NL8503596A - Inrichting voor het maken van een uitstrijk van een lichaamsholte. - Google Patents

Description

NL 33.207-Me/hp *

Inrichting voor het maken van een uitstrijk van een lichaamsholte.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het maken van een uitstrijk van een lichaamsholte, in het bijzonder de baarmoedermond of cervix, voorzien van een aantal op een drager aan het uiteinde van een steel aange-5 brachte, althans ongeveer evenwijdige, buigzame borstelharen.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4.127.113. Hierbij verloopt de drager evenwijdig aan de steel en zijn de haren althans ongeveer loodrecht op de steel gericht. Bij het maken van een 10 uitstrijk wordt de drager met de haren in het cervixkanaal geplaatst en rondgedraaid, waarbij de uiteinden van de haren langs de wand van het cervixkanaal schrapen. Wanneer de drager geheel in het cervixkanaal wordt gebracht, schraapt een rand van een afplatting aan het uiteinde van de steel 15 langs de mond van de cervix, teneinde daar cellen te verwijderen .

Bij het maken van een uitstrijk is het voor een goede diagnose belangrijk, dat in het te onderzoeken preparaat zowel plaveiselepitheelcellen van de portio als cilin-20 derepitheelcellen van het endocervicale kanaal aanwezig zijn (een zogenaamde representatieve uitstrijk). Dit geeft namelijk de zekerheid, dat de overgangszone tussen ecto- en endo-cervix, alwaar het cervixcarcinoom en zijn voorstadia bij voorkeur ontstaan, bemonsterd is bij het uitstrijken, waar-25 door een grotere kans bestaat op het tijdig ontdekken van het carcinoom of de voorstadia hiervan.

De bekende inrichting bezit daarbij echter het bezwaar, dat weliswaar cellen van het cervixkanaal op betrouwbare wijze worden verwijderd, doch cellen van de over-30 gangszone of het plaveisel kunnen worden gemist. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen, wanneer niet de gehele drager met haren in het cervixkanaal kan worden geplaatst, waardoor de rand van de afplatting niet langs de mond van de cervix schraapt en aldaar geen cellen worden verwijderd. Op deze 35 wijze kan geen betrouwbaar beeld van de toestand van de « „ -2- cervix worden gevormd.

Een verder bezwaar van de bekende inrichting is, dat bij het afgeven van het van de cervix verwijderde cel-materiaal aan het objectglaasje, de rand van de afplatting 5 als geleiding dienst doet en het hierop verzamelde celmate-riaal niet op het objectglaasje terechtkomt.

De uitvinding beoogt een inrichting voor het maken van een uitstrijk van een lichaamsholte, in het bijzonder de cervix, te verschaffen, waarbij de bovengenoemde bezwaren op 10 doeltreffende wijze worden opgeheven.

Hiertoe wordt de inrichting volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat de haren althans ongeveer evenwijdig aan de steel verlopen, terwijl de haren elk tenminste een in de lengterichting verlopende scherpe rand bezitten, waarmede 15 bij het draaien van de inrichting om de steelas cellen van de lichaamsholte schraapbaar zijn.

Met deze inrichting kan steeds een representatieve uitstrijk worden gemaakt, doordat de haren in het dwarsmidden van de inrichting in het cervixkanaal kunnen dringen en al-20 daar cellen van de wand kunnen schrapen, terwijl de uit het midden geplaatste haren over een groot gebied langs de cervix kunnen schrapen.

Bij een gunstige uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding steken de haren in het dwarsmidden van de 25 inrichting aan hun vrije uiteinde verder uit dan de uit het midden geplaatste haren.

Hierdoor kunnen de middelste haren nog dieper in het cervixkanaal dringen.

Voorts is het van voordeel, indien de haren in het 30 dwarsmidden van de inrichting dikker zijn uitgevoerd dan de overige haren.

Op deze wijze wordt het inbrengen van de middelste haren in het cervixkanaal vergemakkelijkt, terwijl deze middelste haren als een rotatie-as van de inrichting kunnen 35 dienen.

Een bij voorkeur toegepaste uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding wordt daardoor gekenmerkt, dat “>» :» * .··-r -1 A ;/ f >J> -V 'j V *

-3- •'JV

de drager aan de zijde van de haren een gegolfd verloop bezit, dat is aangepast aan de vorm van de mond van de lichaamsholte.

Op deze wijze wordt een verwijdering van cellen in een groot gebied van de cervixmond en het cervixkanaal be-5 reikt, terwijl de haren in het dwarsmidden van de inrichting goed worden ondersteund.

Bij een gunstige uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding is de drager elastisch verend uitgevoerd.

Dit bevordert het uitwaaieren van de buitenste 10 haren, waardoor de haren gemakkelijker een groot gebied van de cervixmond kunnen bestrijken.

Een met voordeel toe te passen uitvoering volgens de uitvinding wordt daardoor gekenmerkt, dat de haren in dwarsdoorsnede gezien althans ongeveer halfrond zijn.

15 Op zeer eenvoudige wijze wordt hiermede een haar met een snijrand verkregen, waarbij tijdens het maken van de uitstrijk het celmateriaal op het niet-ronde gedeelte van elke haar kan worden verzameld.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de 20 hand van de tekening, die een uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting voor het maken van een uitstrijk volgens de uit-uitvinding weergeeft.

Fig. 1 illustreert schematisch het gebruik van een inrichting voor het maken van een uitstrijk volgens de uit-25 vinding.

Fig. 2 toont een gedeelte van de inrichting volgens fig. 1 op grotere schaal.

Fig. 3 is een bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 2.

30 In de tekening is een uitvoering van een inrichting voor het maken van een uitstrijk van een lichaamsholte, in het bijzonder de baarmoedermond of cervix 9 weergegeven.

Deze inrichting bezit een steel 1 met een ronde dwarsdoorsnede, op een uiteinde waarvan een drager 2 is aangebracht, 35 die een aantal nog nader te beschrijven, evenwijdig aan de steel 1 verlopende haren 3 draagt, zodat als het ware een kwast is gevormd.

-4-

De over het oppervlak van de drager 2 verdeelde haren 3 bezitten, zoals in fig. 3 duidelijk is te zien, een halfronde dwarsdoorsnede met een platte kant 4 en een rond gedeelte 5. Ten gevolge van deze vorm van de haren 3 ontstaat 5 een scherpe rand 6 bij de overgang tussen de platte kant 4 en het ronde gedeelte 5 van elke haar 3. Door deze maatregel zullen bij een draaiing van de borstel om de steel 1 de scherpe randen 6 aan de van het dwarsmidden van de inrichting afgekeerde zijde van de haren 3 een schrapende werking uit-10 oefenen op de celwand van de cervix, zodat zich cellen op de platte kanten 4 van de haren 3 zullen verzamelen.

Aan de ene zijde van een door de steel 1 verlopend langsvlak 7 zijn de platte kanten 4 van de haren 3 naar de ene lange zijde van de drager 2 gericht, terwijl aan de 15 andere zijde van dit langsvlak 7 de platte kanten 4 naar de tegenovergelegen lange zijde van de drager 2 zijn toegekeerd.

Hierdoor zullen slechts bij een verdraaiing van de inrichting om de steel 1 in de richting van de pijl A cellen van de celwand worden geschraapt.

20 Uiteraard is het mogelijk haren toe te passen, die andere dwarsdoorsneden bezitten, zoals rechthoekig, lensvormig etc.

De drager 2 is in de lengterichting van de inrichting gezien smal uitgevoerd, zodat bij het inbrengen van 25 de inrichting in het cervixkanaal de drager 2 het zicht hierop niet belemmert. Voorts bezit het vlak van de drager 2, waarop de haren 3 zijn aangebracht een over zijn lengte verlopende golfvorm, waarvan de top in het dwarsmidden van de inrichting is gelegen en die is aangepast aan een door-30 snede van de cervixmond 9. De uiteinden van de haren 3 vormen daarbij ongeveer een zelfde golf als de drager 2.

De inrichting is uitgevoerd met drie soorten haren 3, namelijk de uit het dwarsmidden van de drager 2 geplaatste haren 3', de in het langsvlak 7 in het midden van 35 de drager 2 aangebrachte haren 3“ en de aan beide zijden van de rij haren 3" geplaatste haren 3** * - De haren 3’ en 3" be- —5“· zitten een iets grotere lengte dan de haren 3’, zodat zij voorwaarts uitsteken.

De nabij het dwarsmidden van de inrichting geplaatste, uitstekende haren 3" en 3"' passen daarbij in het 5 cervixkanaal en vormen op deze wijze een rotatie-as voor de inrichting. Teneinde dit effect nog verder te versterken, zijn de middelste haren 3'* dikker uitgevoerd dan de haren 3*, terwijl de dikte van de haren 3“’ tussen die van de haren 3' en 3" ligt. Hierdoor zullen de haren 3" en 3M1 gemakkelijker 10 diep in het cervixkanaal dringen (zie fig. 1). De in het midden vooruitstekende top van de drager 2 vormt daarbij een goede ondersteuning voor de haren 3" en 3"'.

De drager 2 is enigszins elastisch uitgevoerd, zodat bij het gebruik de beide vrije uiteinden enigszins binnen-15 waarts verbuigen, waarbij de wortels van de haren 3‘ nabij de uiteinden van de drager 2 buitenwaarts worden gericht. Dit bevordert een uitspreiding van de haren 31 over een groot oppervlak van de cervixmond 9 (zie fig. 1).

In fig. 1 is schematisch weergegeven, dat de in-20 richting in een vagina 8 wordt gebracht en tegen en gedeeltelijk in de cervixmond 9 wordt geplaatst. De haren 3“ en 3"' van de inrichting dringen daarbij in het cervixkanaal 10, terwijl de overige haren 3' zich over het oppervlak van de cervixmond verspreiden. Doordat bij het met de inrichting 25 uitoefenen van enige druk op de cervix in de langsrichting van de inrichting, de uit het dwarsmidden geplaatste haren 3' verbuigen, dringen de middelste haren 3" en 3"f nog dieper in het cervixkanaal 10.

Wanneer de inrichting op de juiste plaats is 30 ingebracht wordt deze in de schraaprichting over één of meer omwentelingen om de steelas (pijl A) verdraaid, waarbij zich celmateriaal op de platte kanten 4 van de haren 3', 3“ en 3"' verzamelt, waarna de inrichting uit de vagina 8 kan worden verwijderd.

35 Nadat een uitstrijk van de cervix is genomen, wordt de inrichting tweemaal, éénmaal met elke platte zijde, over een objectglaasje gestreken, waarbij door de evenwijdige -Λ · ? -6- plaatsing van de haren 3 een gemakkelijke afgifte van cel-materiaal aan het objectglaasje plaatsvindt.

De uitvinding is niet beperkt tot het in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld, dat op verschillende 5 manieren binnen het kader van de uitvinding kan worden gevarieerd.

Claims (11)

1. Inrichting voor het maken van een uitstrijk van een lichaamsholte/ in het bijzonder de baarmoedermond of cervix, voorzien van een aantal op een drager aan het uiteinde van een steel aangebrachte, althans ongeveer evenwijdige, 5 buigzame borstelharen, met het kenmerk, dat de haren althans ongeveer evenwijdig aan de steel verlopen, terwijl de haren elk tenminste één in de lengterichting verlopende scherpe rand bezitten, waarmede bij het draaien van de inrichting om de steelas cellen van de lichaamsholte schraap- 10 baar zijn.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de haren in het dwarsmidden van de inrichting aan hun vrije uiteinde verder uitsteken dan de uit het midden geplaatste haren.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, m e t het kenmerk, dat de haren in het dwarsmidden van de inrichting dikker zijn uitgevoerd dan de overige haren.

4. Inrichting volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de drager aan de zijde van de haren 20 een gegolfd verloop bezit, dat is aangepast aan de vorm van de mond van de lichaamsholte.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het k e n m e r k, dat de uit het midden geplaatste haren althans ongeveer even lang zijn.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager elastisch verend is uitgevoerd.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager in de lengte- 30 richting gezien smal is uitgevoerd.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de scherpe randen van de haren zodanig zijn gericht, dat de haren slechts in één draaiingsrichting van de inrichting een schrapende werking 35 kunnen uitoefenen. -8-

9. Inrichting volgens conclusie 7 en 8, met het kenmerk, dat de haren aan één zijde van een door de steelas verlopend langsvlak over althans ongeveer 180° om hun lengte-as zijn verdraaid ten opzichte van de haren 5 aan de andere zijde van het langsvlak.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de haren in dwarsdoorsnede gezien althans ongeveer halfrond zijn.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het 10 kenmerk, dat een langszijde van elke haar plat is uitgevoerd. ^ J ‘J ' ) Λ V' M * .., ..«**·