NL8602014A

NL8602014A - Een werkwijze en inrichting voor het vervaardigen van onderleg- of steunplaten.

Info

Publication number: NL8602014A
Application number: NL8602014A
Authority: NL
Original assignee: Cornelis Everardus Van Berkel
Priority date: 1986-08-06
Filing date: 1986-08-06
Publication date: 1988-03-01
Also published as: ES2022303B3; ATE63243T1; EP0256589A1; EP0256589B1; US4787235A; DE3769884D1

Description

(F

N.0. 33947 1 / ·

Een werkwijze en inrichting voor het vervaardigen van onderleg- of steunplaten__

Beschrijving

De uitvinding heeft in de eerste plaats betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van in vorm en afmetingen aan elkaar gelijke onderleg- of steunplaten door ponsen van deze platen uit een grote plaat, waarbij tijdens de vervaardiging van elke steunplaat daarin ten 5 minste een gat wordt geponst met naar een zijde van de steunplaat een doorgedrukte schuine rand.

Een dergelijke werkwijze is algemeen bekend. De daarmee verkregen onderleg- of steunplaten worden bijvoorbeeld gebruikt voor het in combinatie met schroeven bevestigen van isolatiematerialen op een onder-j 10 laag, zoals een dakplaat. Zij kunnen echter ook voor andere doeleinden * worden gebruikt. De inrichtingen waarmee deze onderleg- of steunplaten worden aangebracht hebben een magazijn waarin zich een stapel van deze steunplaten bevindt en deze inrichtingen zijn voorzien van middelen waarmee telkens de onderste plaat van de stapel uit het magazijn wordt 15 gehaald en wordt gebracht naar de plaats waar samenwerking met een bevestigingsmiddel, zoals een schroef kan plaatsvinden.

Hierbij doet zich het probleem voor dat de steunplaten in het magazijn door vet en/of vocht of door braamvorming als gevolg van slijtage van de ponsinrichting aan elkaar kleven. Dit is aanleiding tot stó-20 ringen.

Doel van de uitvinding is nu een werkwijze te verschaffen waarmee onderleg- of steunplaten kunnen worden verkregen waarbij zich de eerder genoemde problemen niet meer voordoen.

Dit doel wordt volgens de uitvinding in de eerste plaats bereikt 25 doordat elke steunplaat tijdens de vervaardiging wordt voorzien van ten minste drie een uitpuiling naar een zijde veroorzakende indrukkingen op afstand van het gat respectievelijk de gaten en deze indrukkingen bij elke volgende steunplaat, gezien in omtreksrichting van de steunplaat, worden aangebracht op afstand van de indrukkingen in de voorgaande 30 plaat, zodanig dat bij stapeling van meerdere steunplaten de uitpuilingen van elke plaat buiten het bereik liggen van de indrukkingen van een voorgaande of volgende plaat. De uitpuilingen zorgen ervoor dat de steunplaten op afstand van elkaar in het magazijn worden gehouden. Past men drie uitpuilingen toe dan verkrijgt men een stabiele driepuntson-35 dersteuning die bij elke steunplaat verspringt ten opzichte van de voorgaande waardoor een stabiele stapel in het magazijn is verkregen, 8602014 ✓ 2 1* een stapel die ook zonder moeilijkheden vanuit een verpakking in het magazijn kan worden overgebracht.

In plaats van drie uitpuilingen, die overigens elke gewenste vorm kunnen hebben, kan men natuurlijk ook vier, vijf of meer uitpuilingen 5 aanbrengen. Drie uitpuilingen leveren echter op eenvoudige wijze reeds de vereiste stabiliteit. Deze uitpuilingen moeten bij voorkeur meer dan 10% bedragen van de afstand waarover de doorgedrukte gatrand buiten het vlak van de plaat uitsteekt ten einde met zekerheid kleven ter plaatse van de doorgedrukte gatranden te vermijden.

10 De uitpuilingen kunnen in dezelfde richting zijn gericht als de i doorgedrukte gatrand doch ook tegengesteld zijn gericht. Zij kunnen bolvormig zijn of lijnvormig en zij zijn bij voorkeur symmetrisch gerangschikt, bijvoorbeeld volgens het patroon van een gelijkzijdige driehoek rondom het centrale gat met de doorgedrukte rand bestemd voor 15 het verzonken opnemen van een schroefkop.

De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding. Bekend is een inrichting die bestaat uit een ponsinrichting met een ondersteuning voor een grote plaat, middelen voor het stapsgewijs voortbewegen van de plaat, in de 20 voortbewegingsrichting allereerst een op en neer beweegbare nippel voor het ponsen van een gat, vervolgens een op en neer beweegbare nippel voor het doordrukken van de gatrand en daarna een op en neer beweegbare pons voor het uit de grote plaat snijden van de van een gat voorziene steunplaat.

25 Deze inrichting wordt nu volgens de uitvinding gewijzigd doordat rondom de nippel voor het doordrukken van het gat ten minste drie zet-nippels zijn aangebracht voor het maken van indrukkingen, welke zetnip-pels zijn bevestigd in een palwiel dat draaibaar is om de hartlijn van de doordruknippel en dat samenwerkt met een orgaan dat het palwiel 30 draait over een hoek tijdens elke teruggaande slag van de ponsinrichting. Men bereikt daarmee dat bij elke slag van de ponsinrichting de zetnippels over een hoek worden verplaatst welke hoek elke gewenste afmeting kan hebben zolang de uitpuilingen in de ene plaat niet vallen in de indrukkingen van een voorgaande plaat. Bij voorkeur wordt een hoek 35 aangehouden tussen 15 tot 25° en in het bijzonder een hoek van 20°.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen.

Figuur 1 toont een bovenaanzicht van een steunplaat verkregen met de werkwijze volgens de uitvinding.

40 Figuur 2 is een doorsnede door een deel van de plaat van figuur 1 8602014

«F

3 t» op grotere schaal.

Figuur 3 toout een variant van de plaat van figuur 1.

Figuur 4 toont schematisch in doorsnede de ponsinrichting voor het vervaardigen van de steunplaten.

5 Figuur 5 toont schematisch een doorsnede volgens de lijn V-V in figuur 4.

Figuur 1 toont een vierkante onderlegplaat 1 met afgeronde hoeken die is voorzien van een centraal gat 2 met een schuin doorgedrukte rand 3, zoals duidelijker te zien is in figuur 2.

10 In deze plaat zijn drie indrukkingen 4 aangebracht die leiden tot de in figuur 2 getoonde uitpuiling 5. Deze indrukkingen zijn regelmatig rondom het centrale gat 2 aangebracht met een onderlinge hoek van 20°.

Bij 5 is aangegeven waar zich de indrukkingen en dus ook uitpuilingen bevinden van een in de stapel onder de plaat 1 gelegen plaat en 15 bij 6 de indrukkingen van de zich weer daaronder bevindende plaat. De uitpuilingen van elke plaat steunen dus steeds op een plat vlak gedeelte van een voorgaande plaat wanneer een stapel platen is aangebracht in een magazijn dat ervoor zorgt dat de platen steeds met de zijranden in eenzelfde vlak liggen.

20 Figuur 3 toont een plaat 10 die is voorzien van lijnvormige in drukkingen 11 die een gesloten gelijkzijdige driehoek bepalen, symmetrisch ten opzichte van het centrale gat 12.

Ook hier is met 13 respectievelijk 14 aangegeven waar zich de indrukkingen bevinden in onder de plaat 10 gelegen platen.

25 De lijnvormige indrukkingen behoeven uiteraard niet een volledige driehoek te vormen. Lijnvormige indrukkingen van kortere lengte zijn gemakkelijker te vervaardigen.

Bij een plaatdikte van 0,75 mm bedraagt de uitpuiling bij de uitvoeringsvorm getoond in figuur 2 eveneens 0,75 mm. De doorgedrukte gat-30 rand 3 heeft een afstand van 3,2 mm vanaf de binnenrand van het gat tot het bovenvlak van de plaat 1.

Figuur 2 toont met onderbroken lijnen de ligging van een volgende plaat 1* waarbij de indrukking boven de indrukking 4 is getoond, in werkelijkheid echter ten opzichte daarvan verspringt als getoond in fi-35 guur 1. Bij de getoonde afmetingen dient de uitpuiling ten minste 0,3 mm te bedragen ten einde te vermijden dat ter plaatse van de door-drukkingen 3 en 3’ toch nog kleef optreedt.

Figuur 4 toont een ponsinrichting voorzien van een onderplaat of ondermes 20 en een op en neer beweegbare bovenplaat 21. Deze wordt op 40 bekende wijze met behulp van een cilinder op en neer bewogen.

8602014 4 *

Het bovenvlak 22 van de onderplaat 20 vormt het oplegvlak voor een plaat waaruit de onderleg- of steunplaten moeten worden geponsd.

Daarboven bevindt zich een afstroper 23 die ervoor zorgt dat tijdens de teruggaande slag de plaat vrij blijft van de nippels.

5 De bovenplaat draagt een nippel 24 bevestigd in een nippelhouder 25 met kopplaat 26. Deze nippel 24 snijdt, op de wijze als getoond in de plaat een centraal gat.

Bij 27 draagt de bovenplaat een nippel 28 met behulp waarvan het met de nippel 24 gemaakte gat wordt doorgedrukt in de vorm getoond in 10 figuur 2.

Draaibaar om de schacht 29 van deze nippel 27 is een palwiel 30 gelagerd waarin vier zetnippels 31 zijn bevestigd die weer door een kopplaat 32 op hun plaats worden gehouden. Met deze nippels worden ter plaatse van de uitsparingen 33 de indrukkingen respectievelijk uitpui-15 lingen gemaakt.

Links daarnaast bevindt zich aan de bovenplaat 21 het snijmes 34 waarmee de omtrek van de in figuur 1 respectievelijk 3 getoonde plaat wordt uitgesneden.

Bij elke neergaande slag van de ponsinrichting worden dus tegelij-20 kertijd drie handelingen verricht in drie opeenvolgende oppervlakdelen van een grote plaat te weten het ponsen van het centrale gat, het doordrukken van de gatrand van een reeds vervaardigd gat en het uitsnijden van de plaat.

Figuur 5 toont het palrad 30 en een daarmee samenwerkende onder 25 veerdruk staande pal 35, die is gelagerd in een horizontaal heen en weer beweegbare stang 36, die heen en weer wordt bewogen door een niet getoonde cilinder, die een commando krijgt tijdens de opgaande slag van de ponsinrichting.

8602014

Claims

5 € if I. Werkwijze voor het vervaardigen van in vorm en afmetingen aan elkaar gelijke onderleg- of steunplaten door ponsen van deze platen uit een grote plaat, waarbij tijdens de vervaardiging van elke steunplaat daarin ten minste een gat wordt geponst met naar een zijde van de 5 steunplaat een doorgedrukte schuine rand, met het kenmerk, dat elke steunplaat tijdens de vervaardiging wordt voorzien van ten minste drie een uitpuiling naar een zijde veroorzakende indrukkingen op afstand van het gat respectievelijk de gaten en deze indrukkingen bij elke volgende steunplaat, gezien in omtreksrichting van de steunplaat, worden aange-10 bracht op afstand van de indrukkingen in de voorgaande plaat, zodanig dat bij stapeling van meerdere steunplaten de uitpuilingen van elke plaat buiten het bereik liggen van de indrukkingen van een voorgaande of volgende plaat.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de indruk-15 kingen in dezelfde richting worden aangebracht als de doorgedrukte gat- rand.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de indrukkingen een bolvormige uitpuiling teweeg brengen.
4. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de in-20 drukkingen een lijnvormige uitpuiling teweeg brengen.
5. Steunplaat verkregen met de werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de bolvormige uitpuilingen liggen op de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek met in het hart een doorgedrukt gat.
6. Steunplaat verkregen door toepassing van de werkwijze volgens 25 conclusie 4, met het kenmerk, dat de lijnvormige uitpuilingen een gesloten gelijkzijdige driehoek vormen in het hart waarvan zich het doorgedrukte gat bevindt.
7. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een of meer der voorgaande conclusies 1 tot en met 4 bestaande uit een ponsin- 30 richting met een ondersteuning voor een grote plaat, middelen voor het stapsgewijs voortbewegen van de plaat, in de voortbewegingsrichting allereerst een op en neer beweegbare nippel voor het ponsen van een gat, vervolgens een op en neer beweegbare nippel voor het doordrukken van de gatrand en daarna een op en neer beweegbare pons voor het uit de grote 35 plaat snijden van de van een gat voorziene steunplaat, met het kenmerk, dat rondom de nippel voor het doordrukken van het gat ten minste drie zetnippels zijn aangebracht voor het maken van indrukkingen, welke zet— nippels zijn bevestigd in een palwiel dat draaibaar is om de hartlijn 8602014 ; 6 van de doordruknippel en dat samenwerkt met een orgaan dat het palwiel draait over een hoek tijdens elke teruggaande slag van de ponsinrichting.
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de hoek-5 verdraaiing van het palwiel ligt tussen 15 en 25° en bij voorkeur bedraagt 20°.
9. Onderleg- of steunplaat verkregen door toepassing van de werkwijze volgens een of meer der voorgaande conclusies 1 tot en met 4, met het kenmerk, dat de uitpuiling meer bedraagt dan 10% van de afstand 10 waarover de doorgedrukte gatrand uit het vlak van de plaat steekt. 8602014