NL8600420A - Inrichting voor het verspreiden van strooibaar materiaal. - Google Patents

Description

t- , £

Hw/Mv/459 Multinorm NL 8600420

Inrichting voor het verspreiden van strooibaar materiaal

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verspreiden van strooibaar materiaal, zoals kunstmestkor-rels of poeders, in hoofdzaak bestaande uit een getrokken of gedragen gestel, een voorraadhouder voor dat materiaal, een 5 daaronder aangebracht doseermechanisme en een daarop aansluitende, heen en weer aangedreven strooipijp.

Een dergelijke inrichting, ook wel pendelstrooier genoemd, kan het materiaal over een bepaalde breedte achter de bewegingsrichting over het veld verspreiden. Hierbij wordt 10 een bepaald strooipatroon gevolgd, dat wil zeggen dat bij het omkeren van de bewegingsrichting een ernaast gelegen strook grond kan worden bestrooid, waarbij de stroken elkaar overlappen, zodat een gelijkmatige verdeling van het materiaal over het veld wordt bereikt. Bij de huidige tendens om steeds 15 grotere strooibreedten te bereiken, wordt het materiaal steeds gevoeliger voor weeromstandigheden zoals vocht en "wind, waardoor het strooipatroon ongunstig wordt beinvloed.

' Voorts blijkt dat bij de bekende inrichtingen van deze soort de strooipijp niet nauwkeurig genoeg is te bevestigen, zodat 20 ook daardoor a-symmetrische strooipatronen ontstaan. Een onregelmatig strooipatroon ontstaat vooral bij opgehangen inrichtingen door de niet te vermijden oscillerende reaktiebe-wegingen van de inrichting zelf.

De uitvinding beoogt een inrichting vanhet in de aanhef 25 beschreven type zodanig te verbeteren dat bovengenoemde bezwaren worden opgeheven.

De inrichting volgens de uitvinding onderscheidt zich doordat de strooipijp aan weerszijden van het vertikale langsvlak is voorzien van een het strooibaar materiaal gelei-30 dend vlak dat een hoek^T met de vertikale insluit, en dat zich althans over een deel van of de gehele lengte van de pijp uitstrekt.

Dankzij de toepassing van het geleidingslangsvlak ter weerszijden van het vertikale langsvlak wordt voorkomen dat 8600420 -2- het materiaal dat in. de strooipijp wordt versneld een schroeflijnvormige beweging gaat krijgen. Dit kan ontstaan door de ongelijkmatigé invoer in de strooipijp, de genoemde oscillereOde reaktiebeweging, waardoor ook het materiaal 5 ongelijkmatig de uitloopopening van de strooipijp verlaat.

In een uitvoeringsvorm is het geleidingsvlak gevormd door de flank van tenminste één uitstekende langsribbe aan weerszijden van het vertikale langsvlak.

Proefondervindelijk is vastgesteld dat het paar ten op— 1o zichte van het vertikale vlak symmetrisch aangebracht langs-ribben bij voorkeur in een hoger dan het horizontale middenvlak van de strooipijp dienen te liggen.

In een andere uitvoeringsvorm is het geleidingsvlak gevormd door een flank van een langsgroef aan weerszijden van 15 het vertikale middenlangsvlak van de strooipijp.

Indien de strooipijp is voorzien van stroomregulerende middelen, in de vorm van een beugel rond de uitstroomopening daarvan, welke beugel in hoofdzaak onder het horizontale middenlangsvlak is gelegen, dan stelt de uitvinding verder voor 20 om een tweede beugel aan te brengen die hoger dan het middenlangsvlak van de strooipijp is gelegen en bij voorkeur in het voornoerade vlak door de langsribben aan de binnenzijde van de strooipijp. Verzekering van de juiste montage van de strooipijp aan een oscillerend aangedreven drager onder het doseer-25 mechanisme is de strooipijp bij voorkeur voorzien van een aansluitflens welke is uitgevoerd met een tweetal radiaal uitstekende nokken, welke in aanraking worden gebracht met die schacht van bevestigingsbouten of dergelijke aan de drager. Hierdoor wordt op eenvoudige wijze de strooipijp ten 30 opzichte van de drager gecentreerd, hetgeen een gelijkmatige invoer van het materiaal in de strooipijp waarborgt.

De uitvinding wordt nader toegelicht in de hieronder-staande figuurbeschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting.

35 In de tekening tonen:

Fig. 1 een zijaanzicht van een gedragen inrichting met strooipijp volgens de inrichting,

Fig. 2 een perspektivisch bovenaanzicht van de strooipijp uit fig. 1, 8600420 -3-

Fig. 3 een staand zijaanzicht van de strooipijp uit fig- 2,

Fig. 4 een aanzicht volgens de lijn IV-IV in fig. 3.

Fig. 5a, b, c, d, een dwarsdoorsnede van de strooipijp, 5 volgens verschillende uitvoeringsvormen.

Met Oet cijfer 1 is het gestel van de inrichting aangegeven, dat bij voorbeeld kan worden opgehangen in d5 drie-puntsophanging 2 van een niet getoonde landbouwtrekker, zodat de inrichting over het veld kan worden vodtbewogen.

10 Op het gestel 1 is op bekende wijze een voorraadhouder 3 aangebracht, waaronder een doseerraechanisme 4 is geplaatst, voor het gedoseerd toevoeren van het in de voorraadhouder 3 opgeslagen te verstooien materiaal. Aan de onderzijde van het doseermechanisme 4 is een om een Vertikale as 5 zwenkbare 15 drager 6 draaibaar gelagerd, welke as 5 door het gestel 1 wordt ondersteund. De drager 6 is heen en weer beweegbaar door middel van een vliegwielmechanisme 7 waarin excentrisch een aandrijfgaffel 8 is gemonteerd, welke gaffel 8 scharnier-baar is verbonden met de drager 6. Het vliegwiel 7 wordt in 20 rotatie gebracht door de aandrijfas 9 die is gekoppeld via een universele koppeling 10 met de aftakas 11 van de landbouwtrekker.

De drager 6 is aan de van het aandrijfmechanisme 7 afge-keerde zijde verbonden met een strooipijp 12. De strooipijp 25 12 is in fig. 2, 3 en 4 nader toegelicht.

De strooipijp 12 is gewoonlijk gegoten uit een kunststof zodanig dat de strooipijp vanaf de invoeropening 13 een vernauwende dwarsdoorsnede krijgt. Rond de uitstroomopening 14 van de strooipijp is een beugelvormig, de materiaal stroom 30 beïnvloedend orgaan 15 aangebracht, dat bestaat uit een onderste beugel 16 waarvan de einden 17 aan de zijkant van de strooipijp 12 op willekeurige en passende wijze zijn bevestigd. Tussen deze onderste beugel is vlak achter de uitstroomopening 14 een dwarsstrook 18 geplaatst, waarvan het 35 bovenvlak schuin omhoogwijst.

Volgens een kenmerk van de uitvinding is de onderste beugel 16 uitgebreid met een bovenste beugel 19, die door middel van afstandsstroken 20 met de onderste beugel 16 is verbonden.

8600420 ; ΑΛΙ __$ -4-

Uit fig. 3 blijkt dat de onderste beugel 16 hoofdzakelijk onder het horizontale middenlangsvlak A-A is gelegen, zijnde hier de grootste breedte van de strooipijp, terwijl de tweede beugel 19 zich daarboven uitstrekt.

5 Voorts is de tweede beugel 19 aan de bovenzijde verbon den aan de bovenzijde van de strooipijp 12 door middel van een verbindingsstrook 21. Het hiermee bereikte voordeel is dat een driepuntsbevestiging van de bovenste beugel 19 met de strooipijp 12 is verzekerd, hetgeen een nauwkeurige positie 10 van de strooibeugels ten opzichte van de uitstroomopening 14 van de strooipijp waarborgt, zodat in alle standen tijdens de heen^ en weer gaande beweging het gewenste strooipatroon wordt bereikt.

Opgemerkt wordt dat de tweede beugel 19 een grotere om-15 vang dan de eerste beugel 16 heeft, waardoor (gunstiger stro-mingsbeeld van het te verstrooien materiaal) een goede beïnvloeding van het van de dwarsstrook 18 komende materiaal wordt verzekerd en een (gunstiger stromingsbeeld van het te verstrooien materiaal) wordt verkregen.

20 Volgens het hoofdkenmerk van de uitvinding is de binnen zijde van de strooipijp 12 uitgevoerd met langsribben 22, die symmetrisch ten opzichte van het vertikale middenlangsvlak V-V, ziefig. 4, liggen en bovendien in een vlak dat hoger ligt dan het horizontale middenlangsvlak A-A. De flanken van · -25 deze langsribben 22 verzorgen een rechtgeleiding van het te verstrooien materiaal door de strooipijp 12 heen doordat zij een hoek 0( met de vertikaal insluiten en geleiden bovendien het materiaal zodanig dat deze in aanraking komt met het stroomregulerend orgaan, gevormd door de twee beugels 16, 19. 30 Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de staande zijwand- delen van de strooipijp 12 nabij de uitstroomopening 14 zijn uitgevoerd met openingen 23, teneinde een deel van het te verstrooien materiaal reeds tegen de zijkant van de beugel 16 te laten ketsen.

35 Aan de invoerzijde van de strooipijp 12 is deze uitge voerd me een bevestigingsflens 24, die aan de buitenzijde is uitgevoerd met een aanslagnok 25, die in aanraking wordt gebracht met de bevestigingsbouten 26, op de drager 6. De be-vestigingsbouten 26 dragen permanent een klemplaat 27 welke 8600420 r -5- zodanig is gedimensioneerd dat bij het aandraaien van de op de bout 26 aangebrachte moer 28, deze een klemwerking uitoefent op het voorvlak van de flens 24 en deze tegen de drager 6 vastspant.

5 Aangezien de flens 24 ter weerszijden van de strooipijp is aangebracht, kan door het verdraaien over een slag van 90° de strooipijp worden gemonteerd totdat de nokken 25 tegen de boutschacht 26 stuit. Na het aandraaien van de moer 26 is de strooipijp bevestigd. Het losmaken van de pijp vindt in omge-10 keerde volgorde plaats.

De uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvorm. Zo laat fig. 5 verschillende dwarsdoor-snedevormen zien, die binnen .het kader van uitvindingsgedach-te vallen. Fig.5a toont vier langsribben 22, 22' aan de bin-15 nenzijde van de strooipijp. Fig. 5b, c een meer of minder rechthoekige dwarsdoorsnede waardoor het geleidingsvlak is gevormd door althans een recht deel van de pijpwand. Fig. 5d laat een groef 27 zien, waarvan de flank een geleidingsvlak is. De flankvlakken behoeven niet zuiver recht te verlopen 20 maar kunnen enigszins bol of hol zijn uitgevoerd.

8600420

Claims (11)

1. Inrichting voor het verspreiden van strooibaar materiaal, zoals kunstmestkorrels of poeders, in hoofdzaak bestaande uit een getrokken of gedragen gestel, een voorraad-houder voor dat materiaal, een daaronder aangebracht doseer- 5 mechanisme, en een daarop aansluitende, heen en weer aangedreven drager met strooipijp, met het kenmerk, dat de strooipijp aan weerszijden van het vertikale langsvlak is voorzien van een het strooibaar materiaal geleidend vlak dat een hoek 0( met de vertikale insluit, en dat zich althans 10 over een deel van of de gehele lengte van de pijp uitstrekt.

2. Inrichting volgens conclusie l,met het kenmerk dat het geleidevlak aan weerszijden van het vertikale langsvlak is gevormd een flank van tenminste één naar binnen uitstekende langsribbe.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat het paar ten opzichte van het vertikale langsvlak symmetrisch aangebrachte langsribben, in een horizontaal vlak liggen dat hoger ligt dan het horizontale middenlangevlak van de strooipijp.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het ken merk, dat het vlak aan weerszijden van het vertikale midden langsvlak is gevormd door een begrenzingsflank van een langsgroef.

5. Inrichting volgens conclusie 1, met het k e n - 25, m e r k, dat het vlak is gevormd door een in dwarsdoorsnede recht wanddeel van de strooipijp.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbije strooipijp is voorzien van een stroom-regulerende, rond de uitstroomopening daarvan aangebracht, beugelvormig 30 orgaan, welke in hoofdzaak onder het horizontale middenlangs-vlak of de grootste breedte van de strooipijp is gelegen, met het kenmerk, dat een tweede beugelvormig orgaan is aangebracht dat zich boven het horizontale middenlangsvlak of die grootste breedte uitstrekt.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het ken merk, dat de tweede beugel in het vlak door de langsribben ligt. 8600420 ♦ ^ Λ —7 —

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk dat de eerste en tweede heugel onderling door staande verhdingsstroken zijn verbonden.

9. Inrichting volgens conclusie 7 en 8, met het k e n -5 m e r k,dat de tweede beugel via één of meer verbindings- stroken met het uitstroomeinddeel van de strooipijp is verbonden .

10. Inrichting volgens conclusie 6-9, met het kenmerk, dat de tweede beugel in bovenaanzicht gezien een 1. grotere omvang dan de eerste beugel heeft.

11. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de strooipijp is voorzien van een aansluitflens ter bevestiging aan de drager door middel van twee ter weerszijden van de doorvoeropening in de drager geplaatste bevesti- 15 gingsbouten, met het kenmerk, dat de flens is uitgevoerd met radiaal uitstekende nokken, elk waarvan samenwerkt met de schacht van een bevestigingsbout. 8600420 -