de binnenzijde van de ramen zijn aangebracht. Na een opblazen wordt een passagier of een helper met benadering van de werkelijkheid gesimuleerd, dat deze op een plaats het voertuig niet 15 kan laten resp. geen toegang tot de passagier kan hebben.

In bijzonderheden is erin voorzien dat ten minste een luchtzak op de binnenzijde van het voorraam en tenminste een andere luchtzak op de binnenzijde van het achterraam op de carrosserie is bevestigd. In plaats van een luchtzak bij elk raam 20 kunnen ook twee luchtzakken naast elkaar worden aangébracht. Voor het blokkeren van de zijvensters en de deur is telkens een andere luchtzak zijdelings over de lengte van de binnenruimte lopend aan de bovenkant daarvan bevestigd. Voor het opblazen van de luchtzak zijn deze via slangen met op het’draaibare deel van de inrichting aange-25 brachte drukluchtflessen verbonden.Deze kunnen op de zojuist genoemde langssteunen zijn aangebracht. . .

Het hangt van het nagestreefde doel van de oefening af, welke luchtzak wordt opgeblazen. Hiertoe voorziet de uitvinding erin dat op een steun een met een vasthoudorgaan verbon-30 den stuurkop is gelegerd, waarbij de slangen via deze zijn geleid en in de stuurkop kleppen bevatten, waarbij deze kleppen op de stuurkop vastgehouden en van buitenuit toegankelijke stuurstiften bevatten, waarbij tegenover de stuurkop een op de steun bevestigde console met instelbare aanslagen ligt, en deze bij draaiing van de 35 stuurkop met z'n stuurstiften tot aanslag kunnen komen. Aan elke luchtzak is een stuurstift en een aanslag toegevoegd. Voor het geval een luchtzak in een bepaalde draaistand moet worden opgeblazen, wordt de daaraan toegevoegde aanslag vooraf versteld. Bij het S700275

ί V

- 6 - bereiken van de draaistand slaat deze dan tegen de daar aan toegevoegde stuurstift. Deze opent de klep. Daarmee stroomt de druklucht uit de drukluchtfles in de luchtzak en blaast deze op.

In een andere uitvoeringsvorm is een afstands-5 bediening voor het verbinden van de luchtzak met de drukluchtflessen aangebracht.

Het kan gewenst zijn, de polsslag, de adem-frequentie en andere waarden van de zich in de carrosserie bevindende personen tijdens een oefening te meten. Hiertoe is een 10 meettoestel voor polsslag, ademfrequentie en dergelijke aangebracht en via een leiding met de binnenruimte van de carrosserie verbonden.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening.

Fig. 1 toont een perspectivisch aanzicht van 15 de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont een zijaanzicht.

Fig. 3 toont een bovenaanzicht.

Fig. 4 toont een vooraanzicht.

Fig. 5 toont een vooraanzicht met een schuine 20 stand van de carrosserie.

Fig. 6 toont een zijaanzicht met om zijn dwars-as gekipte carrosserie.

Fig. 7 toont een zijaanzicht, gelijk aan dat van fig. 2, van de uitvoeringsvorm met de doorgaande langssteunen.

25 Fig. 8 toont een bovenaanzicht van deze uitvoeringsvorm.

Fig. 9 toont een zijaanzicht van de uitvoeringsvorm met de in de binnenruimte van de carrosserie aangebrachte luchtzakken.

30 Fig. 10 toont een vooraanzicht, gezien in de richting van de pijlen 10-10 in fig. 9, in een draaistand van de carrosserie.

Fig. 11 toont schematisch een gedeeltelijk aanzicht met de afstandsbediening en het meettoestel.

35 De figuren 1 t/m 3 tonen het raam 12, dat op vier loopwielen 14 verschuifbaar is.Een carrosserie 16 is in de inrichting opgehangen. Hiertoe dienen de beide sternen 18 met de 8700275 * % - 7 - draailegers 20, de stijlen 22, de hierin vertikaal verschuifbare stangen 24 en de telkens twee steunen 26. Op het in de figuren links aanwezige draaileger 20 resp. de stijl 22 is een trommelrem 28 aangebracht. Deze wordt via een op de stijl 22 draaibaar verbon-5 den hefboom 30 met de hand bedient. Deze werkt via een niet getoonde en via omleidrollen geleide stangen-veelhoek op de trommelrem 28.

Met z'n voorste en z'n achterste einde is de carrosserie 16. in de vasthoudorganen 32 opgehangen. Deze bestaan uit de horizontaal lopende dragers 34, die draaibaar in de draailegers 20 zijn vast-10 gehouden, uit op de vrije einden daarvan aangezette vertikale steunen en uit hierop bevestigde dwarsdragers 36. Op de einden daarvan links en rechts zijn stelen 38 bevestigd. Deze liggen, zoals het bovenaanzicht in fig. 3 toont, tegen de stootstangdragers 40 aan.

In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld zijn deze vereenvoudigd als 15 carrosserieplaten getoond. De stelen 38 bevatten boringen 42. Hierin kunnen schroeven of schroef draadbouten worden ingébracht, die met worden de stootstangdragers 40 vastgeschroefd. Draaibare verbindingen 44 lopen tussen het raam 12 en de steunen 18. Op z'n in de figuren 1 t/m 3 rechts gelegen vooreinde is het raam 12 verlengd en bevat dit 20 een uitstekend deel 46. Hierop zijn stangen of een raam 48 bevestigd.

Dit draagt een projectiewand 50. Fig. 6 tóont nog een kipleger 52,

Deze maken een kippen van de steunen 18 en van de draaibare verbindingen 44 mogelijk.

Voor het in bedrijf stellen van de inrichting 25 wordt een carrosserie 16 in de vasthoudorganen 32 opgehangen. De stelen 38 worden op de stootstangendragers 40 geschroefd. Bij verschillende motorvoertuigtypen met verschillende afmetingen kan dit enige instellingen of lengteveranderingen van de verschillende delen van de vasthoudorganen 32 vereisen. Voor het principe van de 30 uitvinding is dit niet wezenlijk. Voor het beproeven van het gedrag bij een ongeval stappen een bestuurder en eventueel ook een bijrijder in de carrosserie 16, zij gaan zitten en doen hun veiligheidsgordel aan. Dan wordt de carrosserie 16 met de hand gedraaid. De in fig. 2 getekende pijl geeft een draaiing aan. Fig. 5 toont een mogelijke 35 schuine stand. Fig. 6 toont een gekipte stand, waarin de carrosserie 16 om zijn dwarsas naar voren is gekipt. Met de trommelrem 28 en de hefboom 30 kan de carrosserie 16 in elke schuine stand worden vastgezet. Hierin oefenen bestuurder en bijrijder, hoe men de veiligheids- 8700275

# V

- 8 - gordel losmaakt, een deur opent, in. welke volgorde dit het beste plaats heeft, hoe men uit het voertuig komt, hieruit kruipt enz.

Met een op de projectiewand 50 geprojecteerde seriëbeelden of ook alleen met een dia kunnen verkeerssituaties, die als enige oplossing 5 hlleen het verlaten van het voertuig toelaten, worden voorgesteld.

Evenzo kunnen situaties worden voorgesteld, waarbij het voertuig als gevolg van het maken van een fout tijdens het rijden van de rijbaan is gekomen en daarbij in een schuine stand is terecht gekomen.

10 Bij de in de figuren 7 en 8 getoonde uitvoe ringsvorm zijn de beide vasthoudorganen 32 via verlengstukken 62 naar beneden doorgetrokken en via een langssteun 64 met elkaar verbonden. Deze langssteun 64 brengt een op één einde ingevoerde draaibeweging over op het andere einde. Daarmede wordt de op de 15 steler 38 opgehaggen carrosserie 16 zelfs van alle draaimomenten in z'n langsrichting ontlast.

Bij de in fig. 9 getoonde uitvoeringsvorm zijn de voorruit met 66, de achterruit met 68, de voorste zitplaatsen met 70, de.achterste zitplaatsen met 72 en het dak met 74 aangegeven. 20 Op de binnenzijde van de voorruit 66 zijn dan één of twee luchtzakken 76, op de binnenzijde van de achterruit 68 één of twee luchtzakken 78, en onder het dak 74 op beide zijden daarvan telkens een luchtzak 80 aangebracht. Deze zijn met vasthoudorganen 82 aan de carrosserie bevestigd. Luchtslangen 84 bevinden deze met drukluchtflessen 86.

25 Deze zijn op de langssteun 64 bevestigd. Een stuurkop 88 is op de rechts aanwezige steun. 18 aangebracht. Deze is met de vasthoudorganen 32 verbonden en draait hiermede. De luchtslangen 84 lopen door de stuurkop 88 heen. Zij bevatten kleppen. Hiertoe behoren stuurstiften 90. Deze zijn buitenuit. toegankelijk. Een console 92 is eveneens:: 30 op de steun 18 bevestigd. Deze ligt tegenover de stuurkop 88. Aan slagen 94 zijn op de console aangebracht. Zij zijn verstelbaar.

In de uitgetrokken stand komen zij met de stuurstiften 90 in aanraking. Fig. 11 toont nog een afstandsbediening 96. Via een stuur-kabel 100 is deze met de console 92 verbonden. Met deze afstands-35 bediening 96 kunnen de aanslagen 94 worden versteld. Fig. 11 toont verder nog een meetapparaat 98, dat via een leiding 102 met de binnenruimte van de carrosserie 16 is verbonden.

8700275 - 9 -

In fig. 9 zijn luchtzakkeh. 76, 78 en 80 met streepstippellijn in gedeeltelijk opgeblazen toestand getoond. Men ziet dat deze in deze toestand en juist in de volledig opgeblazen toestand zowel een naar buiten komen uit de carrosserie als ook een 5 naar binnengaan in de carrosserie versperren. Daarmede wordt een

Sx3.SH

toestand, waarbij een voertuig na eenoverde· kop / één zijde blijft liggen, met benadering van de werkelijkheid gesimuleerd. Fig. 10 toont een draalstand en een toestand, waarin een voorste luchtzak 76 niet en een tweede voorste luchtzak 76 volledig is opgeblazen.

10 Dit toont dat alle samenstellen van niet en volledig opgeblazen luchtzakken mogelijk zijn.

8700275

Claims (20)

1. Inrichting voor het zwenken, draaien en kippen van een motorvoertuigcarrosserie voor het simuleren van ongevallen en het oefenen met het gedrag bij ongevallen met een op loopwielen aangebracht raam en met op twee van de einden daar- 5 van bevestigde steunen met het kenmerk, dat op de steunen (18) draailegers (20) zijn aangebracht, waarbij in de draailegers (20) vasthoudorganen (32) voor het verbinden met de stootstangendragers (40) van de carrosserie (16) zijn gelegerd, en op tenminste één draaileger (20) een op het vasthoudorgaan (32) werkende rem (28) 10 is aangebracht,

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de steunen (18) in de hoogte verstelbaar zijn,

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de steunen (18) een vertikale stijl (22) en twee 15 zijdelingse, schuinlopende steunen (26) bevatten, waarbij de stijl (22) hol is en hierin telescoopvormig verstelbaar een stang (24) verschuifbaar is geleid, waarbij de draailegers (20) op de stijl (22) resp. op de stang (24) zijn bevestigd, waarbij de vasthoudorganen (32) een horizontaal lopende en met één einde in het draai- 20 leger (20) vastgehouden drager· (34) en een op het andere einde daarvan bevestigde dwarsdrager (36) bevatten en op de einden van de dwarsdragers (36) met de stootstangendragers (40) vast-schroefbare stelen (38) zijn bevestigd.

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het 25 kenmerk, dat beide steunen (18) in de hoogte verstelbaar zijn.

5. Inrichting volgsis conclusie 3, met het kenmerk, dat de draailegers (20) kogellegers zijn.

6. Inrichting volgens conclusie 4 met het kenmerk, dat de op de dwarsdragers (36) bevestigde stelen (38) 30 een afstand hebben die overeenkomt met de afstand van de stoot stangendragers (40) en boringen (42) voor het opnemen van schroeven voor het vastschroeven met de stootstangendragers (40).

7. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat op een drager (34) een rem (28), in de vorm van een 35 trommelrem en op de bijbehorende steunen (18) een hefboom (30) zwenkbaar is aangebracht en remmen (28) en hefbomen (30) voor het 870 02 7 5 4 -11-. bedienen van de eerste via een over omleidrollen geleide stangenveel-hoek zijn verbonden.

8. Inrichting volgens de conclusies 1 t/m 7 met het kenmerk, dat de steunen (18) met kiplegers (52) op het 5 raam (12) zijn bevestigd.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat tussen de steunen (18) en het raam (12) hiermede zwenkbaar verbonden draaibare verbindingen (44) lopen.

10. Inrichting volgens de conclusies 1 t/m 9, 10 met het kenmerk, dat het raam (12) op één einde uit de steunen (18) steekt, op het uitstekende einde (44) de stang (48) is bevestigd en hier-tussen een projectiewand (50) is aangebracht.

11. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de op de beide einden aangebrachte vasthoudorganen (32) 15 met elkaar zijn verbonden.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat een tussen de beide vasthoudorganen (32) lopende en deze torsie-stijf met elkaar verbindende langssteun (64) is aangébracht.

13. Inrichting volgens de conclusies 1 t/m 12, 20 met het kenmerk, dat in de carrosserie (16) op de binnenzijde van de ramen ((66, 68) aangebrachte opblaasbare luchtzakken (76, 78, 80) aanwezig zijn.

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat tenminste één luchtzak (76) op de binnenzijde van het 25 voorraam (66) op de carrosserie (16) is bevestigd.

15. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat tenminste één luchtzak (78) op de binnenzijde van het achterraam (68) op de carrosserie (16) is bevestigd.

16. Inrichting volgens conclusie 13, met het 30 kenmerk, dat telkens een luchtzak (80) zijdelings over de lengte van de binnenruimte lopend op de bovenkant daarvan is bevestigd.

17. Inrichting volgens de conclusies 13 t/m 16, met het kenmerk, dat de luchtzakken (76, 78, 80) via slangen (84) met op het draaibare deel van de inrichting aangebrachte druklucht- 35 flessen (86) zijn verbonden. 6700275 - 12 -

18. Inrichting volgens conclusie 17 met het kenmerk, dat op een steun (18) een met een vasthoudorgaan (32) verbonden stuurkop (88) is gelegerd, dat de slangen (84) via deze zijn geleid en daarin kleppen zijn aangebracht, dat deze op de 5 stuurkop (88) vastgehouden stuurstiften (90) bevatten, en dat tegen over de stuurkop (88) een op de steun (18) bevestigde console (92) met instelbare aanslagen (94) ligt, die bij draaiing van de stuurkop (88) met z'n stuurstiften (90) tot aanslag kunnen komen.

19. Inrichting volgens conclusie 17, gekenmerkt 10 door een afstandsbediening (96) voor het verbinden vein de luchtzakken (76, 78, 80) met de drukluchtflessen (86).

20. Inrichting volgens de conclusies 1 t/m 19, met het kenmerk, dat een meetapparaat (98) voor polsslag, adem-frequentie en dergelijke is aangebracht en via een leiding (102) 15 met de binnenruimte van de carrosserie (16) is verbonden. -o -o-o -o -o -o -o -o -o - 8700275