NL8502789A - Matras. - Google Patents

Description

NO 33290 Matras

De uitvinding heeft betrekking op een matras met een gesloten 5 kamer, die is gevuld met een gasvormig of vloeibaar medium, al of niet in combinatie met een elastische schuimstofvulling, welke kamer is voorzien van middelen voor het toevoeren of afvoeren van medium aan respectievelijk uit de kamer.

Een dergelijke matras is algemeen bekend. De kamer of kamers van de 10 matras kunnen zijn gevuld met lucht of met vloeistof. Voorbeelden van een dergelijke matras zijn te vinden in de ter visie gelegde nederlandse octrooiaanvrage 7906927, 8200401 en 8301197.

Bij een met medium gevulde matras wordt de zachtheid of hardheid van de matras bepaald door een bepaald aantal factoren. Een gasvormig 15 medium, zoals lucht, is zelf samendrukbaar. De druk van het medium is dan bepalend voor het karakter van het matras. Bij toepassing van een vloeibaar medium, zoals water, gaat het om de soortelijke massa van het medium, de vulgraad van de kamer en de elasticiteit van het materiaal van de kamer. In beide gevallen is het algemeen bekend de druk te meten, 20 hetzij gevoelsmatig danwel met meetapparatuur en bij een matras die meerdere kamers heeft, is het ook bekend per kamer verschillende drukken toe te passen teneinde een aanpassing van de matras aan het profiel en aan de gewichtsverhouding van de gebruiker mogelijk te maken.Bij een vloeibaar medium, is drukmeting geen goede graadmeter voor het karakter 25 van de matras.

Drukmetingen bieden onvoldoende informatie voor het verkrijgen van een juiste aanpassing van de matras aan de gebruiker. Gebruikers hebben nu eenmaal uiteenlopende afmetingen en verschillende verhoudingen van volume tot gewicht van de respectievelijke lichaamsdelen respectievelijk 30 lichaamzones.

Bij een deel van de hierboven vermelde oudere voorstellen heeft men getracht dit probleem op te lossen door het gewicht van de gebruiker op de onderling verbonden kamers van de matras over te brengen onder tussenkomst van elementen van verschillend oppervlak teneinde op deze wijze 35 een aanpassing aan de verhouding volume tot gewicht van de verschillende delen van de gebruiker te verkrijgen. Bij de matras volgens de Nederlandse aanvrage 8301197 kan elke luchtkamer een eigen drukwaarde hebben.

Doel van de uitvinding is een matras te verschaffen waarbij aanpassing aan de gebruiker op een meer eenvoudige en veel nauwkeurige wijze 40 kan plaats vinden en waarbij de invloed van het gewicht van de gebruiker ϋΰ2 789 2

. X

> y geen rol meer speelt.

Dit doel wordt overeenkomstig de uitvinding bereikt doordat de matras ten minste op één plaats is voorzien van een meetinrichting voor het meten van de afstand tussen het bovenvlak van de kamer en het onder-5 vlak van de kamer en deze meetinrichting is aangesloten op een toestel voor het benutbaar maken van de gemeten waarden, zoals een afleesinrichting.

In plaats van het meten van de druk in de kamer of kamers van de matras wordt dus nu volgens de uitvinding de indrukking gemeten en benut 10 waarna men, zo nodig, door het toevoeren of afvoeren van medium een aanpassing teweeg kan brengen. Het is daardoor mogelijk aan de matras de door de gebruiker gewenste waarde van zachtheid of hardheid te geven alsmede mogelijk een en ander zo uit te voeren dat de matras eenzelfde indrukking zal gaan vertonen ongeacht of de gebruiker licht danwel zwaar 15 is en wel door toevoer of afvoer van medium bij afwijkingen van de gewenste niveauwaarde.

In zijn eenvoudigste vorm heeft een dergelijke matras een enkele luchtkamer, die op een geschikte plaats, bijvoorbeeld ter hoogte van de plaats waar zich het bekken van de gebruiker zou kunnen bevinden, is 20 voorzien van een meetinrichting.

Het is volgens de uitvinding ook mogelijk meerdere meetinrichtingen op afstand van elkaar aan te brengen en deze aan te sluiten op een toestel, dat het gemiddelde bepaalt van de verschillende metingen en deze gemiddelde waarde benut respectievelijk afleesbaar maakt.

25 De meest doeltreffende uitvoeringsvorm krijgt men echter wanneer bij een matras, die is voorzien van meerdere kamers, zoals op zichzelf bekend, volgens de uitvinding elke kamer of groep van kamers is voorzien van een eigen meetinrichting. Deze kunnen dan weer zodanig met elkaar zijn gekoppeld dat een gemiddelde wordt bepaald en benut in het bijzon-30 der wanneer de kamers onderling zijn verbonden, doch bij voorkeur is de meetinrichting van elke kamer respectievelijk groep van kamers gekoppeld met een toestel voor het benutbaar maken respectievelijk afleesbaar maken van de metingen. Men kan dan per kamer of groep van kamers het niveau op de juiste wijze instellen, hetgeen zowel van belang is voor 35 een gewone matras, die rust op een bij voorkeur stijve ondermatras alsook voor een matras, die voor therapeutische doeleinden bestemd is en waarbij dus de behandelende geneesheer naar wens de juiste ligging voor de gebruiker kan bepalen.

In alle gevallen is het gewenst dat de afleesinrichting respectie-40 velijk inrichting voor het benutten van de metingen is voorzien van een 5302 78 9 3 r geheugen, zodat de ingestelde waarden reproduceerbaar zijn. Een dergelijk geheugen kan zeer eenvoudig zijn, bijvoorbeeld in de vorm van verplaatsbare indicatoren op een schaal, maar kan ook gecompliceerder zijn in de vorm van een electronisch geheugen.

5 Op een afleesinrichting kan men uiteraard de gewenste waarde voor het niveau voor een bepaald gebruiker aflezen en men kan aan de hand van de op de afleesinrichting zichtbare meting zien in hoeverre er een afwijking is van de gewenste waarde. Bijregeling kan dan op eenvoudige wijze plaatsvinden hetzij door toevoer van medium danwel door afvoer via 10 een klep.

Bij een met lucht gevulde matras kan de toevoer van lucht op eenvoudige wijze worden bewerkstelligd met behulp van een luchtpomp, die bijvoorbeeld kan worden gevormd door een compartiment van de matras. Elke luchtkamer heeft een afsluitbare ontsnappingsopening en aldaar kan 15 men zonder veel moeite een klep aanbrengen, die door de gebruiker met de hand kan worden bediend.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm van de matras volgens de uitvinding is de pomp een electrische pomp, terwijl de meetinrichting respectievelijk meetinrichtingen is respectievelijk zijn gekoppeld met een 20 niveauregelaar, die zodanig is opgenomen in het electrisch circuit van de pomp, dat deze de pomp inschakelt bij een gemeten niveau, dat lager is dan dat ingesteld op de niveauregelaar en de pomp uitschakelt bij het bereiken van dat ingestelde niveau. Bij een dergelijke matras zal instelling van het op de niveauregelaar gewenste niveau automatisch 25 plaatsvinden wanneer het niveau te laag is. Is het niveau te hoog dan kan men gebruik maken van de afblaasklep.

Volgens de uitvinding kan verder de afblaasklep een electrisch bestuurde klep zijn, die zodanig in het electrisch circuit van de de meetinrichting respectievelijk meetinrichtingen en van de niveaurege-30 laar is opgenomen, dat deze klep opent bij een gemeten waarde van het niveau, die groter is dan de waarde ingesteld op de niveauregelaar. Bij deze uitvoeringsvorm is dus ook de afblaasklep automatisch uitgevoerd en zal afblazen, wanneer het niveau hoger is dan het niveau dat op de niveauregelaar, als gewenst niveau werd ingesteld.

35 Deze automatische besturingen zijn uiteraard toepasbaar bij een matras met één kamer, met meerdere kamers, respectievelijk groepen van kamers.

Gebruikers van een matras liggen niet stil. Matrassen worden ook gebruikt om erop te zitten. Dit betekent dat de matras plaatselijk plot-40 selinge niveauveranderingen kan ondergaan. Automatische regelsystemen, 5532739 ^ * 4 zoals zojuist beschreven, moeten dan niet onmiddellijk aanspreken. Volgens de uitvinding kan men dit bereiken, doordat deze is voorzien van een elektronische regelinrichting, die de mate van fluctuaties van de meetwaarden vergelijkt met een ingestelde waarde en de pomp resp. de 5 klep uitschakelt bij fluctuaties van minder dan 5% resp. meer dan 50%. Plotselingen verplaatsingen, bijvoorbeeld doordat de gebruiker gaat zitten of van rugligging overgaat op zijligging, hebben drukstoten tot gevolg, die door de druksensor worden geregistreerd zodat deze tijdelijk de automatische regeling vertraagt of blokkeert.

10 Volgens de uitvinding kan dit dan ook van belang zijn, dat de regelinrichting de pomp res. de klep, uitschakelt bij fluctuaties, die een korte duur hebben van bijvoorbeeld minder dan 5 seconden.

De blokkering vindt dus plaats afhankelijk van een niveauafwijking en dus niet afhankelijk van een drukstoot. Deze laatste regeling, op basis 15 van een niveauafwijking, is vooral van belang daar waar het gaat om langdurige plaatselijke belasting bijvoorbeeld doordat iemand op de matras zit. Niveauveranderingen, die korter duren dan 5 seconden en/of gering zijn (minder dan 5%) worden dus genegeerd. Grote veranderingen, bijvoorbeeld als gevolg van zitten worden eveneens genereerd.

20 De meetinrichting kan op vele manieren worden gerealiseerd. Zo kan men gebruik maken van inductielussen en een schakeling, die de afstand tussen de inductielussen meet.

Men kan ook gebruik maken van een weerstand waarvan de waarde verandert bij verkleining van de lengte. Denkbaar is een stroomgeleidend 25 schuim in het inwendige van de matras waarvan de weerstand afneemt bij indrukking. Andere meetmethoden zijn echter ook denkbaar.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen.

Figuur 1 toont schematisch in zijaanzicht een voorbeeld van de 30 matras volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont op dezelfde wijze als Fig. 1 een matras volgens de uitvinding in een andere uitvoeringvorm.

Figuur 3 toont een verdere uitvoeringsvorm .

Figuur 4 is een schema behorende bij de uitvoeringsvorm van Fig.

35 3.

Figuur 5 is een blokschema voor een mogelijke automatische besturing voor een matras met één of meer meetinrichtingen.

Figuur 6 toont het schema voor een uitvoeringsvorm op basis van het blokschema van Fig. 5.

40 Fig. 1 toont een luchtmatras 1, die permanent is verbonden met een 8502 789 Ψ' ρ* 5 pomp 2, die gevormd kan worden door een afdeling van de matras, welke pomp een inlaatterugslagklep 3 heeft en een uitlaatterugslagklep 4. Bij 5 en 6 bevinden zich één of meer inductielussen waarvan de werking nog nader zal worden beschreven en die dienen voor het meten van de onder-5 linge afstand tussen de lussen 5 en 6. De gemeten waarde voor de afstand wordt via de verbinding 7 toegevoerd aan een toestel 8 met een schaal 9 waarop de waarde afleesbaar is. Een over de schaal verplaatsbare indicator 10 kan dienst doen als geheugen respectievelijk aanwijzing van het gewenste niveau. Bij 11 is een drukknop aangeduid waarmee via de leiding 10 12 lucht kan worden afgelaten terwijl 13 en 14 signaallampen kunnen zijn die aangeven dat het niveau te hoog respectievelijk te laag is.

Is het niveau te laag dan dient de gebruiker met behulp van de pomp 2 lucht in de matras te pompen. Is het niveau te hoog dan kan hij lucht met behulp van de afblaasklep 11 laten ontsnappen.

15 Bij de uitvoeringsvorm van Fig. 2 is de matras 1 eveneens voorzien van inductielussen 5 respectievelijk 6, die via de verbinding 7 een meetwaarde leveren aan het toestel 15, dat is voorzien van een schaal 16, maximum en minimum signaallampen 17 respectievelijk 18 en een schuifregelaar 19 waarmee het gewenste niveau kan worden ingesteld, welk 20 toestel 15 tevens een electrische pomp 20 omvat, die via de leiding 21 lucht aan de matras kan toevoeren. Dit toestel 15 is via snoer 22 aangesloten op het net en heeft een electrisch bestuurbare afblaasklep (niet getoond).

Met de schuifregelaar 19 kan een gewenst niveau worden ingesteld, 25 waarna deze inrichting automatisch hetzij lucht toevoert danwel lucht afblaast en via de Indicatoren 17 respectievelijk 18 aangeeft wat er gebeurt.

De uitvoeringsvorm van Fig. 3 betreft een matras die is opgebouwd uit een groot aantal afzonderlijke cellen 23, elk voorzien van een 30 bovenste inductielus 24 en een onderste inductielus 25.

De bovenste lussen zijn.alle aangesloten op een oscillator 26, die als zender funktioneert. De onderste lussen 25 hebben elk hun eigen verbinding met het toestel dat de gemeten waarden zichtbaar respectievelijk bruikbaar maakt.

35 Elke kamer 23 heeft ook een afblaasklep 27, die eveneens via een eigen verbinding op het betreffende toestel is aangesloten.

Fig. 4 toont het bij de uitvoeringsvorm van Fig. 3 behorende schema. In dit schema is een kamer 23 getoond met getrokken lijnen en een naastliggende kamer 23' met onderbroken lijnen. De oscillator 26 is 40 via de verbinding 28 aangesloten op de inductielus of spoel 24. Elke 8502739

V

6 kamer heeft er dus één.

Elke kamer 23 heeft een afblaasleiding met klep 27 die electrisch bestuurbaar is en elke kamer heeft een toevoerleiding 30 met klep 31, eveneens electrisch bestuurbaar en aangesloten op een pomp met drukvat 5 32.

De onderste inductielus 25 van elke kamer 23 geeft zijn meetwaarde, bepaald in het toestel 33, aan een analoog invoerapparaat met evenveel kanalen als er drukkamers zijn, bijvoorbeeld zestien, vanwaaruit deze waarden gaan naar een microprocessor 34 met toetsenbord 35 en eventueel 10 met beeldscherm, welke microprocessor 34 via twee en dertig uitgangen, te weten zestien uitgangen 36 voor de afblaaskleppen 27 en zestien uitgangen 37 voor de toevoerkleppen 31 voor het drukmedium de afzonderlijke kamers 23, 23' ...etc. bestuurt.

Deze slechts schematisch aangeduide inrichting kan makkelijk zo 15 worden uitgevoerd, dat op het beeldscherm zichtbaar wordt welke niveaus per kamer worden gemeten. Weet men daarna wat per kamer de gewenste waarde is dan kan men dit met behulp van het toetsenbord insturen en daarmede een ligging voor een gebruiker creëren die reproduceerbaar is.

Het in Fig. 5 getoonde blokschema toont een sinusoscillator 40, die 20 werkt met ongeveer 1000 Hz en die trilling uitzendt via de spoel of lus 24, geplaatst in de matras resp. in een kamer van de matras. Deze trilling wordt ontvangen door de lus of spoel 25 en wel in meer of minder sterke mate afhankelijk van de onderlinge afstand tussen de lussen 24 en 25. Uit de in 25 opgewekte inductiespanning wordt de amplitudemeting 25 gehaald in het gedeelte 41, dat via de bepaling van een gemiddelde in 42 wordt toegevoerd aan een comparator 43, die de gemiddelde en eventueel in 42 vertraagde waarde vergelijkt met de instelling bij 44.

Bij 45 resp. 46 bevinden zich relais voor het al of niet in werking stellen van een pomp resp. een klep. Met 47 is een schakelgedeelte aan-30 gegeven, dat dient om zowel pomprelais 45 als kleprelais 46 te blokkeren wanneer het bed onbelast is. Tussen 41 en de relais 45 en 46 bevindt zich eenbewegingsdetector 48, die eveneens kan blokkeren.

Fig. 6 betreft het elektronisch schema behorende bij het blokschema van fig. 5. Het bovengedeelte betreft de sinusoscillator 40. Deze 35 bestaat uit een comparator, een banddoorlaatfilter en een versterker.

Met de weerstanden R1 en R2, links in het schema, die een waarde kunnen hebben van bijvoorbeeld 8200 Ohm resp. 5600 Ohm. Deze twee weerstanden vormen een spanningsdeler, die de spanning van bijvoorbeeld 12 Volt verandert in een referentiespanning voor de operationele versterker 40 Al alsmede voor de operationele versterker A2. Op deze wijze is een com- §3 0 2 78 9

' — A

7 parator verkregen, die de uitgang van A2 vergelijkt met de referentie-spanning, waarbij dan de blokspanning aan de uitgang kan variëren tussen 0 en 10 Volt.

In dit schema is PI een variabele potentiometer, die in serie is 5 geplaatst met de weerstand R3, die samen met bijvoorbeeld een maximale waarde van 4700 Ohm voor PI en 1500 Ohm voor R3 de blokspanning instelbaar kunnen verzwakken in samenwerking met R4 van bijvoorbeeld 100 Ohm.

De weerstand R4 en de condensatoren Cl en C2, de weerstand R5 en de operationele versterker A2 vormen samen een banddoorlaatfilter, dat van 10 de blokspanning een sinusvormig verlopende spanning maakt, die ter beschikking komt op de uitgang van A2 en wordt teruggevoerd naar de operationele versterker Al. De amplitude wordt begrensd doordat de uitgang van Al tegen de voedingsspanning vastloopt. De frequentie van ongeveer 1000 Hz wordt bepaald door de weerstanden R4, R5 en de condensatoren Cl 15 en C2. Deze condensatoren kunnen een waarde hebben in Farrad van 68N en de weerstand R5 kan een waarde hebben van 2700 Ohm.

Rechts in dit schema bevindt zich de versterker van de stroom bestaande uit de operationele versterker A3 en de transistoren Tl en T2.

De basis van de transistor T2 wordt direkt aangestuurd en de basis van 20 de transistor Tl wordt aangestuurd via de diode Dl en de weerstand R6.

De diode Dl compenseert de twee basisovergangen gedeeltelijk en de weerstand R6 houdt de diode Dl in geleiding. De gemeenschappelijke emitteruitgang wordt teruggekoppeld via de operationele versterker A3.

De condensator C3 van bijvoorbeeld 100 /u F ontkoppelt de gelijkstroom 25 en wekt een fluctuerend magnetisch veld op in de spoel 24, die dan als zender functioneert.

Dit magnetisch veld wordt in de vorm van een inductiespanning overgedragen aan de spoel 25, welke inductiespanning groter is naarmate afstand tussen de twee spoelen kleiner is.

30 Van deze inductiespanning wordt eerst de amplitude gemeten door middel van een laag doorlaatfilter en een enkelzijdige gelijkrich-ter. De weerstand R9 en de condensator C4 vormen het laag doorlaatfilter. Dit filtert eventuele hoogfrequente signalen uit het binnenkomende signaal weg, zoals radio-ontvangstsignalen, storingen 35 enz.

De versterker A4 versterkt de positieve pulsen en zodra de plusingang een hogere spanning heeft dan één vijftiende (R7/(R7+R8)) van de spanning bij de condensator C5 zal de condensator worden opgelaten door de versterker A4 via de diode D2 zolang 40 dat niet het geval is, 40 ontlaat de condensator C5 zich via de weer- ?"n"733 δ standen R7 en R8. Dit betekent dat op het punt P steeds vijftien maal de maximale spanning staat van de positieve toppen van het ontvangen signaal aangeduid met Up.

De operationele versterker A5 vergelijkt dit signaal Up met 5 een door middel van de potentiometer P3 ingestelde waarde. Wanneer het signaal Up lager is dan de ingestelde waarde gaat de uitgang van de versterker A5 naar de plus. De transistor T3 zal dan niet geleiden en aangezien deze de beide relais niet geleiden en aangezien deze de beide relais 45 resp. 46 beheerst, zullen deze niet kunnen worden be-10 krachtigd en kunnen noch de pompen noch de klep in werking worden gesteld.

Op deze wijze is er dus voor gezorgd, dat alle regelingen zijn uitgeschakeld zodra het bed leeg is.

De weerstanden R10 en Ril zorgen voor een grof instelling van de 15 vergelijkingswaarde en de variabele potentiometer voor de fijninstel-ling, terwijl de weerstand R12 de basisstroom van de transistor P3 begrenst. In deze verbinding bevindt zich nog de Zenerdiode Zl, die nodig is omdat de uitgang van de operationele versterker A5 niet helemaal naar de plus kan gaan.

20 De weerstand R14, de variabele potentiometer P2, de condensator C6 en de operationele versterker A6 vormen gezamenlijk een laagdoorlaatfil-ter.

Vinden bewegingen plaats van de zich op de matras bevindende persoon dan zal het signaal Up sterk fluctueren. Het is natuurlijk van 25 belang, dat pomp resp. klep hier niet voortdurend op reageren. Alleen de eerder besproken besturing, die aangeeft, dat het bed leeg is, moet snel reageren.

Dit laagdoorlaatfilter zorgt er nu voor, dat de waarden van het uitgangssignaal Up worden gemiddeld. Bij een grote ingestelde weer-30 stand van de potentiometer P2 zal het gefiltreerde uitgangssignaal Up slechts langzaam het originele signaal Up volgen. Op de uitgang van A6 staat dan bij het punt P2 het gemiddelde signaal Ü2·

In het overige deel van het schakelschema van fig. 6 gaat het om ' het op de gewenste waarde houden van de vulling van de matras.

35 Het signaal Up2 wordt hier vergeleken met een, bijvoorbeeld door de gebruiker, ingestelde waarde, die is ingesteld met behulp van de potentiometer P5. Wanneer de afstand groter dan ingesteld is de matras te vol en dient de besturing er dus voor te zorgen, dat de klep opengaat door bekrachtiging van het relais 46.

40 Is de afstand kleiner dan de ingestelde afstand dan is de matras te

O f' 7 7 S Q

<·«/ ώ=> * «Kil 9 leeg en moet de pomp in werking worden gesteld met behulp van het elais 45.

Het is van belang, dat binnen een bepaalde marge rond de ingestelde waarde pomp noch klep werken. De vulling is dan goed en alles dient in 5 rust te blijven.

De potentiometer P4 en de weerstanden R16 en R17 zorgen voor een kleine hysterese aan de boven- en ondergrens ter stabilisering van de relais.

Op het punt C staat de spanning, die is ingesteld met de potentio- 10 meter P5 in samenwerking met de weerstand R13.

De spanning in D is bepaald door de weerstand R15 en de dioden C3 en D4 en is 1,3 Volt hoger dan die in punt C. De spanning bij punt A is tussen 0 en 1,3 Volt (welke spanning instelbaar is met behulp van de variabele potentiometer P6) hoger dan de spanning in punt C.

15 Wanneer nu al hier het uitgangssignaal 17¾ kleiner is dan Dc, d.w.z. dat de signalen ter plaatse van de punten ¾ resp. c dan gaat de operationele versterker A8 naar nul en bekrachtigt via de transistor T5 het relais 46. De klep gaat dan open.

Wanneer het signaal 11¾ groter is dan het signaal Ua gaat de 20 operationele versterker A7 naar plus en wordt de transistor T4 via de stroombegrenzingsweerstand R18 in geleiding gebracht waardoor het relais 45 wordt bekrachtigd en de pomp gaat werken.

De dioden D6 en D7 sluiten negatieve inductiepulsen van de relais-spoelen kort.

25 De waarden, die in fig. 6 zijn weergegeven voor de weerstanden, condensatoren enz. vormen slechts een voorbeeld.

Met de uitvinding is een profielherkenning of herkenning van de houding mogelijk wanneer de matras meerdere kamers heeft met in elke kamer een meetinrichting.

30 De aan het systeem gekoppelde micro-computer is van een programma voorzien, dat een bepaalde houding, t.w. liggen op rug of zij of buik dan wel zitten herkent, zulks aan de veranderende warden ten opzichte van de voorafgaande waarden.

Hierop geeft de micro-computer overenkomstige commando's, die vulwaarden opleveren behorende bij de nieuwe houding.

3:;C-2 78ë

Claims (14)

1. Matras met een gesloten kamer, die is gevuld met een gasvormig of vloeibaar medium, al of niet in combinatie met een elastische schuim- 5 stofvulling, welke kamer is voorzien van middelen voor het toevoeren of af voeren van medium aan respectievelijk uit de kamer, met het kenmerk, dat de matras op tenminste één plaats is voorzien van een meetinrichting voor het meten van de afstand tussen het bovenvlak van de kamer en het ondervlak van de kamer en deze meetinrichting is aangesloten op een 10 toestel voor het benutbaar maken van de gemeten waarden, zoals een afleesinrichting.

2. Matras volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kamer is voorzien van meerdere meetinrichtingen op afstanden van elkaar en deze 15 meetinrichtingen zijn aangesloten op een toestel dat het gemiddelde bepaalt uit de gemeten waarden en dit gemiddelde te benutten respectievelijk afleesbaar maakt.

3. Matras volgens conclusie 1 of 2 voorzien van meerdere kamers, 20 met het kenmerk, dat elke kamer of groep van kamers is voorzien van een meetinrichting.

4 Matras volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de meetinrichting van elke kamer respectievelijk groep van kamers is gekoppeld met 25 een inrichting voor het te benutten respectievelijk afleesbaar maken van de metingen.

5. Matras volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afleesinrichting is voorzien van een geheugen. 30

6. Matras volgens een of meer der voorgaande conclusies, voorzien van een pomp en een afblaasklep, met het kenmerk, dat de pomp een electrische pomp is en de meetinrichting respectievelijk meetinrichtingen is respectievelijk zijn gekoppeld met een niveauregelaar, die zoda- 35 nig is opgenomen in het electrisch circuit van de pomp, dat deze de pomp inschakelt bij een gemeten niveau dat lager is dan dat ingesteld op de niveauregelaar en de pomp uitschakelt bij het bereiken van dat ingestelde niveau. c, i #1-)789

7. Matras volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de afblaasklep een electrisch bestuurde klep is, die zodanig in het electrisch circuit van de meetinrichting resp. meetinrichtingen en van de niveauregelaar is opgenomen, dat deze klep opent bij een gemeten waarde van het niveau, 5 die groter is dan de waarde ingesteld op de niveauregelaar.

8. Matras volgens conclusie 6 en 7, met het kenmerk, dat deze is voorzien van electronische regelinrichting, die de mate van fluctuatie van de meetwaarden vergelijkt met een ingestelde waarde van de pomp 10 resp. de klep uitschakelt bij fluctuaties van minder dan 5% resp. van meer dan 50%.

9. Matras volgens 8, met het kenmerk, dat de regelinrichting de pomp resp. klep uitschakelt bij fluctuaties, die korter duren dan 5 15 seconden.

10. Matras volgens een of meer der voorgaande concluseis, met het kenmerk, dat de meetinrichting bestaat uit induetielussen.

11. Matras volgens en of meer der voorgaande conclusies 1/m 8, met het kenmerk, dat de meetinrichting bestaat uit een weerstand waarvan de weerstandswaarde verandert bij verandering van de lengte, zoals stroom-geleidend schuim.

12. Matras volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat deze is voor zien van een electronische regel- en besturingsinrichting, die uit de verkregen metingen een gemiddelde bepaalt en vergelijkt met een ingestelde waarde.

13. Matras volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat deze is voor zien van een electronische regelinrichting, die de meetwaarden vergelijkt met een ingestelde waarde en die de pomp resp. klepbediening uitschakelt zolang die meetwaarden kleiner zijn dan de ingestelde waarde.

14. Matras met meerdere kamers volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elke kamer een meetinrichting heeft en deze zijn gekoppeld met een microcomputer met een geheugen, dat de meetwaarden, behorend bij bepaalde houdingen, vastlegt en die pomp resp. klep stuurt ter aanpassing aan een veranderde ligging. 40 £50 2 78 9