NL8503519A - Scheerapparaat. - Google Patents

Description

< PHN 11.572 1 * ^ Ή N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven.

Scheerapparaat.

De uitvinding heeft betrekking op een scheerapparaat voorzien van een huis met een houder voor een knipplaat met haarvang-openingen en met een rond een rotatieas, roterend aandrijfbaar kniporgaan, welk kniporgaan een drager bevat met ten opzichte van de drager 5 in, in hoofdzaak, radiale richting ten opzichte van de drager verplaatsbare knipelementen, welke knipelementen aan de radiale uiteinden zijn voorzien van snijkanten, waarbij de knipplaat een centraal deel omvat dat is gevormd als een deel van een cilindermantel en dat is voorzien van de haarvangopeningen, welk centraal deel het aandrijfbare kniporgaan 10 ten dele omgeeft, waarbij de uiteinden van de knipelementen met de snijkanten tijdens rotatie van het aandrijfbare kniporgaan als onderdeel van een omwenteling een gedwongen baan volgen welke wordt bepaald door de knipplaat en een vrije baan als de uiteinden vrij van de knipplaat zijn, waarbij de knipplaat is voorzien van randgedeeltes welke op het 15 centrale deel van de scheerplaat aansluiten, met welke randgedeeltes de scheerplaat aan de houder is bevestigd en met een eerste knipplaatover-gang tussen een eerste randgedeelte en het centrale deel van de knipplaat, in de nabijheid waarvan een snijkant van een knipelement overgaat van de vrije baan in de gedwongen baan en een tweede knipplaatovergang 20 tussen een tweede randgedeelte en het centrale deel, in de nabijheid waarvan een snijkant van een knipelement overgaat van de gedwongen baan in de vrije baan.

Een dergelijk scheerapparaat is bijvoorbeeld bekend uit het Amerikaanse octrooi ÜS-PS 3.710.442 (PHN 4570). Bij de overgang van 25 de uiteinden van de knipelementen van de vrije baan naar de gedwongen baan zal bij dit bekende apparaat het plotselinge kontakt tussen de knipelementen en de knipplaat ongewenste trillingen in het kniporgaan veroorzaken hetgeen tot schade aan dit kniporgaan, de knipplaat en overige delen van het apparaat kan leiden.

30 De uitvinding heeft tot doel dit nadeel te vermijden en wordt daardoor gekenmerkt, dat de rotatieas van het aandrijfbare kniporgaan dichter bij de tweede knipplaatovergang dan bij de eerste . ~ 5 1 ? *- ·* ( PHN 11.572 2 knipplaatovergang is gelegen.

Een bijzondere uitvoeringsvorm is onderwerp van conclusie 2.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht met behulp van 5 een beschrijving van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Figuur 1 toont schematisch een langsdoorsnede van een scheerapparaat volgens de uitvinding.

Figuur 2 is een doorsnede volgens de lijn II-ÏI in figuur 1.

10 Figuur 3 geeft op vergrote schaal een vereenvoudigde door snede overeenkomstig figuur 2.

Het in de figuren 1 en 2 weergegeven scheerapparaat omvat een huis 1 met een houder 2 voor een knipplaat 3 en een ten opzichte van de knipplaat roterend aandrijfbaar kniporgaan 4.

15 De knipplaat 3 is voorzien van een centraal deel 5 met haarvangopeningen 6 en omvat tevens een eerste en een tweede randgedeel-te 7 respektievelijk 8 waarmee de knipplaat aan de houder 2 is bevestigd.

Het kniporgaan 4 is voorzien van knipelementen 9 met aan de radiale uiteinden 10 de snijkanten 11. Het kniporgaan 4 is draaibaar 20 rond de rotatieas 12 in de houder 2 gelagerd en wordt ten dele door het centrale deel 5 van de knipplaat 3 omgeven. Haren die door de haarvangopeningen 6 naar binnen steken, kunnen nu door samenwerking van deel 5 van de knipplaat 3 en de langs de binnenzijde van deel 5 glijdende uiteinden 10 van de knipelementen 9 worden afgeknipt.

25 Het kniporgaan 4 is opgebouwd uit een drager 13 voor de knipelementen 9, welke drager een naaf 14 en een cilindrisch deel 15 met gleuven 16 omvat. De knipelementen 9 zijn ten dele in de gleuven 16 gelegen en over een beperkte afstand in radiale richting ten opzichte van de drager verplaatsbaar. De haakvormige uiteinden 17 van de knipelemen-30 ten bevinden zich tussen de naaf 14 en het cilindrische deel 15 en beletten dat de knipelementen 9 uit de drager 13 kunnen vallen. Tussen de naaf 14 en de knipelementen 9 bevinden zich de drukveren 18 welke naar buiten gerichte radiale krachten op de knipelementen 9 uitoefenen.

De naaf 14 is bevestigd op de as 19 welke draaibaar rond 35 de rotatieas 12 is gelagerd in de houder 2. In het huis 1 bevindt zich de elektromotor 20 voor de aandrijving van het kniporgaan 4, bijvoorbeeld in een rotatierichting zoals aangeduid met pijl P (figuur 2). De I i 'Λ I *3 _ _ ^ PHN 11.572 3 overbrenging van de roterende beweging van de motor 20 op het kniporgaan 4 wordt tot stand gebracht met behulp van de riemschijven 21 en 22 op de as 19 respektievelijk de motoras 23 en de drijfriem 24.

In figuur 3 is een dwarsdoorsnede overeenkomstig figuur 2 5 vereenvoudigd en op vergrote schaal weergegeven. Het als een deel van een cilindermantel gevormde centrale deel 5 van de knipplaat 3 is voorgesteld als een cirkelboog 25' als onderdeel van een cirkel 25 met middelpunt M1 en straal . Bij de knipplaatovergangen 26 en 27 sluit de cirkelboog 25' aan op de randgedeeltes 7 respektievelijk 8 10 van de knipplaat 3. Deze randgedeeltes 7 en 8 strekken zich bijvoorbeeld uit in een richting volgens raakvlakken ter plaatse van de knipplaatovergangen 26 en 27 aan het centrale deel 5. Bij de cirkelboog 25f behoort een middelpuntshoek = 150°.

Werken op de knipelementen 9 van het kniporgaan 4 geen 15 andere krachten dan die welke door de drukveren 18 worden uitgeoefend, waarbij de zwaartekracht buiten beschouwing wordt gelaten, dan zullen dè knipelementen 9 door de drukveren 18 ten opzichte van de drager 13 zover mogelijk naar buiten worden gedrukt, waarbij de haakvormige uiteinden 17 aanliggen tegen het cilindrische deel 15 (figuur 1). Bij rotatie van het 20 kniporgaan 4 rond de rotatieas 12 kan de vrije baan welke de snijkanten 11 aan de uiteinden 10 van de knipelementen in deze situatie volgen, worden beschreven als een cilindermantel welke in een doorsnede overeenkomstig figuur 3 kan worden weergegeven als een cirkel met middelpunt M2· Is de straal R2 van deze cirkel gelijk aan de straal van 25 cirkel 25 en valt middelpunt M2 samen met middelpunt dan valt deze vrije baan van de snijkanten 11 in figuur 3 dus samen met de cirkel 25. In deze situatie zal er theoretisch geen aandrukkracht optreden tussen een uiteinde 10 van een knipelement 9 en de knipplaat 3.

Voor het effektief knippen van een haar door samenwerking 30 van knipelement en knipplaat is een aandrukkracht tussen deze twee onderdelen echter vereist. Bovendien zullen in de praktijk de houder 2, de knipplaat 3 en onderdelen van het kniporgaan 4 met toleranties op de maten worden vervaardigd, dat wil zeggen dat binnen aangegeven grenzen maatafwijkingen ten gevolge van fabrikageonnauwkeurigheden worden 35 geaccepteerd. Bij montage van het scheerapparaat kunnen kombinaties van onderdelen met maatafwijkingen zodanig uitvallen dat, in de situatie dat Mi samenvalt met M2, tijden een omwenteling de uiteinden 10 op enige - ; ; i 3

. ·ΐ* * V

PHN 11,572 4 afstand van de knipplaat 3 verwijderd blijven, hetwelk effekt, de zogenaamde knipspleet, voor het knippen van haren nog ongunstiger is dan het ontbreken van een aandrukkracht.

Om het optreden van knipspleten ten gevolge van het op 5 ongunstige wijze samenvallen van maatafwijkingen te voorkomen en om verzekerd te zijn van aandrukkrachten tussen knipelementen en knipplaat, kan het kniporgaan 4 ten opzichte van de knipplaat 3 worden verplaatst. Als een positieve y-as wordt gedefinieerd vanuit door het midden 28 van cirkelboog 25' dan kan het kniporgaan worden verschoven langs deze 10 positieve y-as tot bijvoorbeeld de rotatieas 12 met het punt samenvalt. De vrije baan van de snijkanten 11 kan dan worden beschreven als een cirkelboog 29’ als onderdeel van een cirkel 29 met straal R2 en middelpunt op de positieve y-as. Deze cirkel 29 snijdt de knipplaat ter plaatse van een eerste baanovergang 30 welke is gelegen 15 nabij de eerste knipplaatovergang 26 waar het centrale deel 5 aansluit öp het eerste randgedeelte 7. Bij de in figuur 3 met pijl P aangegeven rotatierichting van het kniporgaan 4 zal een uiteinde 10 waarvan de snijkant 11 de vrije baan 29' volg, bij de eerste baanovergang 30 in aanraking komen met de knipplaat 3. Bij verder gaande beweging zal het uit-20 einde langs de knipplaat glijden en zal de snijkant een gedwongen baan volgen welke derhalve wordt bepaald door de knipplaat.

De cirkel 29 snijdt de knipplaat 3 ook ter plaatse van de tweede baanovergang 31 nabij de tweede knipplaatovergang 27 waar het centrale deel 5 aansluit op het tweede randgedeelte 8. De uiteinden 10 25 zullen bij de tweede baanovergang 31 vrij van de knipplaat 3 komen waarna de snijkanten 11 weer de vrije baan 29' zullen volgen.

De gedwongen baan zoals bepaald door de knipplaat 3 strekt zich in rotatierichting P uit van eerste baanovergang 30 naar tweede baanovergang 31 en is binnen de cirkel 29 van de vrije baan 30 gelegen. De ordinaat y^ van het middelpunt wordt zodanig gekozen dat het optreden van knipspleten ten gevolge van maat-afwijkingen wordt vermeden en bovendien in de gedwongen baan de knipelementen 9 door de knipplaat 3 tegen de werking van de drukveren 18 in, enigszins naar binnen worden gedrukt. Hierdoor zullen de drukveren 18 op 35 de knipelementen 9 een radiale aandrukkracht K uitoefenen en zullen eveneens de knipelementen met een zelfde kracht K in radiale richting tegen de knipplaat aanliggen.

.*» 7* “ A Λ r- * V, .» - -j V* 'y V V >«* * » -< ...............

ΡΗΝ 11.572 5

Tijdens de rotatie van het kniporgaan 4 zullen de knipelementen 9 ten gevolge van de kracht K een wrijvingskracht W ondervinden. Om de wrijvingsverliezen tussen de uiteinden 10 van de knipele-menten 9 en de knipplaat 3 zo gering mogelijk te houden, zal de lengte 5 van de gedwongen baan zo kort mogelijk dienen te zijn. Hiertoe zal in het algemeen voor de middelpuntshoek oc , zoals weergegeven in figuur 3 en behorende bij de cirkelboog 25' van het centrale deel 5, een waarde van 150° of kleiner worden gekozen.

Door het opschuiven van de rotatieas 12 en daarmee van 10 het middelpunt M2 naar zal de cirkel 29 de knipplaat ter plaatse van de randgedeeltes 7 en 8 snijden. Dit betekent dat na de vrije baan de uiteinden 10 van de knipelementen 9 bij de eerste baan-overgang 30 in kontakt komen met het eerste randgedeelte 7. Dit plotselinge kontakt kan worden opgevat als een botsing tussen een knip-15 element en de knipplaat waarbij trillingen in het apparaat kunnen ontstaan die aanleiding kunnen geven tot een slechte werking van het apparaat en eventueel tot beschadigingen. Ook kunnen ten gevolge van deze botsingen grote krachten ontstaan tussen knipplaat en knipelement die eveneens tot beschadigingen kunnen leiden. Deze grote krachten 20 kunnen in het bijzonder optreden als de knipelementen 9 zogenaamde zelf-bekrachtigend of zelfklemmend in de drager 13 zijn gemonteerd, hetgeen op het gebied van scheerapparaten bekende technieken zijn.

Het is gebleken dat het van groot belang is voor een zo gelijkmatig mogelijke overgang van de vrije baan in de gedwongen baan, 25 waarbij bovengenoemde botsingsverschijnselen en de daarmee gepaard gaande nadelige gevolgen zoveel mogelijk worden vermeden, dat de eerste baanovergang is gelegen op de cirkelboog 25' tussen de eerste en de tweede knipplaatovergangen 26 respektievelijk 27. Dit wordt bereikt als de rotatieas 12 van het aandrijfbare kniporgaan 4 dichter bij de tweede 30 knipplaatovergang 27 dan bij de eerste knipplaatovergang 26 is gelegen.

Wordt in de dwarsdoorsnede van figuur 3 een positieve x-as gedefinieerd vanuit loodrecht op de y-as naar de zijde van de

N

tweede knipplaatovergang 27 dan is bij voorkeur M2, waarmee de plaats van de rotatieas 12 is aangeduid, met positieve coördinaten

K K

35 X2 en y2 in het kwadrant gedefinieerd door de positieve x-as m r en y-as gelegen. Eenvoudigheidshalve is y2 gelijk aan y2 genomen. Een cirkelboog 32' als onderdeel van een cirkel 32 met middel- " i Λ v * ·- J J -i v PHN 11.572 6

II

punt M2 en straal R2=R-| geeft de vrije baan weer welke zich uitstrekt van tweede baanovergang 34 in rotatierichting P naar eerste baanovergang 33. Zoals in figuur 3 is waar te nemen, ligt eerste baanovergang 33 op de cirkelboog 25' met andere woorden de knipelementen 5 komen nadat de snijkanten 11 de vrije baan hebben doorlopen rechtstreeks in kontakt met het volgens een cilindermantel gekromde centrale deel 5 van de knipplaat. De gedwongen baan strekt zich dus uit in rotatierichting P vanaf eerste baanovergang 33 langs cirkelboog 25' en ten dele langs randgedeelte 8 naar tweede baanovergang 34. Het feit dat de 10 tweede baanovergang op het randgedeelte 8 is gelegen, heeft hierbij geen nadelige invloed aangezien hier de gedwongen baan overgaat in de vrije baan 32' en hierbij geen botsingsverschijnselen optreden.

In figuur 3 is de knipplaat met enkele lijnen als een folie zonder dikte weergegeven. In feite duiden de lijnen 7, 8 en 25' 15 de binnenzijde van de knipplaat aan. Aangenomen is verder dat de snijkanten 11 van de knipelementen 9 tijdens rotatie van het kniporgaan steeds in kontakt komen met de binnenkant van de knipplaat zodat de snijkanten de gedwongen baan volgen zoals hierboven omschreven.

In plaats van met een drijfriemoverbrenging is het ook 20 mogelijk het kniporgaan op een andere wijze met de motor te koppelen, bijvoorbeeld met behulp van een tandwieloverbrenging. Voor het aandrukken van de knipelementen kunnen in plaats van veerkrachten ook magnetische of centrifugaalkrachten worden toegepast.

De overgang van een snijkant van de vrije baan op de 25 gedwongen baan zal des te gelijkmatiger geschieden naarmate de hoek tussen de raaklijn aan de vrije baan en de raaklijn aan de knipplaat ter plaatse van de eerste baanovergang kleiner is. Voor de eerste baanovergang 33 komt deze hoek overeen met de hoek /3 tussen de radialen vanuit

H

M-| en M2 naar punt 33. Voor de eerste baanovergang 30 komt deze 30 hoek overeen met de hoek X tussen de straal vanuit M1 naar de eerste knipplaatovergang 26 en de straal vanuit M^ naar eerste baanovergang 30. Aangezien deze stralen elkaar binnen de cirkel 29 snijden, is de hoek groter dan de hoek/3. In figuur 3 is hoek γ ongeveer tweemaal zo groot als hoek/3. Met het verschuiven van de rotatieas 12 naar de 35 zijde van de tweede knipplaatovergang 27 kan dus op eenvoudige wijze een aanzienlijke verbetering ten aanzien van het gelijkmatig inlopen van de knipelementen op de knipplaat worden bereikt.

n ·- t ,·’·}

' - » -Λ ; M

V V t v J *· ΡΗΝ 11.572 7 ς

In het hierboven beschreven uitvoeringsvoorbeeld is het centrale deel van de knipplaat gevormd volgens een deel van een cirkel-cilindermantel welke dezelfde straal heeft als de vrije baan van de snijkanten van de knipelementen. In het algemeen zal het voor de werking van 5 het apparaat gunstig zijn om de vorm en afmetingen van het centrale deel van de knipplaat op deze wijze af te stemmen op het roterende knip-orgaan. De voordelen van de hierboven beschreven verschuiving van de rotatieas kunnen echter ook optreden in gevallen waarin de straal van het centrale deel afwijkt van die van de vrije baan of waarin het 10 centrale deel een andere vorm heeft dan een cirkelcilindermantel. Ook in dergelijke gevallen kan bereikt worden dat door verplaatsen van de rotatieas naar de zijde van de tweede knipplaatovergang de eerste baan-overgang in het gebied van het centrale deel komt te liggen waardoor een gelijkmatige overgang van de vrije baan naar de gedwongen baan wordt ver-15 kregen en de nadelige effekten van de botsing van de knipelementen met de knipplaat zoveel mogelijk worden vermeden.

*\ > —* n * ' A. -1 ; ·, &

Claims (2)

1. Scheerapparaat voorzien van een huis met een houder voor een knipplaat met haarvangopeningen en met een rond een rotatieas, roterend aandrijfbaar kniporgaan, welk kniporgaan een drager bevat met ten opzichte van de drager in, in hoofdzaak, radiale richting ten 5 opzichte van de drager verplaatsbare knipelementen, welke knipelementen aan de radiale uiteinden zijn voorzien van snijkanten, waarbij de knipplaat een centraal deel omvat dat is gevormd als een deel van een cilindermantel en dat is voorzien van de haarvangopeningen, welk centraal deel het aandrijfbare kniporgaan ten dele omgeeft, waarbij de 10 snijkanten van de knipelementen tijdens rotatie van het aandrijfbare kniporgaan als onderdeel van een omwenteling een gedwongen baan volgen welke wordt bepaald door de knipplaat en een vrije baan als de snijkanten vrij van de knipplaat zijn, waarbij de knipplaat is voorzien van randgedeeltes welke op het centrale deel van de scheerplaat aansluiten, 15 met welke randgedeelten de scheerplaat aan de houder is bevestigd, en met een eerste knipplaatovergang tussen een eerste randgedeelte en het centrale deel van de knipplaat in de nabijheid waarvan een snijkant van een knipelement overgaat van de vrije baan in de gedwongen baan en een tweede knipplaatovergang tussen een tweede randgedeelte en het centrale 20 deel, in de nabijheid waarvan een snijkant van een knipelement overgaat van de gedwongen baan in de vrije baan, met het kenmerk, dat de rotatieas van het aandrijfbare kniporgaan dichter bij de tweede knipplaatovergang dan bij de eerste knipplaatovergang is gelegen.

2. Scheerplaat volgens conclusie 1, waarbij de vrije baan 25 van de uiteinden van de knipelementen op een cilindermantel met als hartlijn de rotatieas is gelegen en het centrale deel van de knipplaat is gekromd volgens een cirkelcilindermantel met een hartlijn door een punt Mi waarbij, in een dwarsdoorsnede op de rotatieas, een lijn vanuit M1 door het midden van het centrale deel een positieve y-as 30 definieert en een lijn vanuit M^, loodrecht op de y-as, naar de zijde van de tweede knipplaatovergang een positieve x-as definieert, met het kenmerk, dat de rotatieas met positieve coördinaten x1 en y1 in het kwadrant gedefinieerd door deze positieve x-as en y-as is gelegen. 1 *7* Λ t 4 V V *, -v