NL8402530A

NL8402530A - Inrichting voor het installeren van een leidingdeel nabij de zeebodem.

Info

Publication number: NL8402530A
Application number: NL8402530A
Authority: NL
Original assignee: Shell Int Research
Priority date: 1984-08-17
Filing date: 1984-08-17
Publication date: 1985-08-01
Also published as: NO174356B; US4676696A; US4717287A; NO174356C; GB2163466A; GB8520493D0; GB2163466B; NO853216L

Description

- 1 - *· *

?€ A

Κ 9416 MET

BffilCHTING VOOR HET INSTALLEREN VAN EEN LEIDINGDEEL NABU DE ZEEBOTEN

Bij de olieproduktie op zee worden dikwijls meerdere olieputten in de zeebodem door middel van bijbehorende leidingen verbonden met een centrale olieverzamelinrichting op de zeebodem.

Nabij de centrale olieverzanelinrichting moeten daarbij 5 leidingdelen in een bij voorkeur horizontale, of ongeveer horizontale, positie worden aangebracht. Ieder horizontaal leidingdeel wordt na de installatie in de genoemde positie door ‘leidingen verbonden enerzijds met een olieput en anderzijds met de olieverzamelinstallatie.

10 Een probleem is dat het genoemde leidingdeel bij voorkeur in een verticale stand vanaf een schip wordt neergelaten, waarna het in de genoemde horizontale, of ongeveer horizontale, stand moet worden gebracht.

Het doel van de uitvinding is een inrichting te verschaffen 15 voor het nabij de zeebodem opvangen, geleiden en verankeren van een in verticale stand neer te laten leidingdeel en voor het doen scharnieren van het leidingdeel vanuit de verticale stand naar een gewenste eindstand, bij voorkeur, een horizontale, of nagenoeg horizontale' eindstand.

20 De inrichting volgens de uitvinding is daartoe daardoor gekenmerkt, dat zij omvat een leibuis bestemd cm nabij de zeebodem te worden cpgesteld, een cpvangtrechter aan een einde van de leibuis, een schroeflijnvormig leivlak binnen de leibuis, twee tegenover elkaar gelegen sleuven binnen de leibuis ieder 25 leidend naar een bijbehorend scharnier steun, doorlaatqpeningen in de wand van de leibuis en in de cpvangtrechter die het scharnieren van het leidingdeel toelaten, waarbij het eind- 8402530 - 2 - 1 β * J\ gedeelte van het leidingdeel dat bestemd is cm samen te werken met de leibuis is voorzien van een nok die kan samenwerken met het. leivlak en van twee tegenover elkaar gelegen schamierpennen die ieder in één van de genoemde sleuven kunnen glijden tot het 5 bijbehorende schamiersteun is bereikt.

De uitvinding zal thans worden beschreven onder verwijzing naar de figuren, waarin:

Fig. 1, 2 en 3 de inrichting in verticale doorsnede en in perspectief weergeeft, waarbij het te installeren leidingdeel in 10 een aanvangstand, een middenstand en een eindstand is getoond?

Fig. 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 de inrichting in verticale doorsnede weergeeft, waarin de opeenvolgende figuren opeenvolgende stappen bij het installeren van een leidingdeel tonen.

In alle figuren zijn de overeenkomstige onderdelen steeds 15 met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid.

In de figuren duidt het cijfer 1 het te installeren leidingdeel aan en 10 het eindgedeelte van het te installeren leidingdeel 1. Een leibuis 2, voorzien van een cpvangtrechter 3, is . bestemd om nabij de zeebodem te worden qpgesteld met de 20 lengte-as in een verticale positie. Het is bijvoorbeeld mogelijk de leibuis 2 te bevestigen aan onderdelen 16 van een centrale olieverzamelinrichting op de zeebodem. In de praktijk zal men meerdere leibuizen 2 volgens de uitvinding aan de olieverzamel-inrichting bevestigen en wel een aantal ten minste gelijk aan 25 het aantal met de olieverzamelinrichting te verbinding olie-putten.

Binnen de leibuis 2 is een schroeflijnvormig leivlak 4 aangebracht. Tevens zijn binnen de leibuis 2 twee tegenover elkaar gelegen sleuven 5 aangebracht, die ieder leiden naar een 30 bijbehorend schamiersteun 6. In de zijwand 9 van de leibuis 2 zijn doorlaatgpeningen 7, respectievelijk 8 aanwezig. In het verlengde van de doorlaatopening 7 is tevens een doorlaatopening aanwezig in de opvangtrechter 3 (niet in de tekening weergegeven). Deze doorlaatopeningen 7 en 8 en de doorlaatopening in de 8402530 ‘j 3! - 3 - opvangtrechter 3 hebben tot doel het scharnieren van het leiding-deel 1 toe te laten, zoals in het onderstaande zal worden uiteengezet. Het eindgedeelte 10 van het leidingdeel 1 is voorzien van een eerste kraag 11 aan het einde van het eind-5 gedeelte 10 en van een tweede kraag 12 die op enige afstand van de eerste kraag 11 is gelegen.

De eerste kraag 11 is voorzien van een radiale nok 13 die kan samenwerken met het schroeflijnvormige leivlak 4. De tweede kraag 12 is voorzien van twee tegenover elkaar gelegen schar-10 nierpennen 14. Binnen de leibuis 2 zijn tevens enige centreer-ruggen 15 aangebracht.

Tijdens normaal gébruik van de bovenbeschreven inrichting volgens de uitvinding laat men het leidingdeel 1 vanaf een vaartuig in verticale stand naar de leibuis 2 zakken en wel 15 zodanig dat het eindgedeelte 10 wordt opgevangen door de opvangtrechter 3 (zie fig. 1, 4, 5 en 6). Het leidingdeel 1 met het eindgedeelte 10 laat men derhalve zakken in de richting zoals door pijl A aangegeven. De nok 13 kcmt ten slotte in contact met het leivlak 4 en wordt gedwongen het leivlak 4 te 20 volgen bij verdere verplaatsing in de richting van pijl A van het eindgedeelte 10 (zie fig. 7 en 8). Daarbij ontstaat een rotatie van het eindgedeelte 10 in de door de pijlen F aangegeven richting.

De schamierpennen 14 zijn zodanig geplaatst ten opzichte 25 van de nok 13 dat de schamierpennen 14 ten slotte in de sleuven 5 terecht kenen en deze volgen tot zij uiteindelijk komen te rusten op de scharnier steunen 6. Dan is de stand bereikt zoals is weergegeven in de figuren 2 en 9. In deze stand vormen de schamierpennen 14 met de sebamiersteunen 6 een scharnier met 30 een horizontale as dat het scharnieren van het eindgedeelte 10 cm die horizontale as toelaat.

Vanuit de stand waarbij de centrale lengte-as L van het eindgedeelte 10 samenvalt met de verticale as K, wordt het eindgedeelte 10 gedraaid in de richting zoals door de pijlen M

8402530 ^ \Ü, · ’ Ö - 4 - en N in figuur 10 is weergegeven. Deze draaiing wordt voortgezet totdat de centrale lengte-as L van het eindgedeelte 10 samenvalt met een horizontale lijn G, zoals in figuur 11 is weergegeven.

Opgemerkt wordt dat de eindpositie van het eindgedeelte 10, 5 zoals weergegeven door de lijn G, niet noodzakelijkerwijze , horizontaal behoeft te zijn. Een (geringe) helling van het eindgedeelte 10 ten opzichte van het horizontale vlak kan sons ook gewenst zijn. De eindstand volgens figuur 11 is nog eens in perspectief weergegeven in figuur 3. De tijdens het axiaal 10 verplaatsen van het eindgedeelte 10 binnen de leibuis 2, zorgen de centreerruggen 15 voor een goede centrering van het eindgedeelte 10 binnen de leibuis 2.

Nadat het leidingdeel 1, tezamen met het eindgedeelte de eindpositie heeft bereikt, zoals in de figuren 3 en 11 weerge-15 geven, kan men het ene einde van het leidingdeel 1 verbinden met de olieverzamelinrichting en het andere einde van het leidingdeel 1 kan men verbinden met een olieput in de zeebodem.

Opgemerkt wordt, dat het niet strikt nodig is de inrichting volgens de uitvinding toe te passen tezamen met een olieverzamel-20 inrichting. In het algemeen kan de inrichting worden toegepast overal waar men een leidingdeel in een verticale stand vanaf een vaartuig wenst neer te laten, waarna men het leidingdeel in een horizontale, of een enigszins hellende, eindpositie op of nabij de zeebodem wenst te installeren. De inrichting is zowel toepas-25 baar voor het installeren van olie- als gasleidingen. Ook voor het installeren van andere vloeistofleidingen dan olieleidingen kan de uitvinding worden toegepast, bijvoorbeeld voor het installeren van waterleidingen.

8402530

Claims

' i" f - - 5 - Inrichting voor het nabij de zeebodem opvangen, geleiden en verankeren van een in verticale stand neer te laten leidingdeel en voor het doen scharnieren van het leidingdeel vanuit de verticale stand naar een gewenste eindstand, met het kenmerk dat 5 de inrichting omvat, een leibuis bestand cm nabij de zeebodem te worden cpgesteld, een opvangtrechter aan een einde van de leibuis, een schroef lijnvormig leivlak binnen de leibuis, twee tegenover elkaar gelegen sleuven binnen de leibuis ieder leidend naar een bijbehorend scharnier steun, doorlaatopeningen in de 10 wand van de leibuis en in de opvangtrechter die het scharnieren van het leidingdeel toelaten, waarbij het eindgedeelte van het leidingdeel dat bestemd is om samen te werken met de leibuis is voorzien van een nok die kan samenwerken met het leivlak en van twee tegenover elkaar gelegen schamierpennen die ieder in één 15 van de genoemde sleuven kunnen glijden tot het bijbehorende schamiersteun is bereikt. 8402530 DYBHQ4/MF ---,,1-^1