NL8501349A - Landbouwinrichting met onafhankelijk afgeveerde loopwielen. - Google Patents

Description

/ «

Hw/Mv/450 Multinorm

Landbouwinrichting met onafhankelijk afgeveerde loopwielen

De uitvinding heeft betrekking op een getrokken landbouwinrichting, zoals maaier, voorzien van een gestel met twee tijdens bedrijf onafhankelijk afgeveerde loopwielen, waarbij de vering is gevormd door telkens een schroefveer, 5 die tussen een zwenkbare wielarm en het gestel werkzaam is.

Bij dergelijke getrokken landbouwinrichtingen is het belangrijk dat de inrichting exact parallel aan de trekker blijft rijden aangezien anders door het scheeftrekken van de inrichting de trekkracht te groot wordt, vooral bij de 10 toenemende vergroting van de getrokken inrichtingen speelt dit een belangrijke rol. Afwijking van deze parallelle spo-ring kan worden veroorzaakt doordat de inrichting aan één zijde meer wrijving met de grond ondervindt dan de andere zijde. Dot speelt vooral een rol bij hellingen, waarbij ten 15 gevolge van de schuine stand van de inrichting één wiel meer belansting van het eigen gewicht ondervindt dan het andere wiel. Dit veroorzaakt een doorzakking en derhalve een grotere wrijving aan die doorgezakte zijde waardoor het scheeftrekken kan ontstaan. Wordt er op een helling heen en weer gereden 20 dan vindt deze doorzakking bovendien aan steeds wisselende kanten plaats.

De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen waarbij het bovengenoemde bezwaar niet optreedt.

De inrichting volgens de uitvinding onderscheidt 25 zich door middelen voor het onafhankelijk van elkaar instellen van de voorspanning van telkens een schroefveer.

In een voorkeursuitvoeringsvorm is de veer opgenomen tussen twee op afstand van elkaar aangebrachte veerscho-tels of dergelijke en zijn de middelen zodanig uitgevoerd dat 30 de afstand tussen die veerschotels kan worden ingesteld. Een eenvoudige uitvoeringsvorm is die, waarbij de ene veerschotel vast is verbonden met het gestel of de wielarm·, zodat slechts de andere behoeft te worden versteld. '

Volgens een verdere ontwikkeling van de uitvinding t P '*= * % A £ü ·>, i* - v "T ö’ * * “ -2- zijn de instelraiddelen gevormd door een tussen de wielarm respectievelijk gestel en de andere veerschotel aangebrachte stelcylinder. Hiermee is de .instelling vanuit de trekker gemakkelijk te regelen, doordat vanuit de trekker meer of min-5 der hydraulische vloeistof aan de linker of rechter cylinder wordt toegevoerd respectievelijk afgevoerd, waardoor het scheeflopen gemakkelijk kan worden gecorrigeerd tijdens de voortbeweging over het veld.

Indien de inrichting is uitgevoerd met een hefcy-10 linder tussen wielarm en gestel, teneinde de inrichting in een werkstand respectievelijk wegstand te brengen, dan verdient het de voorkeur om de veerschotels op de ten opzichte van elkaar beweegbare delen van de hefcylinder aan te brengen. Daarbij is het dan eenvoudig om de stel- en hefcylinder 15 in eikaars verlengde te monteren.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de hieronderstaande figuurbeschrijving" van een uitvoer ing svoorbeeld.

In de tekening toont: 20 Fig. 1 een perspectivisch achteraanzicht van de inrichting, voorzien van onafhankelijk geveerde loopwielen, en getrokken door een landbouwtrekker.

Fig. 2 een staande doorsnede van telkens een hefcylinder met daaromheen aangebrachte schroefveer ter linker 25 resp. ter rechter zijde van de inrichting in fig. 1,

De in fig. 1 getoonde inrichting is een maaima-chine, welke is voorzien van een in het gestel 1 aangebrachte maaibalk 2 waarin de aandrijving voor een aantal naast elkaar gelegen maaiorganen 3 is ondergebracht. Een dergelijke maai-30 balk is op zichzelf in de techniek bekend en valt verder buiten de beschrijving van de uitvinding. Het gestel 1 is aan de bovenzijde en wel ter rechter en ter linker zijde uitgevoerd met een vast daaraan verbonden arm 4, die aan het vrije einde is voorzien van een tweetal platen 5, voor het opnemen van 35 een scharnierpen 6, welke is verbonden met een hieronder nader toe te lichten instelcylinder 7 en hefcylinder 8.

Recht onder de vaste arm 4 is aan het gestel 1 ongeveer ter hoogte van de maaibalk 2 een scharnierpen 9 opgenomen waaromheen een zwenkbare wielarm 10 is gelagerd. De 8501348 x *»Λ * -3- wielarm 10 is aan het vrije einde uitgevoerd met een astap 11 voor het draaibaar opnemen van het loopwiel 12. De wielarm is uitgevoerd met een omhoogwijzende nok 13, waardoorheen een scharnierpen 14 is gestoken, welke is verbonden met een gaf-5 felvormig ondereinde van de hefcylinder 8.

De hefcylinder is uitgevoerd met een aan het ene deel verbonden veerschotel 15 respectievelijk een aan het andere deel daarvan verbonden veerschotel 16. Tussen de veer-schotels is een schoefveer 17 gemonteerd, hetgeen hieronder 10 nog nader wordt toegelicht.

Aan één zijde van het gestel 1, maar dit kan evengoed in het middel daarvan zijn, is om een vertikale scharnierpen een trekboom 18 aangebracht, die leidt naar een trekker 19. De trekboom is van een zodanige lengte dat de hierbo-15 ven beschreven maalinrichting ter zijde van de trekker 19 kan lopen, zodat de trekker niet het af te maaien gewas beschadigd.

Bovendien is de zwenkbaarheid om vertikaal gerichte assen gewaarborgd teneinde de maalinrichting ter linker of 20 ter rechter zijde achter de trekker 19 voort te bewegen. De voortbewegingsrichting van de trekker en maalinrichting is aangegeven met de pijl PT.

Uit bovengenoemde beschrijving zal duidelijk zijn dat-tijdens de voortbeweging de maaibalk 2 een zekere grond-25 druk ondervindt, welke niet geheel homogeen over de breedte van de inrichting zal zijn, vooral niet op hellingen en dergelijke. Tengevolge van het gewicht , dat met de vector G schematisch is aangegeven in fig. 1 zal op een helling deze de gestippelde stand G* krijgen die een belastingsverandering 30 op de loopwielen veroorzaakt. Dit betekent dat aan de ene zijde de veer 17 meer zal inveren, waardoor een gronddrukver-hoging op de maaibalk 2 optreedt, zodat de inrichting de neiging heeft om hetzij naar voren hetzij naar achteren in de richting van de pijl P2 om de vertikale scharnieras van trek-35 boom 18 te verdraaien. Hierdoor wordt de parallelliteit verstoord en zal de inrichting scheef achter de trekker gaan lopen.

Een en ander wordt voorkomen door de verbeterde veerkonstruktie volgens fig. 2 van de uitvinding.

850 1 34 9

’ ; ' X

-4-

In deze figuur zijn dezelfde onderdelen met dezelfde referentiecijfers aangegeven.

Zo bestaat elke veergroep uit een tussen de vaste arm 4 en de zwenkbare wielarm 10 opgenomen stel- en hefcylin-5 der 7,8.

De stelcylinder is in het verlengde van de hefcylinder 8 aangebracht, welke stelcylinder 7 een dubbelwerkende hydraulische cylinder met een beperkte slag is. De zuiger-stang 20 van deze stelcylinder is verbonden met de lagerbus 10 21 om de scharnierpen 6. De cylinder wordt gevoed door een tweetal toe- resp. afvoerleidingen 22, 23.

Aan de onderzijde daarvan is de hefcylinder 8 aangebracht, die bestaat uit een plunjerdeel 24 en een vast huisdeel 25. Het cylinderhuis 25 is omvat in een afschermcy-15 linder 26, aan de onderzijde waarvan de veerschotel 15 is bevestigd. Op de veerschotel 15 rust de plunjer 24. Het huisdeel 25 is voorzien van de veerschotel 16.

De hefcylinder 8 is enkelwerkend en wordt gevoed door een voedingssysteem dat is aangesloten op poort 26, van 20 het linker veersysteem. De poort 26' van het rechter veersy-steem wordt gevoed vanuit poort 28 van het linker veersysteem in fig. 2.

Opgemerkt zij dat de linker cylinder in fig. 2 de zogenaamde hoofdcylinder is, terwijl de rechter cylinder een 25 volgcylinder is. Om de ongelijkheid in de plunjeroppervlakken links en rechts te compenseren is de plunjer van de linker cilinder uitgevoerd met een kleppensysteem 27 dat bij de uiterste standen van de plunjer de oliestroom kortsluit van poort 26 door het kleppensysteem 27 naar poort 28 en daarmee 30 naar de rechter cilinder.

De regeling van de veervoorspanning van veer 17 vindt als volgt plaats:

In de werkstand is de hefcylinder 8 onbelast, doordat de olie bij poort 26 vrij kan uitstromen, kan de plunjer 35 24 vrij in het huis 25 omhoog bewegen en kan de onderkant ervan vrijkomen van veerschotel 15. Het gewicht van de inrichting wordt volledig door de veren 17 opgevangen.

8501349 -5- 1 ”

Links in fig. 2 is de toestand getekend waarbij de veervoorspanning het laagst is, dat wil zeggen dat de afstand tussen veerschotel 15 en 16 het grootst is, doordat de zuiger 20 zich onderin het huis van instelcylinder 7 bevindt.

5 Wordt een grotere veervoorspanning gevraagd dan wordt via toevoer 23 hydraulische vloeistof aan de instelcylinder 7 toegevoerd waardoor het huis daarvan omlaag wordt gedrukt, zodat de afstand tussen de veerschotels 15 en 16 verminderd en derhalve de veervoorspanning van de veer 17 10 vergroot wordt. Hierdoor wordt de veer stugger en zal de inrichting aan die zijde waar de instelcylinder 7 is bekrachtigd worden geheven, zodat een mogelijke doorzakking wordt opgeheven.

De aansturing van de instelcilinders 7 kan door de 15 bestuurder van de trekker gedaan worden. Eventueel wórdt een automatische regeling toegepast die reageert op de helling waaronder de landbouwinrichting rijdt.

Vanzelfsprekend is de uitvinding niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvorm.

20 Zo kan de instelmiddelen 7 ook op andere wijze zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld niet direkt gekoppeld aan de hefcylinder 8. Deze kan ook apart tussen de arm 4 en wielarm 10 zijn aangebracht, parallel aan de veerkonstruktie 15-17.

- Zonodig kan ook de hefcylinder 8 geheel weggelaten worden.

8501349 *

Claims (6)

1. Getrokken landbouwinrichting, zoals maaier, voorzien van een gestel met twee tijdens bedrijf onafhankelijk afgeveerde loopwielen, waarbij de vering is gevormd door telkens een schroefveer, die tussen een zwenkbare wielarm en 5 het gestel werkzaam is,gekenmerkt door middelen (7) voor het onafhankelijk van elkaar instellen van de voorspan-ning van telkens een schroefveer (17).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de veer (17) is opgenomen tussen twee op 10 afstand van elkaar aangebrachte veerschotels (15, 16) of dergelijke en de middelen (7) de afstand tussen de veerscho-tels instellen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat de ene veerschotel vast is verbonden 15 met het gestel (4) of de wielarm (10).

4. Inrichting volgens conclusie 1-3, met het kenmerk, dat de instelmiddelen (7) zijn gevormd door een tussen gestel (4) resp. wielarm (10) en de andere veerschotel aangebrachte stelcylinder (7). 20

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclu sies, waarbij een hefcylinder (8) tussen wielarm (10) en gestel (4) werkzaam is, met het kenmerk, dat de veerschotel s (15, 16) op de ten opzichte van elkaar beweegbare delen van de hefcylinder (8) zijn bevestigd. 25

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de stel- en hefcylinder (7, 8) in eikaars verlengde zijn gemonteerd. 0. g 4 g