NL8600627A

NL8600627A - Werkwijze en inrichting voor het verwijderen van voorwerpen van houders.

Info

Publication number: NL8600627A
Application number: NL8600627A
Authority: NL
Original assignee: Stamicarbon
Priority date: 1986-03-11
Filing date: 1986-03-11
Publication date: 1987-10-01
Also published as: AU599402B2; FI85960B; EP0237127A1; ES2021009B3; DE3767513D1; FI873269A0; FI85960C; EP0237127B1; NO870990L; GR3001675T3; FI873269A; NO870990D0; ATE60275T1; AU7653587A; US4830699A

Description

P * ^ ^ AS/JJS/WP/ag STAMICARBON B.V. ~

Uitvinders: Rudolf J.H. Burlet te Geleen Lambertus M.J. Tabor te Geleen -1- PN 5516 4

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET VERWIJDEREN VAN VOORWERPEN VAN HOUDERS

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het van houders verwijderen van hieraan gelijmde voorwerpen, zoals etiketten, welke houders zijn vervaardigd van een in moleculair georiënteerde toestand gebrachte kunststof en althans ter 5 plaatse van de voorwerpen worden verwarmd tot een temperatuur, die zo hoog is, dat de houders op deze plaats ten gevolge van de deoriëntatie van de kunststof krimpen.

In de verpakkingsindustrie wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van houders, zoals flessen, welke zijn vervaardigd door ver-10 vormen van een thermoplastische kunststof bij een temperatuur boven diens glastemperatuur, waarbij de kunststof zich in de zogenaamde rubberachtige toestand bevindt. De polymeermoteculen, die in de natuurlijke stand geen voorkeursrichting hebben, worden bij deze bewerking georiënteerd. Door het voorwerp na de vormgeving, welke bijvoorbeeld 15 bestaat uit het opblazen van een buisstuk of een spuitgietvormling in een matrijs of het dieptrekken van een plaat'van de kunststof in een vormholte, snel af te koelen, behoudt het de verkregen vorm en blijven de moleculaire oriëntatie en de daarme samenhangende grotere sterkte behouden.

20 De voordelen van het gebruik van kunststof boven dat van glas als verpakkingsmateriaal zijn o.a. een lichter gewicht, geringere breekbaarheid, geen explosiegevaar bij houders voor koolzuurhoudende dranken en minder lawaai bij het vullen, tranporteren en opslaan van de houders. Als bezwaar tegen de toepassing van kunststoffen wordt 25 aangevoerd, dat bij eenmalig gebruik de hoeveelheid afval toeneemt en het energieverbruik bij de vervaardiging groter is dan bij glazen houders, die meermalig worden gebruikt. Deze hogere energiekosten ? *. ** Λ.. -1 λ

·?. J

*'· \ -2- zouden tot uitdrukking kunnen komen in een hogere prijs van het verpakte produkt, voor zover deze niet door de voordelen van de toepassing van kunststof worden gecompenseerd.

Een belangrijk voordeel van glas is, dat het ondoorlaatbaar 5 is voor gassen en vloeistoffen en chemische bestendig is. Ook kunnen geen bestanddelen van het glas door de inhoud van de houder worden opgenomen. Bij kunststoffen dient men rekening te houden met de aard van het te verpakken produkt. In bepaalde gevallen mogen geen kunststoffen worden toegepast, die oplossen in koolwaterstoffen, en in 10 andere gevallen moet weer een kunststof worden toegepast met een grote ondoorlaatbaarheid voor gassen, bijvoorbeeld in het geval van flessen voor koolzuurhoudende dranken, zogenaamde frisdranken. De kosten voor het vervaardigen van deze speciale kunststoffen zijn belangrijk hoger dan die van de gebruikelijke kunststoffen waaraan geen bijzondere 15 eisen worden gesteld. Naast het milieu-aspekt speelt hier dan ook de kostenfaktor een belangrijke rol, die voor het recirculeren van gebruikte houders pleit.

Voor het recirculeren beschikt men over de volgende mogelijkheden: 20 a) recirculeren van de houders, b) verbranding van de houders, c) pyrolyse, en d) herverwerking van de kunststof.

a) Het recirculeren van de houders vereist de toepassing van 25 een statiegeldsysteem en het inzamelen en zorgvuldig schoonmaken van de:· houders. Een en ander is vrij arbeidsintensief, reden waarom men ook bij glazen houders in toenemende mate is overgegaan tot de toepassing van eenmalige verpakkingen.

b) Bij verbranding wordt de verbrandingswarmte van de bij de 30 vervaardiging van de houders verbruikte aardolie gewonnen. Voor de vervaardiging van de vervangende houders moeten dus nieuwe grondstoffen worden gebruikt. Bovendien stuit deze methode op bezwaren wanneer door de verbranding schadelijke stoffen in de atmosfeer worden gebracht, zoals bij de verbranding van polyvinylchloride.

35 c) Bij pyrolyse worden de kunsstoffen ontleed in hun mono-

f - J

* Λ -3- meren, die daarna weer worden gepolymeriseerd en verwerkt tot de gewenste voorwerpen. Hierbij worden wel grondstoffen bespaard, doch het afbreken van de polymeren gevolgd door opnieuw polymeriseren betekent uiteraard een omslachtige bewerking, 5 d> Bij herverwerking worden de gebruikte houders langs fysische weg in een vorm gebracht, die geschikt is om er opnieuw voorwerpen van te maken. Dit hoeven uiteraard geen houders te zijn, maar kunnen ook andersoortige voorwerpen zijn, die geschikt zijn om uit de gerecirouleerde kunststof te worden vervaardigd, 10. Deze laatste methode is zeer aantrekkelijk, daar zij in prin cipe neerkomt op het door breken, snijden, malen of dergelijke verkleiningsmethoden in stukken van zodanige afmetingen verdelen van gebruikte houders, dat deze door de verwerkingsmachines kunnen worden verwerkt, In de praktijk is echter gebleken, dat het zeer moeilijk zo 15 niet ónmogelijk is op deze wijze een produkt te verkrijgen waarvan de • eigenschappen overeenkomen met die van het oorspronkelijke materiaal.

Dit wordt veroorzaakt door vreemde materialen, die in de herverwerking terecht zijn gekomen. Deze vreemde materialen kunnen bestaan uit houders van een ander polymeer, sluitdoppen, etikettten, zogenaamde 20 sta-cups, die onder de bolle bodem van uit een spuitgietvorm geblazen houders worden gelijmd, alsmede resten van de kleefstof waarmee de etiketten en sta-cups aan de houders zijn gelijmd.

Door selectief inzamelen, bijvoorbeeld door het invoeren van een terugbrengsysteem of achteraf sorteren, kunnen houders van een 25 bepaalde kunststof bijeen worden gebracht. Hierbij kunnen ook eventueel nog aanwezige sluitdoppen worden verwijderd. Voor het verwijderen van etiketten is bekend de houders één voor één langs een sli.jp-• inrichting te voeren CUS-A-4,013.497) of langs een inrichting waar de houders op een plaats waar zich een etiket bevindt, door een warm-30 tebron worden bestraald, zodat de houder op deze plaats krimpt (US-A-3.044.804). Het nadeel van deze bekende methoden is, dat identieke houders afzonderlijk in een bepaalde stand aan de inrichting moeten worden toegevoerd en dat deze houders niet vervormd mogen zijn, daar anders de te behandelen vlakken onvoldoende of geen contact maken 35 met het slijpwerktuig of de warmtebron.

-4-

Daar de houders vrij veel ruimte in beslag nemen heeft het met het oog op transport en opslag van de ingezamelde houders voordeel deze op de inzamelplaats tot balen te persen, die worden ontwikkeld met een band en zo naar de plaats van verwerking getransporteerd. Aldaar 5 vallen de balen na het verwijderen van de wikkelband weer in afzonderlijke houders of kleinere groepen houders uiteen. Door de grote krachten, die bij het compacteren op de houders zijn uitgeoefend, zijn deze zodanig vervormd, dat zij na het lossen van de balen niet meer hun oorspronkelijke gedaante hernemen. Hierdoor kan de bekende methode 10 voor het losmaken van etiketten en dergelijke niet bij deze houders warden toegepast. De bekende methode heeft dus het nadeel, dat de houders in een volumineuze toestand moeten worden opgeslagen en naar de plaats van verwerking getransporteerd.

De uitvinding voorziet in een werkwijze, welke deze nadelen 15 niet bezit.

Dit is verkregen door de houders of groepen houders onder te dompelen in een vloeistof, waarvan de temperatuur ongeveer gelijk is aan of hoger is dan de deoriëntatietemperatuur van de voor de vervaardiging van de houders toegepaste kunststof en de verwekingstemperatuur van de 20 voor het bevestigen van de voorwerpen toegepaste kleefstof, waarna de houders en de hiervan losgeraakte voorwerpen mechanisch in afzonderlijke fracties worden gescheiden.

De te behandelen houders kunnen nu onderling verschillen in vorm en grootte, zodat de te behandelen houders zonder bezwaar op de inzamel-25 plaats tot balen kunnen worden gecompacteerd. Verder kunnen zowel afzonderlijke houders als groepen houders in een willekeurige stand aan het vloeistofbad worden toegevoerd. Nog en ander voordeel is, dat eventuele in de houder achtergebleven resten van de inhoud van de houders door de badvloeistof worden weggespoeld.

30 In het vloeistofbad worden de houders door en door verwarmd tot een temperatuur waarbij de kunststof zich in een zodanige toestand bevindt, dat de bij het vervaardigen van de houders ingevroren trek-spanningen vrijkomen, zodat de houders krimpen, een bekend verschijnsel, dat bijvoorbeeld wordt toegepast bij de zogenaamde krimpfolies.

35 De op de houders geplakte etiketten en eventuele sta-cups ondergaan - » - m *\ i λ ·*» r

- . ... ; , J

-5- deze vormverandering niet,, zodat zij, mede door de wekende en/of oplossende werking van de vloeistof, losraken.

De toepassing van de uitvinding is in het bijzonder van voordeel bij het verwerken van speciale kunststoffen, zoals polyetheen-5 tereftalaat of copolymeren hiervan, welke laatste kunststoffen een grote sterkte paren aan een zeer geringe doorlaatbaarheid voor gassen. Vooral bij het bottelen van koolzuurhoudende dranken kan in de fles een druk optreden, die bij de toepassing van glazen flessen niet zelden tot explosie van de fles heeft geleid. Door toepassing van 10 flessen van polyetheentereftalaat worden deze gevaren vermeden en kunnen ook flessen worden toegepast met een volume, dat aanzienlijk groter is dan toelaatbaar is bij glazen flessen. Vooral de terugwinning van deze speciale kunststof is zeer belangrijk.

De glastemperatuur van polyetheentereftalaat bedraagt ca.

15 70«1C. Daar het verwekingsproces van een kunststof zich in een bepaald traject afspeelt kan reeds onder deze glastemperatuur enige deoriënt-atie van de kunststof optreden. Gevonden is, dat bij de behandeling van houders uit polyetheentereftalaat goede krimpresultaten worden verkregen wanneer de houders worden gedompeld in een waterbad met een 20 temperatuur van ten minste 70nc.

De inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding bestaat uit een dompeLbak, welke is voorzien van een toevoer en een afvoer voor de houders en van middelen voor het op de gewenste tempertuur houden van de vloeistof in deze bak, en van een op 25 de afvoer van de dompelbak aangesloten inrichting voor het scheiden van de houders van de hiervan losgeraakte voorwerpen.

De dompelbak bestaat bij een voorkeursuitvoering uit een met de punt naar beneden gerichte, in hoofdzaak driehoekige bak, waarin een van meenemers voorzien rondlopend transportorgaan is aangebracht, 30 welks onderpart door een tussen de schuine wanden van de dompelbak en een op enige afstand van deze wanden in de bak aangebracht rooster of plaat gevormd kanaal kan bewegen, welk kanaal aan of nabij de bovenrand van de ene schuine wand aansluit op de toevoer van te behandelen houders en aan of nabij de bovenrand van de andere schuine wand 35 op de afvoer van de behandelde houders en de hiervan losgeraakte voor-

- „ ^ 1 I

. ' " , ^ J

^ v' -6- werpen.

Wanneer de houders of groepen houders in de op of boven de glastemperatuur van de kunststof verwarmde vloeistof worden gedompeld/ nemen zij deze temperatuur betrekkelijk snel op alle plaatsen aan, 5 waardoor de kunststof in het zogenaamde rubberachtige gebied komt. De kunststofmoleculen/ die na de vormgeving georiënteerd waren, hernemen nu grotendeels hun gekluwelde vorm, met het gevolg, dat de houders krimpen en daarbij een aanzienlijk kleinere diameter en lengte aannemen dan zij oorspronkelijk hadden. De aan de houders bevestigde 10 voorwerpen, zoals etiketten en sta-cups, ondergaan deze verandering niet, zodat zij los van de houders raken.Ook houders, die bij het tot balen persen in elkaar zijn verstrengeld en groepjes vormen, zullen tengevolge van het krimpen en strekken van de houders los van elkaar komen. De afvoer van de dompelbak bevat nu een mengsel van houders en 15 de bovengenoemde losse voorwerpen.

De inrichting voor het scheiden van de houders van de hiervan losgeraakte voorwerpen in afzonderlijke fracties, bestaat bij voorkeur uit een hellend opgestelde trilzeef, waarvan de toevoer is aangebracht aan of nabij het hoogste punt van deze zeef, welke trilzeef zodanig 20 met de aandrijfinrichting is gekoppeld, dat wanneer het zeefdek zich bij de trilbeweging in zijn hoogste stand bevindt, de evenwijdig aan het zeefdek lopende bewegingscomponent naar het hoogste punt van de zeef is gericht.

Verrassenderwijs vindt op deze trilzeef een scheiding van de 25 etiketten van de houders en andere voorwerpen plaats. Zonder hiertoe gebonden te zijn, zou de volgende verklaring van dit verschijnsel kunnen worden verondersteld. De bij de opwaartse beweging van het zeefdek opgelichte houders en sta-cups raken bij de neerwaartse beweging los van dit zeefdek, doordat dit bij het begin van de neerwaartse beweging 30 een versnelling heeft, die groter is dan die van de zwaartekracht.

Daar de trilbeweging ook een bewegingscomponent evenwijdig aan het vlak van het zeefdek heeft, vallen deze delen op een andere plaats op het zeefdek terug dan waar de opwaartse beweging begon. Er vindt dus transport van de houders en sta-cups plaats, en wel bij de gekozen 35 trilbeweging in de richting van het benedeneinde van de zeef, welk C : " -'.5 3 7 -7- transport nog wordt bevorderd door dé vorm van deze delen in combinatie met de helling van het zeefdek.

De etiketten komen door hun vlakke vorm niet los, maar blijven in contact met het zeefdek. Wanneer het zeefdek nu na het passeren 5 van de hoogste stand een naar de bovenrand van de zeef gerichte bewe-gingscomponent heeft, krijgen de etiketten een impuls in de richting van die rand en schieten bij het terugbewegen van het zeefdek in die richting door, zoals bij transport door middel van een schudgoot. De etiketten zullen daardoor in een richting tegengesteld aan die van de 10 houders over het zeefdek bewegen.

Eventueel kan de zeef nabij het afvoereinde nog worden voorzien van ope-ningen met een zodanige diameter, dat sta-cups hierdoor kunnen passeren.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van het in 15 de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Fig. 1 is een schema van de werkwijze volgens de uitvinding;

Fig. 2 toont een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding.

Tot balen geperste flessen en/of losse flessen, welke zijn voorzien 20 van aangelijmde etiketten en sta-cups, worden toegevoerd in een voorraadsbak 1. De wikkelbanden worden hierbij van de balen afgenomen en flessen van een nietgewenste kunststof verwijderd bij 2. De werkwijze is bijvoorbeeld bedoeld voor het behandelen van houders van polyetheentereftalaat (PET). De losse flessen en groepen flessen wor-25 den met een transportband 3 toegevoerd aan een dompelbak 4. In deze bak wordt door een leiding 5 water toegevoerd met een temperatuur boven 90nC vanuit een vloeistofverwarmer 6. Retourwater wordt via een leiding 7 gerecirculeerd naar de verwarmer 6. In de bak 4 worden de flessen volledig ondergedompeld, zodat zij uniform tot de temperatuur 30 van de vloeistof worden verwarmd. Zoals in het voorgaande is uiteengezet, krimpen de flessen bij deze temperatuur en geraken de etiketten en bodemstukken los van de flessen.

Het uit de dompelbak afgevoerde mengsel van flessen, etiketten en sta-cups wordt op een trilzeef 8 gedeponeerd. Hierop worden de 35 losgemaakte etiketten afgescheiden en bij 9 afgevoerd. De overgebleven • · ·* ƒ • , -mI * -8- flessen en sta-cups worden over een zeef 10 gevoerd, waarvan de door-laatopeningen zo groot zijn, dat de cups er door vallen. Deze worden bij 11 afgevoerd. Het transport over de zeef 10 kan geschieden met behulp van een niet in de tekening weergegeven schraper. Het door de 5 trilzeef 8 en de zeef 10 afgevoerde water wordt via leidingen 12 en 13 teruggevoerd naar de vloei stofverwarmer 6.

De van aangehechte voorwerpen ontdane flessen worden bij 14 verzameld, waar zij nog aan een visuele selectie kunnen worden onderworpen. Onvoldoende gescheiden flessen kunnen dan door een transportinrichting 10 15 worden teruggevoerd naar de voorraadsbak 1.

De geselecteerde flessen kunnen verder op bekende wijze worden gemalen en door flotatie of schuimen worden bevrijd van vreemde kunststoffen en lijmresten, waarna de gezuiverde kunststofdeten worden gespoeld en gedroogd om ze geschikt te maken voor de vervaardiging van 15 houders of andere voorwerpen.

De dompelbak 4 heeft in vertikale doorsnede de vorm van een met de punt naar beneden gerichte driehoek (fig. 2). De schuine voorwand 16 sluit aan de bovenzijde aan op een toevoergoot 17 en de schuine achterwand 18 sluit aan de bovenzijde aan op een afvoergoot 20 19. Op enige afstand van de voorwand en de achterwand zijn evenwijdig aan deze wanden in de bak roosters 20 en 21 aangebracht, zodat tussen deze wanden en de roosters een kanaal 22 aanwezig is. Aan of nabij de uiteinden van de roosters zijn kettingwielen 23 draaibaar gemonteerd waarover kettingen 24 worden geleid. Op ieder hoekpunt bevinden zich 25 twee kettingwielen. Tussen de beide over deze wielen lopende kettingen zijrr meenemers 25 aangebracht. De kettingwielen worden door een niet in de tekening weergegeven aandrijfinrichting aangedreven, zodat de, meenemers in de door de pijl A aangegeven richting bewegen. De bij 17 toegevoerde flessen worden door de meenemers langs de voorwand naar 30 beneden getransporteerd. Hierbij ontwijkt de lucht uit de flessen en wordt vervangen door heet water waarmee de bak is gevuld. De flessen worden vervolgens langs de schuine wand 18 naar de afvoer 19 gestuwd. In de bak wordt bij 5 heet water toegevoerd, terwijk bij 7 koeler water wordt afgevoerd. De regeling hiervan geschiedt met behulp van 35 een thermostaat. Zoals in het voorgaande is uiteengezet bevat de \ , * / * -9- afvoer van de bak gekrompen flessen en losse voorwerpen/ die aan de toegevoerde flessen waren gehecht*

Het afgevoerde mengsel wordt nabij het boveneinde op een onder een hoek opgestelde trilzeef 8 gedeponeerd. Oe zeef wordt met 5 behulp van een aandrijfinrichting 26 zodanig bewogen, dat wanneer het zeefdek zich bij de trilbeweging in zijn hoogste stand bevindt, de evenwijdig aan het zeefdek lopende bewegingscomponent naar het hoogste punt van de zeef is gericht. Bij deze beweging zullen de houders en eventuele sta-cups zich al rollend en springend langs het zeefdek 10 omlaag bewegen en in de opvangbak 14 terechtkomen. De losgeraakte etiketten houden door hun vlakke vorm contact met het zeefdek en bewegen zich schoksgewijs langs het zeefdek naar boven, totdat zij de bovenrand bereiken en bij 9 worden afgevoerd. Het door het zeefdek gelopen water wordt in een bak 27 opgevangen en via leiding 12 geretourneerd 15 naar de vloeistofverwarmer 6. Het de gescheiden produkten afgevoerd water wordt bij 28 gesuppleerd.

Bij het behandelen van gebruikte flessen van polyetheen-tereftalaat werden zeer goede resultaten bereikt. Voor het aan de flessen lijmen van de etiketten en sta-cups waren de volgende lijm-20 soorten van de firma Delf National Chemie B.V. toegepasti

Onderdeel Type Aard van de lijm Verwekingstemperatuur __aC_ *

Etiketten 702-9051C Vinylacetaat copolymeer 65nc dispersie 25 Sta-cups 234-2783 Hot smelt, thermoplastisch 75ac mengsel van hars en was

De uitvinding is niet tot het in de tekening weergegeven uit-voeringsvoorbeeld beperkt. Zo kunnen ook trogvormige dompelbakken worden toegepast, mits er voor wordt gezorgd, dat de houders voldoende 30 Lang, d.w.z. ten minste 1 min. in contact zijn met de hete vloeistof.

Ook kunnen cilindrische dompelbakken worden toegepast, waarbij het transport bijvoorbeeld plaatsvindt met een schroeftransporteur.

/ . * “ -Λ -10-

De wanden van de dompelbak kunnen worden geïsoleerd om het warmteverlies te beperken. De zeefinrichting kan ook als spleetzeef worden uitgevoerd. De etiketten passeren dan door de spleten en worden opgevangen door een onder de spleetzeef geplaatst zeef met mazen voor het 5 ontwateren. In dit geval kan in plaats van een trilzeef ook een schud-zeef worden toegepast.

ƒ

Claims

1. Werkwijze voor het van houders verwijderen van hieraan gelijmde voorwerpen, zoals etiketten, welke houders zijn vervaardigd van een in moleculair georiënteerde toestand gebrachte kunststof en althans ter plaatse van de voorwerpen worden verwarmd tot een tem- 5 peratuur, die zo hoog is, dat de houders op deze plaats ten gevolge van deoriëntatie van de kunststof krimpen, met het kenmerk, dat de houders of groepen houders worden gedompeld in een vloeistofbad waarvan de temperatuur ongeveer gelijk is aan of hoger is dan de deoriëntatietemperatuur van de voor de vervaar- 10 diging van de houders toegepaste kunststof en de verwekingstem- peratuur van de voor het bevestigen van de voorwerpen toegepaste kleefstof, waarna de houders en de hiervan losgeraakte voorwerpen mechanisch in afzonderlijke fracties worden gescheiden.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, in het bijzonder voor het behan- 15 delen van houders vervaardigd uit polyetheentereftalaat, met het kenmerk, dat de houders worden gedompeld in een waterbad met een temperatuur van ten minste 70ac.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de uit het vloeistofbad afgevoerde houders en hiervan losgeraakte voor- 20 werpen worden toegevoerd aan een onder een helling opgestelde trilzeef.

4. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1-3, gekenmerkt door een dompelbak, welke is voorzien van een toevoer en een afvoer voor de houders en van middelen voor het op 25 de gewenste temperatuur houden van de vloeistof in deze bak, en -van een op de afvoer van de dompelbak aangesloten inrichting voor het scheiden van de houders van de hiervan losgeraakte voorwerpen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de dompelbak bestaat uit een met de punt naar beneden gerichte, in hoofdzaak 30 driehoekige bak, waarin een van meenemers voorzien rondlopend transpartorgaan is aangebracht, welks onderpart door een tussen de schuine wanden van de dompelbak en een op enige afstand van deze ** > -"V- X X -12- wanden aangebracht rooster of plaat gevormd kanaal kan bewegen, welk kanaal aan of nabij de bovenrand van de ene schuine wand aansluit op de toevoer van de te behandelen houders en aan of nabij de bovenrand van de andere schuine wand op de afvoer van de 5 behandelde houders en de hiervan losgeraakte voorwerpen.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de inrichting voor het scheiden van de houders van de hiervan losgeraakte voorwerpen bestaat uit een hellend opgestelde trilzeef, en de toevoer hieraan is aangebracht aan of nabij het hoogste punt 10 van deze zeef, welke trilzeef zodanig met de aandrijfinrichting is gekoppeld, dat·wanneer het zeefdek zich bij de trilbeweging in zijn hoogste stand bevindt, de evenwijdig aan het zeefdek lopende bewegingscomponent naar het hoogste punt van de zeef is gericht. P » ‘ /