NL8501784A - Hok voor het huisvesten van een zeug met biggen en stal met een aantal van zulke hokken. - Google Patents

Description

* z -1- X Sch/gn/l, Meyerink

Hok voor het huisvesten van een zeug met biggen en stal met een aantal van zulke hokken

De uitvinding heeft betrekking op een hok voor het huisvesten van een zeug met biggen, omvattende een omheining en een daarbinnen gelegen vloer en daaraan aansluitende middelen voor het afvoeren van door de zeug geproduceerde 5 mest.

Een dergelijk hok is in diverse uitvoeringen bekend.

Bij het ontwerpen van gangbare hokken is geen rekening gehouden met het speciale gedrag van een zeug met biggen, zoals hierna zal worden besproken. De meeste zeugen krijgen 10 biggen in een hok, waarbij ze meestal aangebonden zijn onder gebruikmaking van schouderbanden, halsbeugels en/of ijzeren stangen. In een dergelijke omgeving blijkt een zeug zich niet volgens haar natuurlijke gedragspatroon te gedragen.

Een belangrijk voorbeeld van een dergelijk natuurlijk 15 gedragspatroon is, dat een zeug bij het gaan liggen steun in de rug zoekt. In gevallen waarin de ruimte te beperkt is of anderszins niet toelaat, dat de zeug steun in de rug krijgt bij het zogen en moeilijk kan gaan liggen en opstaan, gebeurt het vaak dat de zeug op biggen gaat liggen, zodat 20 die worden doodgedrukt. Tekenend in dit verband voor de geestelijke spanning waarin de zeug verkeert is, dat zij niet meer reageert op het gekrijs van de biggen, waarop zij gaat liggen.

De uitvinding beoogt, een hok van het beschreven type 25 zodanig uit te voeren, dat het een huisvesting op natuurlijker basis voor een zeug met biggen vormt, zodat de bovenbeschreven problemen zich niet voordoen, terwijl bovendien nog andere hierna te beschrijven voordelen worden verkregen. In verband daarmee stelt de uitvinding voor een hok 30 zodanig uit te voeren, dat het voor de zeug beschikbare deel van de vloer grosso modo driehoekig is en de mestafvoer- Γ*^ν jt· 4 fj t ’Ü ‘ür ïs - » *! -2- J \ mestafvoermiddelen zich uitstrekken tussen twee zijden daarvan en de corresponderende delen van de omheining.

Teneinde bevuiling van de vaste vloer te voorkomen kan met voordeel gebruik worden gemaakt van een uitvoering, 5 waarbij de vloer naar de mestafvoermiddelen afloopt.

Om het risico, dat de zeug bij het gaan liggen op een big plaatsneemt, die niet in de gelegenheid is om te ontsnappen verdient die uitvoering de voorkeur, die is voorzien van een op enige afstand van de omheining 10 horizontaal aangebrachte stang of ander langwerpig orgaan, waartegen de zeug met haar rug kan leunen onder vrijlating van een voor de biggen beschikbare vrije ruimte langs de omheining.

Het hok kan rechthoekig worden uitgevoerd, zodanig dat 15 aan de driehoekige vloer een hok voor huisvesting van de biggen aansluit. Dit hok kan zijn voorzien van een opklapbaar deksel.

Het hok volgens de uitvinding heeft een groot aantal voordelen.

20 Door de opbouw wordt minder stress bij de zeug veroorzaakt.

De zeug kan makkelijker gaan liggen en let door de mindere stress beter op de reacties van haar biggen. Zowel hierdoor als door de opbouw van het hok is het risico dat 25 zij een big onder haar gewicht dooddrukt verwaarloosbaar.

De zeug kan makkelijker opstaan.

De mest van de zeug kan altijd, d.w.z. in alle houdingen waarin zij gewoonlijk in het hok ligt, gemakkelijk worden afgevoerd.

30 In het algemeen is een zeug minder agressief.

Na de geboorte zijn de biggen sneller bij de uier, zodat ze eerder melk krijgen en in de praktijk blijken beter levensvatbaar te zijn.

Door de grotere, natuurlijker behuizing, waarin geen 35 stangen in de weg zitten bij de uier, wordt deze uier beter gemasseerd, waardoor de melkproduktie wordt gestimuleerd en de biggen beter groeien en minder vatbaar zijn voor

e z r ί 7 a A

-3- ziekten.

De zeug kan gemakkelijk tot het hok worden toegelatem en er uit worden verwijderd, zonder te hoeven worden aangebonden .

5 Ten opzichte van een bekend hok, waarbij de zeug met haar biggen altijd op een mestafvoerrooster ligt, vertoont het hok volgens de uitvinding het voordeel, dat de zeug altijd op een vaste vloer kan liggen. Hierop kan strooisel worden gebruikt, waardoor minder beschadiging optreedt aan 10 uier, poten, hals en schouders.

Door de mogelijke aanwezigheid van een speciale afgedekte, desgewenst verwarmde behuizing voor de biggen, waarin de warmte goed blijft hangen, behoeft de staltemperatuur minder hoog te zijn, hetgeen het voordeel van geringe stook-15 kosten met zich meebrengt en bovendien gezonder is voor de zeug.

Verder strekt de uitvinding zich uit tot een stal met een aantal in tenminste één rij gerangschikte hokken.

Volgens de uitvinding zijn de hokken van het bovenbeschreven 20 type van een rij om en om geplaatst, zodanig dat van alle driehoeken één van de korte zijden op een gemeenschappelijke lijn zijn gelegen en de bases van aangrenzende driehoeken loodrecht op elkaar staan.

De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van 25 de tekening. Hierin tonen:

Fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een aantal in één rij geplaatste hokken volgens de uitvinding;

Fig. 2 een bovenaanzicht van een hok;

Fig. 3 een dwarsdoorsnede volgens III-IÏI in fig. 2; 30 en

Fig. 4 een perspectivisch aanzicht van een deel van een rij hokken ter toelichting van de mogelijke bouwkundige structuur van een stal.

Fig. 1 toont een rij 1 van om en om geplaatste kraam-35 opfokhokken 2, 3. Elk hok omvat een omheining, bestaande uit een achterwand 4, zijschotten 5 met hekken 6 en een voorwand 7 met een van een trog 8 voorziene toegangsdeur 9. Verder -1* £ 4 7 5 /, I» v ί £ ~t * ζ.

-4- vertoont ieder hok een vloer 10, 11 met grosso modo de vorm van een gelijkbenige driehoek, zoals beter kan worden gezien in de hierna te bespreken fig. 2, terwijl verder aan de vloeren 10, 11 roosters 12, 13 aansluiten, die een mestaf-5 voergoot bedekken. Zoals de figuren 3 en 4 duidelijker tonen loopt de vloer 10, 11 enigszins af naar de roosters 12, 13.

Fig. 2 toont het hok 2 in bovenaanzicht. Zoals uit deze figuur duidelijk blijkt is de in zijn totaliteit ongeveer vierkante vloer 10 door een hekwerk 14 onderverdeeld in 10 twee delen met ongeveer de vorm van een gelijkbenige driehoek met een tophoek van 90°. Een zeug 15 is zo groot, dat zij het hekwerk 14 niet kan passeren; de biggen 16 klein genoeg om zich onder het hekwerk 14 door te bewegen, zodat het deel 19 van de vloer, d.w.z. het niet aan de roosters 15 12, 13 aansluitende deel voor hun toegankelijk is.

Fig. 2 toont een gangbare positie van de zeug 15 tijdens het zogen met getrokken lijnen. In dit geval leunt zij met haar rug tegen het hekwerk 14. Uit de figuur blijkt dat door deze opbouw de mest in deze positie gemakkelijk kan 20 worden afgevoerd. Ditzelfde geldt voor de andere posities van de zeug, die met onderbroken lijnen zijn weergegeven. In deze posities, waarin de zeug is aangeduid met resp. 15' en 15" rust zij met haar rug tegen een horizontale stang 17, resp. 18, die zich uitstrekken langs en op enige afstand van 25 de zijschotten 5 en de achterwand 4. Op deze wijze wordt achter de rug van de zeug altijd een ruimte voor de biggen vrij gelaten, zodat de kans op dooddrukken door de zeug van de biggen verwaarloosbaar is; de biggen kunnen als het ware altijd ontsnappen.

30 Het deel 19 van de vloer 10 dient als door een deksel 20 afgedekte behuizing voor de biggen met een verwarmings-lamp 21.

Een in fig. 1 weergegeven ketting 22 kan worden gebruikt voor het in een gewenste opgeklapte stand zetten en 35 vasthouden van het deksel 20. Dit deksel is scharnierbaar rond een van het hekwerk 14 deel uitmakende scharnieras 23.

Aan de behuizing 24 voor de biggen 16 sluit een trog q ^ f; i 7Q ,4 ÜW V i * Q ~ï -5- 25 aan. Zoals uit fig. 1 duidelijk zal zijn is vanaf het gangpad 26 naast de rij 1 elke toegangsdeur 9 en elke trog 8 en 25 zeer gemakkelijk bereikbaar.

Desgewenst kan gebruik worden gemaakt van een uitvoe-5 ring, waarin aan het hekwerk 14 een omhoog verschuifbaar schot is aangebracht, hetgeen het voordeel heeft, dat zo nodig biggen in hun behuizing 24 kunnen worden opgesloten, zodat ze daar voor bijvoorbeeld medische behandeling tijdelijk uit kunnen worden verwijderd, zonder dat ze kunnen ont-10 snappen daar voorbij gelegen ruimte binnen het hok. Deze uitvoering is in fig. 3 weergegeven. Het op en neer schuifbare schot is aangeduid met het verwijzingsgetal 27.

Pig. 3 toont duidelijk dat het deel 28 van de vloer 10 afloopt. Dit deel 28 vormt samen met het deel 19 de totale 15 vloer 10 van het hok 2. Dit deel 28 is het voor de zeug beschikbare deel, terwijl voor de biggen de totale vloer 10 beschikbaar is.

Zoals in fig. 3 met de big 16 aan de linkerzijde is weergegeven, verschaft de stang 17 voldoende ruimte aan een 20 big, welke ruimte voor de zeug niet beschikbaar is.

Fig. 4 toont als voorbeeld een opbouw van de fundering van een stal. Een aflopende vloer 29 vertoont een langsgoot 30 en zijgoten 31 voor afvoer van mest overeenkomstig pijlen 32. Over de langsgoot 30 strekken zich de roosters 12 uit, 25 terwijl boven de zijgoten 31 de roosters 13 van de hokken 2, 3 liggen. Voor verdere bijzonderheden wordt verwezen naar de hiervoor besproken figuren, in het bijzonder fig. 1.

r,· y ; / w *7

Claims (4)

1. Hok voor het huisvesten van een zeug met biggen, omvattende een omheining en een daarbinnen gelegen vloer en daaraan aansluitende middelen voor het afvoeren van door de zeug geproduceerde mest, met het kenmerk, dat het voor de 5 zeug beschikbare deel van de vloer grosso modo de vorm van gelijkbenige driehoek met een tophoek van ongeveer 90° is en de mestafvoermiddelen zich uitstrekken tussen twee zijden daarvan en de corresponderende delen van de omheining.

2. Hok volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de vloer naar de mestafvoermiddelen afloopt.

3. Hok volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt door een op enige afstand van de omheining horizontaal aangebrachte stang of ander langwerpig orgaan, waartegen de zeug met haar 15 rug kan leunen onder vrijlating van een voor de biggen beschikbare vrije ruimte langs de omheining.

4. Stal met een aantal in tenminste één rij gerangschikte hokken volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de hokken van een rij om en om zijn ge- 20 plaatst, zodanig dat van alle driehoeken één van de korte zijden op een gemeenschappelijke lijn zijn gelegen en de bases van aangrenzende driehoeken loodrecht op elkaar staan. 3. if S / 6 4