NL8502471A - Vrachtvoertuig, in het bijzonder van het type oplegger, met een aan de voorzijde verhoogde laadvloer. - Google Patents

Description

P & c W 6331-1 Ned.B/EvF * ♦

Korte aanduiding: Vrachtvoertuig, in het bijzonder van het type oplegger, met een aan de voorzijde verhoogde laadvloer.

De uitvinding heeft betrekking op een vrachtvoertuig, in het bijzonder van het type oplegger, met een aan de voorzijde verhoogde laadvloer. Een dergelijk voertuig is bekend. Men spreekt in dit geval van een oplegger met "getrapte” laadvloer. De toepassing van een dergelijke 5 laadvloer hangt samen met de omstandigheid, dat enerzijds een zo groot mogelijke nuttige laadhoogte boven de laadvloer en daarmede een zo groot mogelijk laadvolume wordt nagestreefd, terwijl anderzijds officiële voorschriften een maximum stellen aan de totale opleggerhoogte (in de meeste landen 4 meter) en op technische gronden een minimum hoogte (van 10 bijvoorbeeld 1,25 meter) nodig is, om het voorste gedeelte van de oplegger op de koppelschotel van het trekkende voertuig te kunnen opleggen. Waar voorts ook de totale lengte van een trekvoertuig - opleggercombinatie aan een in officiële voorschriften vastgelegd maximum is gebonden, is men ertoe overgegaan de laadvloerhoogte daar, waar mogelijk, dus met 15 uitzondering van het voorste gedeelte van de oplegger, ten opzichte van de minimum opleghoogte (van bijvoorbeeld 1,25 meter) tot bijvoorbeeld 80 cm te verlagen en de wielpartij van de oplegger dienovereenkomstig lager te dimensioneren. Een oplegger van dit type heeft tot nu toe voor het vervoer van uiteenlopende soorten lading goed voldaan.

20 De uitvinding nu berust op het inzicht, dat een oplegger met getrapte laadvloer in beginsel een oplossing kan bieden voor het probleem, dat voortvloeit uit de toegenomen afmetingen (en wel met name van de hoogte) van de in het luchtvrachtverkeer toegepaste vliegtuigpallets. Vliegtuigpallets hebben een breedte, die past bij de inwendige breedte 25 van een oplegger en een lengte van ruim 3 meter. Tot voor kort ging de hoogte van dergelijke pallets niet uit boven ca. 2,5 meter. Dit hield in, dat voor het vervoer over de weg van dergelijke pallets, gebruik kon worden gemaakt van een normale trekker-opleggercombinatie, waarvan de vlakke laadvloer van rollenbanen was voorzien. Sedert de opkomst van 30 vliegtuigen van het type jumbojet nu krijgt men meer en meer te maken met vloeituigpallets met een hoogte van bijna 3 meter. Een dergelijke hoogte is afgestemd op de mogelijkheden van dit type vliegtuig, doch kan door een vlakke oplegger niet worden verwerkt.

De transportmiddelenindustrie heeft op deze situatie ingespeeld 35 met de ontwikkeling van een speciaal type aanhangwagen met verlaagde laadbodem, die plaats biedt aan drie van dergelijke, bijna 3 meter hoge 8502471 é - 2 - pallets. Voorts werd een daarop aangepast type trekvoertuig ontworpen, en wel met het oogmerk, daarin nog eens twee extra pallets van kleinere hoogte te kunnen onderbrengen. Dit laatste impliceerde een aantal gecompliceerde en kostbare constructies, die nodig waren om de door de 5 cabine en de koppelinrichting in te nemen lengte tot een minimum te beperken en aldus nog juist binnen de toelaatbare maximum totaallengte van 18 meter te blijven. Op deze wijze is weliswaar een optimale laad-capaciteit verkregen, doch naar het oordeel van de praktijk zijn daarvoor te veel concessies gedaan aan het comfort en vooral aan de veiligheid 10 van de bestuurder van de combinatie. In een enkel land is de betreffende combinatie op deze laatste grond zelfs verboden. Daarbij komt, dat deze speciale trekvoertuig-aanhangercombinatie minder universeel en flexibel is dan de meer gangbare combinaties. Een belangrijk bezwaar is daarbij, dat de onderdelen van de combinatie zich niet laten uitwisselen met 15 die van de meer gangbare combinaties.

Geconcludeerd moet derhalve worden, dat het hierboven geschetste probleem tot nu toe niet op bevredigende wijze is opgelost.

Volgens de uitvinding wordt daarom, op basis van het hierboven i genoemde inzicht een vrachtvoertuig van het in de aanhef omschreven type 20 voorgesteld, dat als kenmerk heeft, dat het zich direct achter het verhoogde laadvloergedeelte, doch voor de wielpartij bevindende laadvloer-gedeelte is uitgevoerd als hefplateau met een hefhoogte, die overeenkomt met het verschil in laadvloerniveau, terwijl de inrichting voor het geleiden en heffen van het plateau in zijn geheel in een ruimte onder het 25 plateau is ondergebracht.

Het vrachtvoertuig volgens de uitvinding biedt de mogelijkheid op het lagere laadvloergedeelte een drietal vliegtuigpallets met een hoogte van bijna 3 meter onder te brengen, terwijl het hogere laadvloergedeelte aan de voorzijde kan worden benut voor het onderbrengen van een vliegtuig-30 pallet van kleinere hoogte. Daartoe wordt eerst het lagere vliegtuig-pallet over de laadvloer naar voren, tot op de als hefplateau dienende laadvloersectie geschoven, waarna dit pallet met behulp van het hefplateau op het niveau van het hogere laadvloergedeelte wordt gebracht en vervolgens naar voren, op het hogere laadvloergedeelte wordt geschoven. Nadat men 35 vervolgens het hefplateau weer in zijn onderste stand heeft laten zakken, kunnen de drie hogere pallets op de gebruikelijke wijze na elkaar via het achtereinde van de laadvloer naar voren worden geschoven.

Bij voorkeur is het vrachtvoertuig volgens de uitvinding van 3502471 - 3 - het zelfdragende type, dat wil zeggen van het type, dat zijn sterkte en stijfheid niet aan een chassis, doch aan de zijwanden ontleent. Deze voorkeur gaat daarmee samen, dat men ter plaatse van het als hefplateau uit te voeren laadvloergedeelte eenvoudig de voor een vaste laadvloer 5 gebruikelijke dwarsliggers kan weglaten. De dragende functie van deze dwarsliggers kan dan eenvoudig worden overgenomen door een tegen de onderzijde van het voertuig bevestigd bakvormig huis, waarin de geleidings- en hefinrichting voor het hefplateau is ondergebracht.

In een verdere voorkeursuitvoering volgens de uitvinding 10 bevat de geleidings- en hefinrichting ten minste twee in vertikale vlakken, elk langs een van twee overstaande zijden van het plateau gelegen scharen, waarvan de vier aan eenzelfde langseinde gelegen schaar-beeneinden, scharnierend aan resp. het hefplateau en de vaste onderconstructie zijn bevestigd en de vier aan het andere langseinde gelegen 15 schaarbenen rolbaar aanliggen op evenwijdige steunvlakken op het plateau resp. de vaste onderconstructie.

Bij voorkeur bevat de geleidings- en hefinrichting voorts een of meer op de bodem van het bakvormige huis steunende luchtbalgen als heforgaan, welke balgen worden gevoed vanuit eveneens in het 20 bakvormige huis ondergebrachte persluchttanks.

Volgens een verder kenmerk van de uitvinding lopen de het dichtst bij de lengteas van het voertuig gelegen schaarbenen van de beide scharen evenwijdig aan elkaar en zijn deze schaarbenen onderling verbonden door als persluchttanks dienende holle torsielichamen.

25 De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met enkele uitvoeringsvoorbeelden nader toegelicht.

Fig. IA en 1B tonen respectievelijk een schematisch zijaanzicht en bovenaanzicht van een trekker met oplegger volgens de uitvinding; 30 fig. 2 is een schematische langsdoorsnede door het als hefplateau uitgevoerde laadvloergedeelte in een eerste uitvoeringsvorm; fig. 3 is een schematische langsdoorsnede door het als hefplateau uitgevoerde laadvloergedeelte in een tweede uitvoeringsvorm; en fig. 4 is een dwarsdoorsnede, waarin de bevestiging van het 35 bakvormige huis tegen het onderste gedeelte van een zelfdragende zijwand is te zien.

3502471 - 4 -

De oplegger 1 van de in fig. IA en B getoonde trekker-oplegger-combinatie heeft een "getrapte" laadvloer, met een voorste sectie A die is gelegen op een hoogte h^ en een achterste sectie B, die zich op een lager niveau h2 bevindt.

5 De hoogte h^ wordt bepaald door de hoogte van de koppelschotel 2' van de trekker 2 en bedraagt bijvoorbeeld 1,25 m, terwijl de hoogte h2 bijvoorbeeld 85 cm bedraagt. In het beschouwde voorbeeld neemt de voorste laadvloersectie A ongeveer een kwart van de totale laadvloerlengte in.

Volgens de uitvinding is het voorste gedeelte B^ van de 10 achterste laadvloersectie B in de hoogterichting verstelbaar uitgevoerd en wel zodanig, dat dit laadvloergedeelte kan worden geheven van niveau h2 naar het niveau h^ van de voorste laadvloersectie A. Het laadvloergedeelte Bj vormt aldus een hefplateau, waarmede een last (bijvoorbeeld een vliegtuigpallet waarvan de hoogte kleiner is dan H-h^) van niveau h^ 15 naar niveau h^ kan worden gebracht, teneinde vervolgens van het hefplateau op de voorste laadvloersectie A te worden geschoven. In het getekende voorbeeld beslaat het gedeelte op B^ ongeveer een derde van de laadvloersectie B en derhalve ongeveer een kwart van de totale laadvloerlengte.

De voor het bewegen van het hefplateau B^ benodigde geleidings-20 en hefinrichting is ondergebracht in een bakvormig huis 3, waarvan de inwendige hoogte h^ gerekend vanaf de bodem ervan tot het bovenvlak van de laadvloersectie B, overeenkomt met danwel een weinig groter is dan het niveauverschil h^ minus h2·

Het hefplateau B^ en wel in het bijzonder de geleidings- en 25 hefinrichting daarvoor worden hieronder nader beschreven aan de hand van fig. 2-4.

In de uitvoeringsvorm volgens fig. 2 wordt het hefplateau B^ gedragen door een tweetal in vertikale vlakken en elk nabij een langs-rand van het hefplateau gelegen scharen 3 waarvan de schaarbenen met 30 4 en 5 en de scharnieren met 6 zijn weergegeven. In fig. 2 liggen de beide scharen achter elkaar, zodat slechts een ervan is te zien. Van de beide scharen zijn alle aan eenzelfde langseinde (in de tekening links) gelegen teeneinden scharnierend bevestigd aan respectievelijk het hefplateau, bij 7, en een console 8 op de bodem 9 van een bakvormig huis 35 10, dat zich tussen de hogere en lagere laadvloersecties a en b en onder het hefplateau B^ bevindt. De aan het andere langseinde (in fig. 2 rechts) gelegen beeneinden dragen elk een rol 11, waarmede zij in de lengterichting afrolbaar aanliggen op een steunplaat 12 op de bodem 9 3502 47 1 - 5 - van het huis 10 respectievelijk tegen de onderzijde van het hefplateau .

De schaarbenen 4 en 5 van beide scharen zijn voorts zodanig (in dwarsrichting) ten opzichte van elkaar gelegen, dat de schaarbenen 5 van beide scharen zich het dichtst bij de middenlangsas van het voertuig 5 bevinden. Deze, elk tot een der beide scharen behorende schaarbenen 5 lopen evenwijdig aan elkaar en zijn onderling verbonden door torsiekokers 13, welke een synchrone schamierbeweging van beide scharen en daarmede een nauwkeurig vertikale geleiding van het hefplateau verzekeren.

Om het hefplateau vanuit de in de tekening met volgetrokken 10 lijnen neergelaten stand in de met streeplijnen aangegeven stand te brengen, zijn aan elk einde van het plateau (in fig. 2 links en rechts) twee luchtbalgen 14 toegepast. Deze luchtbalgen zijn elk met hun benedeneinde in een van de bodem 9 van het bakvormige huis 10 opstaand freem 15 opgenomen en rusten met hun boveneinden tegen de onderzijde 16 van 15 het hefplateau . Het toevoeren van perslucht aan de luchtbalgen 14 doet deze in vertikale richting uitzetten en daarmede het hefplateau naar boven bewegen. Aan het voor- en achtereinde van het hefplateau aangebrachte kettingen 17 begrenzen de lichthoogte van het hefplateau tot een niveau, waarop de door rollenbanen gevormde bovenzijde van het 20 hefplateau in één vlak liggen met de rollenbanen, die de bovenzijde van de hogere laadvloersectie A vormen. Als persluchtbron voor het voeden van de luchtbalgen wordt gebruik gemaakt van de als persluchttanks fungerende torsiekokers 13. In de tekening niet nader weergegeven, flexibele leidingen vormen de verbinding tussen de persluchttanks 13 en de luchtbalgen 14, 25 terwijl een evenmin weergegeven stuurkleminrichting wordt toegepast, met behulp waarvan naar keuze perslucht vanuit de persluchttanks naar de balgen kan worden gevoerd teneinde het hefplateau te heffen, danwel perslucht uit de luchtbalgen te doen ontsnappen, teneinde het hefplateau te doen dalen.

30 Zoals fig. 2 laat zien, is het hefplateau aan zijn achter einde (in de tekening rechts) voorzien van een neerhangende scherm-plaat 18, die in de neergelaten stand van het hefplateau B^ op korte afstand voor de achterste zijwand 19 van het huis 10 is gelegen en met zijn benedeneinde tot nabij de bodem 9 van het huis 10 reikt. In de 35 geheven stand van het plateau B^ sluit de schermplaat 18 de vertikale opening tussen het plateau en de lager gelegen laadvloersectie B af, hetgeen de veiligheid bij het heffen en dalen vein het plateau B^ ten goede komt.

8502471 - 6 -

In de uitvoeringsvorm volgens fig. 3 zijn aan weerszijden van het hefplateau twee scharen 3 en 3' toegepast, waarbij de vaste scharnierpunten 7, 8 en 7', 8' van beide paren scharen alle nabij het middendwarsvlak van het hefplateau 3^ zijn gelegen. De ook in dit 5 uitvoeringsvoorbeeld als persluchttanks benutte torsiekokers hebben hier een vierkante dwarsdoorsnedevorm en zijn op een zodanige onderlinge afstand van elkaar gelegen en in de lengterichting met elkaar verbonden, dat zij het boveneinde van de betreffende luchtbalgen 14 betrekkelijk nauw omsluiten. De luchtbalgen 14 drukken hierbij niet rechtstreeks tegen 10 de onderzijde van het hefplateau doch tegen de verbindingsbrug 20 tussen de betreffende tanks 13. Deze tanks respectievelijk torsiekokers zijn verder zodanig ten opzichte van de betreffende schaarbenen 5 gelegen, dat zij in de neergelaten stand van het hefplateau B^ vlak aanliggen op de de benedeneinden van de luchtbalgen 14 omgevende freems 15 15.

Voor het overige is de constructie in de uitvoeringsvorm volgens fig. 3 gelijk aan die in de uitvoeringsvorm volgens fig. 2. Overeenkomstige onderdelen zijn in fig. 3 met dezelfde verwijzingscijfers als in fig. 2 aangegeven.

20 Voor de bevestiging van het bakvormige huis 10 tegen de onder zijde van het voertuig wordt tenslotte verwezen naar fig. 4, waarin een dwarsdoorsnede door een zijwand van het vrachtvoertuig volgens de uitvinding is weergegeven. Het gedeelte van de zijwandconstructie, gelegen tussen het dakniveau T en het niveau X, komt in hoofdzaak overeen met die van de 25 zijwand van een bekende oplegger met getrapte laadvloer. Bij de bekende uitvoering vormt het niveau X de benedenrand van de zijwand van het voertuig en vormt het in fig. 4 met 25 aangegeven profiellijf het opleg-vlak voor de eindflenzen van de zich rechts van dat lijf uitstrekkende dwarsliggers van het vaste, lagere laadvloergedeelte. Volgens de uitvinding 30 nu, zijn deze dwarsliggers over de lengte van het gewenste hefplateau weggelaten en vervangen door het hierboven genoemde, bakvormige huis 10.

Dit huis heeft een dubbele zijwand, waarvan de binnenwand 10a tegen de binnenzijde van het profiellijf 25 is vastgeschroefd en de buitenste zijwand 10b als buitenbeplating tegen het onderste gedeelte van de "oorspron-35 kelijke" zijwand is bevestigd. Aan de onderzijde is de dubbele zijwand 10a, 10b verstevigd met een kokerprofiel 26. In fig. 4 zijn voorts de steun-platen 12 te zien, die respectievelijk op de bodem 9 van het huis 10 en tegen de onderzijde van het hefplateau zijn aangebracht en dienen als 8502471 '4 .> - 7 - roloplegging voor de langs de betreffende zijwand opgestelde schaarconstructie. Het zal hieruit duidelijk zijn, dat een bekende oplegger van het zelfdragende type en voorzien van een "getrapte" laadvloer zich op een betrekkelijk eenvoudige wijze laat ombouwen tot een voertuig 5 volgens de uitvinding, zonder dat daarvoor aan de basisconstructie van het bekende voertuig wezenlijke veranderingen behoeven te worden aangebracht. De "aanpassing" tot het voertuig volgens de uitvinding is in hoofdzaak beperkt tot het weglaten van een gedeelte van de verlaagde laadvloersectie en het als een eenheid aanbouwen van het 10 bakvormige huis, tezamen met het compleet daarin gemonteerde hefplateau.

8502 47 1

Claims (9)

1. Vrachtvoertuig, in het bijzonder van het type oplegger, met een aan de voorzijde verhoogde laadvloer, met het kenmerk, dat het zich direct achter het verhoogde laadvloergedeelte, doch vóór de (achterste) wielpartij bevindende laadvloergedeelte is uitgevoerd als hefplateau 5 met een hef hoogte, die overeenkomt met het verschil in laadvloemiveau, terwijl de inrichting voor het geleiden en heffen van het plateau in zijn geheel in een ruimte onder het plateau is ondergebracht.

2. Vrachtvoertuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het van het zelfdragende type is.

3. Voertuig volgens conclusie 1-2, met hetkenmerk, dat de geleidings- en hefinrichting is ondergebracht in een tegen de onderzijde van het voertuig bevestigd bakvormig huis.

4. Voertuig volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het huis een met de hefhoogte van het plateau overeenkomende hoogte heeft en 15 het hefplateau aan zijn van het verhoogde laadvloergedeelte afgekeerde eindrand is voorzien van een neerhangende schermplaat, die in de neergelaten stand van het hefplateau tot nabij de bodem van het huis reikt.

5. Voertuig volgens conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de geleidings- en hefinrichting ten minste twee in vertikale vlakken, 20 elk langs één van twee overstaande zijden van het plateau gelegen scharen bevat, waarvan de vier aan eenzelfde langseinde gelegen schaarbeeneinden scharnierend aan resp. het hefplateau en de vaste onderconstructie zijn bevestigd en de vier aan het andere langseinde gelegen schaarbenen rolbaar aanliggen op evenwijdige steunvlakken op het plateau respectievelijk 25 de vaste onderconstructie.

6. Voertuig volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de het dichtst bij de lengteas van het voertuig gelegen schaarbenen van de beide scharen evenwijdig aan elkaar lopen en omderling door ten minste één torsiekoker zijn verbonden.

7. Voertuig volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de geleidings- en hefinrichting voorts één of meer op de onderconstructie (de bodem van het bakvormige huis) steunende luchtbalgen als heforgaan bevat, welke balg(en) vanuit ten minste één, eveneens in het bakvormige huis onderge-brachte persluchttank wordt (worden) gevoed.

8. Voertuig volgens conclusies 6 en 7, met het kenmerk, dat de torsiekoker als persluchttank is uitgevoerd en via een stuurklep met daal- en hefstand op de luchtbalg(en) is aangesloten. 8592471 *m **· *·*. - 9 -

9. Voertuig volgens conclusie 8, waarbij de betreffende schaarbenen door twee als persluchttanks dienende torsiekokers met elkaar zijn verbonden,met het kenmerk, dat de torsiekokers ten minste één vlakke zijde hebben en in een zodanige positie tussen de betreffende schaarbenen zijn 5 geplaatst, dat zij in de neergelaten stand van het hefplateau met deze vlakke zijden aanliggen op een het benedeneinde van de luchtbalg(en) omgevende, van de bodem van het bakvormige huis opstaand freem, terwijl het boveneinde van de luchtbalg(en) is opgenomen in de ruimte tussen de beide kokers en rust tegen de onderzijde van een de beide kokers 10 verbindend brugstuk. 6502471